College van B&W wijkt af van handhavingsbeleid zonder toereikend argument
Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 25 maart 2015, RB 2375, (X tegen College van B&W Gemeente Utrecht)
Omgevingsrecht. Illegaal aangebrachte reclame-uiting. X brengt illegaal reclame-uitingen aan aan de buitenkant van een avocatenkantoor. Het betreft het plaatsen van gevelletters met de bedrijfsnaam aan de gevel van het perceel en het aanbrengen van stickers met belettering aan de binnenzijde van de ramen op de begane grond van het perceel. Bij besluit heeft het College van B&W aan X gelast om de illegaal aangebrachte reclame-uitingen aan het pand te (doen) verwijderen en verwijderd te (doen) houden, zulks onder verbeurte van een dwangsom. Het besluit wordt door de voorzieningenrechter geschorst omdat het College van B&W, door handhavend op te treden, in dit geval is afgeweken van zijn eigen handhavingsbeleid zonder dat daarvoor een toereikend argument is gegeven.
14. Verweerder heeft in zijn verweer van 23 maart 2015 en ter zitting toegelicht dat hij in het kader van illegale reclame tot op heden geen actief handhavingsbeleid voert, maar dat sprake is van een reactionair beleid waarin alleen handhavend wordt opgetreden op basis van meldingen en klachten. Dit beleid is naar aanleiding van onderhavige zaak onderhevig aan heroriëntatie, waarna het zal worden opgenomen in het Handhavingsbeleid van de gemeente. De handhaving in onderhavige zaak is in gang gezet naar aanleiding van een klacht, aldus verweerder. Desgevraagd ter zitting is toegelicht dat deze klacht afkomstig was van M. van der Wiel, secretaris van de welstandscommissie.
15. Voorop staat dat het gelijkheidsbeginsel een consistent en doordacht bestuursbeleid vergt. Het veronderstelt dat het bestuur welbewust richting geeft en derhalve een algemene gedragslijn volgt ten aanzien van zijn optreden in individuele gelijke gevallen. [...]
16. In dit geval komt doorslaggevende betekenis toe aan de gang van zaken die aan het besluit tot handhaving is vooraf gegaan en deze heeft ingeleid. Niet in geschil is dat tussen verzoeker en de secretaris van de welstandscommissie contact heeft plaatsgehad over de aanvaardbaarheid van de reclame-uitingen (althans van de gevelletters) voorafgaand aan het aanbrengen daarvan. Evenmin is in geschil dat de secretaris van de welstandscommissie toen heeft laten weten dat voor wat betreft het aanbrengen van de gevelletters vanwege de beoogde positionering geen positief welstandsadvies zou kunnen volgen. Vervolgens heeft de secretaris van de welstandscommissie naar aanleiding van haar eigen constatering dat de reclame-uitingen waren aangebracht dit in een intern e-mailbericht van 15 april 2013 gericht aan de teamleider Toezicht en Handhaving van de gemeente Utrecht (in weinig subtiele bewoordingen) onder diens aandacht gebracht en een handhavingsactie gesuggereerd met de woorden: “Hopelijk kun je er toch iets mee”. Hierop is de inspectie van 6 mei 2013 gevolgd, hetgeen tot de bestreden handhaving heeft geleid.
17. Deze gang van zaken acht de voorzieningenrechter in strijd met het eigen reactionaire handhavingsbeleid dat verweerder in geval van illegale reclame voert en met het uitgangspunt dat een bestuursorgaan zorg heeft te dragen voor een consistente beleidstoepassing. Daartoe heeft te gelden dat het beleid van verweerder, dat alleen wordt opgetreden naar aanleiding van klachten of meldingen, niet anders kan worden uitgelegd dan dat het moet gaan om klachten en meldingen afkomstig van (belanghebbende) derden. Het standpunt van verweerder, ingenomen ter zitting, dat het niet uitmaakt van wie de klacht of melding afkomstig is, ook wanneer dat een medewerker van verweerder is, kan niet worden aanvaard. Immers, op deze wijze heeft verweerder het alsnog zelf in de hand of en wanneer hij wel en wanneer hij niet tot handhavend optreden overgaat, terwijl hij dat optreden beleidsmatig lage prioriteit heeft gegeven en afhankelijk heeft gemaakt van de belangen van derden. Een andere opvatting zou ertoe leiden dat toepassing van dit beleid in concrete gevallen ten minste de schijn van willekeur met zich kan brengen.
18. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit in beroep naar verwachting niet in stand zal blijven en dat ook het primaire besluit niet zal kunnen worden gehandhaafd. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dan ook toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken nadat uitspraak is gedaan op het beroep met zaaknummer UTR 15/576.