22 jun 2017
ACM-boete voor onjuiste prijsvermelding reisorganisatie blijft in stand
Rechtbank Rotterdam 22 juni 2017, RB 2905; ECLI:NL:RBROT:2017:4650 (ACM tegen reisorganisatie) Bestuursrecht. ACM heeft een reisorganisatie een bestuurlijke boete opgelegd wegens overtreding van de Luchtvaartverordening en het verbod op oneerlijke handelspraktijken in verband met de prijsvermelding van vliegtickets en pakketreizen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en laat de boete van € 350.000 in stand.
9.4. Met ACM is de rechtbank van oordeel dat eiseres in geen van de onderzochte perioden volledig heeft voldaan aan de eis dat de onvermijdbare kosten die variabel zijn op duidelijke wijze bij de prijs moeten worden weergegeven, bijvoorbeeld direct eronder of direct ernaast, zodanig dat die onvermijdbare kosten die variabel zijn in één oogopslag zichtbaar zijn. Anders dan eiseres is de rechtbank van oordeel dat het Verslag van Ambtshandelingen van een toezichthouder van ACM als bewijs kan worden gebruikt voor de vaststelling van de overtreding op 20 augustus 2015, die als aanvangstijdstip fungeert van de (voortdurende) overtreding. In dit verband neemt de rechtbank in aanmerking dat een verslaglegging van een toezichthouder in analogie met artikel 344, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering als bewijs van een overtreding kan dienen (vergelijk CRvB 27 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3704 en CBb 13 maart 2007, ECLI:NL:CBB:2007:BA1577). In dit verband is voor de bewijskracht van een zodanig stuk verder van belang in welke mate die ambtsbevindingen feitelijk of juist waarderend van aard zijn (bijvoorbeeld CBb 2 april 2013, ECLI:NL:CBB:2013:BZ8261), terwijl tegenbewijs mogelijk moet zijn (bijvoorbeeld CBb 24 augustus 2006, ECLI:NL:CBB:2006:AZ3770). Het verslag bevat weliswaar kwalificaties als “niet duidelijk”, maar voorts wordt daarin beschreven waaruit die onduidelijkheden bestaan bij raadpleging van de website van eiseres op 20 augustus 2015. Verder heeft eiseres geen tegenbewijs aangeboden en komen de constateringen van de toezichthouder overeen met de op 5 november 2015 vastgelegde webpagina’s. Anders dan eiseres het doet voorkomen is zij de tussentijds gemaakte afspraken met ACM niet (ten volle) nagekomen. Voorts kan eiseres zich niet met succes beroepen op vermeende inconsistenties in het handelen van toezichthouders van ACM. Voor de overtreding waarvoor eiseres thans is beboet heeft ACM in haar communicatie richting eiseres na iedere controle duidelijk aangegeven waarin eiseres tekort schoot voor wat betreft de naleving van artikel 6:193e, aanhef en onder c, van het BW. Of en in welke mate ACM zich daarbij ter zake van andere gedragingen coulanter richting eiseres opstelde is daarbij niet van belang.
9.5. Bij de toepassing van artikel 6:193d van het BW, in samenhang gezien met artikel 6:193e van het BW, moet sprake zijn van een causaal verband tussen het ontbreken van essentiële informatie en het door de consument te nemen besluit over een overeenkomst. De rechtbank wijst er op dat het College van Beroep voor het bedrijfsleven de wijze waarop artikel 7, eerste lid, van de Richtlijn 2005/29 is geformuleerd, in dit verband in aanmerking heeft genomen. Het gebruik van het woord “en” in de tekst van deze bepaling in het laatste zinsdeel duidt namelijk, net als bij artikel 6, eerste lid, van Richtlijn 2005/29, op een extra voorwaarde waar aan moet zijn voldaan wil er sprake zijn van een misleidende omissie (CBb 25 augustus 2015, ECLI:NL:CBB:2015:285). ACM heeft deze toets in het bestreden besluit aangelegd en is tot de conclusie gekomen dat het niet telkens zodanig vermelden van onvermijdbare kosten die variabel zijn dat die op duidelijke wijze bij de prijs worden weergegeven, tot gevolg heeft gehad dat dit de gemiddelde consument er toe heeft gebracht of heeft kunnen brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen. ACM heeft daarbij mede in aanmerking genomen de maatregelen die de handelaar heeft genomen om de informatie ter beschikking aan de consument te stellen. ACM heeft in dit verband in het kader van artikel 6:193d, vierde lid, van het BW onweersproken overwogen dat bij de beoordeling of essentiële informatie is weggelaten of verborgen is gehouden de feitelijke context, de beperkingen van het communicatiemedium alsook de maatregelen die zijn genomen om de informatie langs andere wegen ter beschikking van de consument te stellen, in aanmerking genomen. Met ACM is de rechtbank van oordeel dat het gebruikte communicatiemedium – een website – geen beperkingen van tijd of ruimte kent en dat dit medium bij uitstek geschikt is om de prijs met bijkomende kosten aan de consument te verstrekken zonder beperkingen. Voorts heeft eiseres gedurende de onderzoeksperiode blijkbaar geen maatregelen genomen om de informatie betreffende de bijkomende kosten langs andere weg ter beschikking van de consument te stellen. Ook de rechtbank is van oordeel dat de handelwijze van eiseres tot gevolg heeft dat die tot gevolg heeft gehad dat dit de gemiddelde consument er toe heeft gebracht of heeft kunnen brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen.
9.6. Nu het gaat om pakketreizen die via de website van eiseres konden worden geboekt, brengt het handelen van eiseres naar het oordeel van de rechtbank schade toe of kan die toebrengen aan de collectieve belangen van consumenten, zodat sprake is van een inbreuk en van een overtreding in de zin van artikel 1.1, aanhef en onder f, van de Whc.