21 mrt 2017
Hof bekrachtigt vonnis niet-toegestane prijsvergelijking Tankgas met Primagaz
Hof Arnhem-Leeuwarden, 21 maart 2017, IEF 16837; RB 2877; ECLI:NL:GHARL:2017:2332 (Propaangas prijsvergelijking) Hoger beroep kort geding. Misleidende vergelijkende reclame. Zie eerder IEF 15689. In hoger beroep heeft geïntimeerde voldoende aannemelijk gemaakt dat zij niet met een dagprijs werkt, maar dat dit afhankelijk is van factoren van de klant zoals volume van de gastank, jaarlijkse afname, locatie van de gastank etc. Het argument van appellant dat geïntimeerde zich op deze manier makkelijk kan onttrekken aan een prijsvergelijking wordt afgewezen. Verder wordt in het midden gelaten of de levering van propaangas onder de werking van artikel 6:236 sub j BW valt. Als dit al zo is, dan geldt dat niet in alle gevallen zonder meer vast staat dat een meerjarige overeenkomst zonder maandelijkse opzegtermijn onredelijk bezwarend is. Dit geldt bijvoorbeeld niet voor klanten die geen consumenten zijn. Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis.
5.4 Het hof oordeelt als volgt. Tegenover de stelling van [geïntimeerde] dat de gegevens in de prijsvergelijking op een onjuiste en onvolledige wijze met elkaar worden vergeleken heeft [appellant] onvoldoende aangevoerd om het tegendeel aan te nemen. [geïntimeerde] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij niet met een dagprijs werkt, maar dat haar prijs afhankelijk is van een aantal verschillende factoren die per klant verschillen. Op de wereldhandelsprijs per liter propaangas past [geïntimeerde] naar haar zeggen per klant een korting toe, afhankelijk van, onder meer, het volume van de gastank, de jaarlijkse afname, de locatie van de gastank, de duur van de overeenkomst en de huurprijs van de gastank. Vast staat dat de prijs die [appellant] in de prijsvergelijkingstabel als dagprijs van [geïntimeerde] presenteert, ontleend is aan een factuur voor een willekeurige klant van [geïntimeerde] , die [appellant] in handen heeft gekregen. Een vergelijking van de prijs voor een liter propaangas die [geïntimeerde] op een bepaalde dag aan een bepaalde klant in rekening heeft gebracht met de prijs voor een liter propaangas die [appellant] op diezelfde dag hanteerde is, door het ontbreken van informatie op de website over welke situaties nu precies vergeleken worden, onvolledig en niet controleerbaar en daarmee misleidend. De tekst “Opgegeven prijzen op basis van prospect/klantbezoek (prijzen p/l)” die volgens [appellant] bij de prijsvergelijking vermeld stond, biedt onvoldoende specifieke informatie over wat precies de uitgangspunten van de prijsvergelijking waren. Ook de tekst “Neem contact op voor uw persoonlijke dagprijs” neemt het onvolledige en daarmee misleidende karakter van de mededeling niet weg.
5.5 [appellant] heeft nog aangevoerd dat [geïntimeerde] zich op deze manier kan onttrekken aan een voor consumenten belangrijke prijsvergelijking door de aan haar klanten berekende prijs ondoorzichtig te houden, waardoor het voor een concurrent onmogelijk wordt gemaakt een prijsvergelijking te maken. Dat belang van de consument, dat, zoals hiervoor weergegeven, een belangrijk uitgangspunt is van Europese en daarop gebaseerde Nederlandse wetgeving en jurisprudentie, rechtvaardigt echter niet het opnemen van in feite niet goed vergelijkbare gegevens in een prijsvergelijking zonder daarbij een heldere toelichting te verstrekken wat vergeleken wordt. Daarbij is ook nog van belang dat er andere methoden bestaan voor de consument om prijzen te vergelijken, bijvoorbeeld doordat de potentiële klant zijn gegevens invoert bij verschillende aanbieders van propaangas, waarna hij verschillende aanbiedingen kan vergelijken.
Ter mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de gewraakte prijsvergelijking inmiddels is verwijderd van de website van [appellant] . [geïntimeerde] heeft echter aannemelijk gemaakt dat het gevraagde verbod ook voor de toekomst nog relevant blijft.
De conclusie luidt dat grief 1 faalt.
5.6 Grief 2 richt zich tegen het oordeel vervat in rov 4.11 tot en met 4.14 van het bestreden vonnis dat de mededelingen van [appellant] aan (ex-)klanten van [geïntimeerde] omtrent de werking van de Wet van Dam onrechtmatig zijn.
[appellant] betwist dat haar mededelingen, inhoudende dat de contracten van [geïntimeerde] met haar klanten steeds na een jaar opzegbaar zijn, onrechtmatig zijn. Zij voert daartoe aan dat bedingen in overeenkomsten van [geïntimeerde] met natuurlijke personen met een duur langer dan een jaar en zonder de bevoegdheid om daarna per maand te zeggen onder de werking van artikel 6:237k BW vallen en daarmee vermoed worden onredelijk bezwarend te zijn, waarbij de bewijslast van het tegendeel daarvan op [geïntimeerde] rust. Het betreft weliswaar een weerlegbaar vermoeden, maar in de praktijk valt dit vermoeden niet te weerleggen, aldus [appellant] .
Het hof laat in het midden of de levering van propaangas onder de werking van artikel 6:236 sub j BW valt. Ook als daar vanuit gegaan zou moeten worden, hetgeen [geïntimeerde] betwist, dan nog geldt dat niet in alle gevallen zonder meer vast staat dat een meerjarige overeenkomst tussen [geïntimeerde] en haar klanten zonder maandelijkse opzegtermijn onredelijk bezwarend is. Dit geldt in elk geval al niet voor klanten die niet onder het begrip consument vallen en ook niet indien [geïntimeerde] er in zou slagen het wettelijke vermoeden dat het beding onredelijk bezwarend is te weerleggen. Voor de stelling dat [geïntimeerde] daar in geen enkel geval in zou kunnen slagen heeft [appellant] , tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door [geïntimeerde] , onvoldoende aangevoerd.
Hoe dan ook geldt dat de ongeclausuleerde mededeling van [appellant] dat [geïntimeerde] haar klanten verkeerd voorlicht door deze niet te wijzen op de mogelijkheid hun contracten op te zeggen na ommekomst van een jaar onjuist is, want niet in alle gevallen van toepassing.
Grief 2 faalt daarmee.