RB
Gepubliceerd op donderdag 17 augustus 2017
RB 2949
Rechtspraak (NL/EU) ||
1 aug 2017
Rechtspraak (NL/EU) 1 aug 2017, RB 2949; ECLI:NL:GHAMS:2017:3098 (KBvG tegen gerechtdeurwaarders), https://reclameboek.nl/artikelen/gerechtsdeurwaarders-niet-aansprakelijk-voor-publicatie-die-vergelijkende-reclame-behelst

Gerechtsdeurwaarders niet aansprakelijk voor publicatie die vergelijkende reclame behelst

Hof Amsterdam 1 augustus 2017, RB 2949; ECLI:NL:GHAMS:2017:3098 (KBvG tegen gerechtdeurwaarders) Tuchtrecht. Vergelijkende reclame. Klacht van de KBvG tegen zeven gerechtsdeurwaarders. Deurwaarders zijn met hun kantoor aangesloten bij een stichting die als doel heeft de derdengelden van opdrachtgevers veilig te stellen. De KBvG stelt dat met de verschenen publicatie, waarin de stichting feitelijk gepromoot wordt, in strijd is gehandeld met art. 1 en 12 van de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders en art. 1 van de Verordening KBvG normen voor kwaliteit in samenhang met art. 1.2 van het Reglement KBvG Normen voor kwaliteit. De kamer heeft de KBvG niet-ontvankelijk verklaard in haar klacht. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die ertoe moeten leiden dat de gerechtsdeurwaarders tuchtrechtelijk laakbaar gedrag vertoond hebben. Het enkele aangesloten zijn bij een stichting waarvoor feitelijk reclame wordt gemaakt, is niet tuchtrechtelijk laakbaar. Het hof verklaart de klacht tegen de gerechtsdeurwaarders ongegrond.

6.1. De kamer heeft in de bestreden beslissing geoordeeld dat het handelen van [de stichting] niet kan worden onderworpen aan het in de Gerechtsdeurwaarderswet geregelde tuchtrecht. Verder heeft de kamer onder 4.7 van haar beslissing overwogen dat voor de toepassing van het tuchtrecht op de gedragingen van een gerechtsdeurwaarder die optreedt als bestuurder van een rechtspersoon als [de stichting] , alleen plaats is als de gerechtsdeurwaarder – bij het wegdenken van het aan de rechtspersoon toe te rekenen bestuursbesluit – zich door feitelijke gedragingen aan tuchtrechtelijk relevant gedrag schuldig heeft gemaakt. Feiten en omstandigheden die in dit geval tot de conclusie moeten leiden dat daarvan sprake is, zijn naar het oordeel van de kamer niet (voldoende) gebleken. De kamer heeft in het dictum (naar het hof begrijpt) de KBvG in haar klacht jegens [de stichting] niet-ontvankelijk verklaard.

6.2. Ter zitting in hoger beroep heeft de KBvG nader toegelicht dat het nimmer de bedoeling is geweest de klacht te richten tegen [de stichting] en dat zij dat ook niet heeft gedaan. De KBvG heeft van de zeven bij [de stichting] aangesloten kantoororganisaties een gerechtsdeurwaarder genomen en tegen dezen een klacht ingediend. Hiervan uitgaande is het hof van oordeel dat de kamer de KBvG ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar klacht.

6.3. Het hof volgt de kamer echter in haar rechtsoverweging 4.7. Ook in hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die tot de conclusie moeten leiden dat de gerechtsdeurwaarders zich door feitelijke gedragingen schuldig hebben gemaakt aan tuchtrechtelijk laakbaar gedrag. De hiervoor onder 3.2.2. geciteerde tekst is niet erg genuanceerd en betreft feitelijk reclame voor [de stichting] ten koste van een met name genoemde collega-deurwaarder. Daarvoor is echter het bestuur van [de stichting] verantwoordelijk en niet een van de beklaagde gerechtsdeurwaarders. Voorts kan niet worden gezegd, en de KBvG betoogt dat ook niet, dat het enkele aangesloten zijn bij [de stichting] al tuchtrechtelijk laakbaar is. Dit brengt met zich dat de klacht ongegrond moet worden verklaard.