5 mrt 2020
Advertentie #trotsopdeboer niet maatschappelijk onverantwoord
SRC College van Beroep 5 maart 2020, RB 3395; 2019/00628 – CVB (Krantenadvertentie #trotsopdeboer) Klacht gericht tegen krantenadvertentie in het kader #trotsopdeboer. De inleidende klacht komt erop neer dat de tekst in strijd is met de waarheid, het algemeen belang en misleidend is, omdat boeren in belangrijke mate zouden bijdragen aan vernietiging van de biodiversiteit. De Commissie stelt dat de gemiddelde consument in staat moet worden geacht zichzelf een beeld te vormen van voor- en nadelen van de landbouw. Dat de afzenders van de onderhavige uiting, ter onderbouwing van hun trots, de in de uiting weergegeven “sleutelrol” aan de boer toekennen, terwijl verschillend kan worden gedacht over de wijze waarop deze rol wordt vervuld, betekent nog niet dat de uiting in strijd met de waarheid of het algemeen belang dan wel misleidend is. In dit verband overweegt de Commissie dat in de tekst van de uiting niet wordt gesuggereerd dat aan de wijze waarop boeren hun rol vervullen in het geheel geen nadelen zijn verbonden. De commissie heeft de klacht afgewezen. Deze beslissing wordt bevestigd.
In de bestreden advertentie maken de onderaan de uiting vermelde organisaties en ondernemingen hun denkbeeld kenbaar dat zij “trots op de boeren zijn”. De aanhef van de uiting luidt dan ook: “Wij zijn trots op de boeren” en vervolgens wordt toegelicht waar deze trots uit voortkomt, eindigend met “Daarom zijn wij trots op de boeren. En die trots delen we graag met iedereen! #trotsopdeboer”. De gemiddelde lezer, ook die van de landelijke krant NRC Handelsblad, zal deze laatste volzin zo opvatten dat de genoemde organisaties en bedrijven hun gevoelens van trots graag kenbaar willen maken aan “iedereen”. In deze volzin ligt naar het oordeel van de Commissie niet de suggestie besloten dat “iedereen” trots op de boeren moet zijn.
De Commissie deelt het standpunt van de voorzitter van de Reclame Code Commissie dat de gemiddelde consument in staat moet worden geacht zichzelf een beeld te vormen van voor- en nadelen, verbonden aan de landbouw. Daarbij valt, behalve aan de door de voorzitter bedoelde stikstofproblematiek, bijvoorbeeld te denken aan de door klager genoemde intensieve veeteelt. Dat de afzenders van de onderhavige uiting, ter onderbouwing van hun trots, de in de uiting weergegeven “sleutelrol” aan de boer toekennen, terwijl verschillend kan worden gedacht over de wijze waarop deze rol wordt vervuld, betekent nog niet dat de uiting in strijd met de waarheid of het algemeen belang dan wel misleidend is. In dit verband overweegt de Commissie ook dat in de tekst van de uiting niet wordt gesuggereerd dat aan de wijze waarop boeren hun rol vervullen in het geheel geen nadelen zijn verbonden.