Nummeraanduiding trekt de aandacht, maar niet voor voor een dienst, een product of een boodschap
Rechtbank Limburg 25 januari 2013, LJN BY9471 (eiser tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Sittard-Geleen)
Reclamebelasting. Nummeraanduiding. In het pand van eiser is zijn kapsalon gevestigd. Aan het pand en op de etalage van het pand is het huisnummer ter grootte van 0,8m bij 0,8m aangebracht. Verweerder heeft ten aanzien van deze uitingen aan eiser een aanslag reclamebelasting opgelegd. Volgens eiser kan het enkel vermelding van een huisnummer niet als een uiting als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Verordening Reclamebelasting Sittard-Geleen 2012 worden aangemerkt.
In dit geding dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verweerder de aanslag reclamebelasting in bezwaar terecht en op goede gronden heeft gehandhaafd.
De rechtbank stelt vast dat niet in geding is dat de litigieuze uitingen zichtbaar zijn vanaf de openbare weg. De rechtbank overweegt voorts dat deze uitingen slechts aan het publiek kenbaar maken dat het pand met “nr. 3” aldaar is gelegen. De uitingen verschillen in zoverre niet van een nummeraanduiding op de gevel van een gebouw. Gelet op de grootte van het aangebrachte nummer volgt de rechtbank verweerder weliswaar in zijn stelling dat eiser met de uitingen de aandacht trekt van het publiek, maar zij is evenwel niet van oordeel dat hiermee de aandacht van het publiek wordt getrokken voor een dienst, een product of een boodschap. In casu gaat het slechts om een nummeraanduiding. De bijzondere vormgeving van het aangebrachte nummer maakt het oordeel niet anders. Dit brengt met zich dat de aanslag reclamebelasting ten onrechte aan eiser is opgelegd. De rechtbank verklaart het beroep gegrond.
Volgens vaste jurisprudentie van de belastingrechter (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 30 maart 2007, LJN AX21540) valt onder het wettelijk begrip ‘openbare aankondiging’ niet slechts reclame in engere zin, maar meer in het algemeen elke tot het publiek gerichte mededeling van commerciële dan wel ideële aard waarmee de aandacht wordt getrokken voor een dienst, een product of een boodschap. Hieruit valt af te leiden dat het niet gaat om de vraag of het opschrift tot doel heeft de aandacht van het publiek te trekken voor dit object of onderwerp; ook ideële uitingen voor een bepaalde boodschap vallen volgens de genoemde jurisprudentie onder het begrip ‘openbare aankondiging’. In die zin is voor de vraag of een opschrift al dan niet als openbare aankondiging belastingplichtig is, niet relevant wat de achterliggende gedachte is voor het trekken van de aandacht van het publiek. Het is dus ook niet relevant of er met een opschrift al dan niet beoogd wordt reclame te maken.
Niet in geding is dat de litigieuze uitingen zichtbaar zijn vanaf de openbare weg. De rechtbank overweegt voorts met verwijzing naar het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 5 januari 2012 (LJN BV6469) dat deze uitingen slechts aan het publiek kenbaar maken dat het pand met [nr] aldaar is gelegen. De uitingen verschillen in zoverre niet van een nummeraanduiding op de gevel van een gebouw. Mede gelet op de grootte van het aangebrachte nummer volgt de rechtbank verweerder weliswaar in zijn stelling dat eiser met de uitingen de aandacht trekt van het publiek, maar zij is evenwel niet van oordeel dat hiermee de aandacht van het publiek wordt getrokken voor een dienst, een product of een boodschap. In casu gaat het slechts om een nummeraanduiding. De bijzondere vormgeving van het aangebrachte nummer maakt het oordeel niet anders.
Dit brengt met zich dat de aanslag reclamebelasting ten onrechte aan eiser is opgelegd. De overige beroepsgronden behoeven derhalve geen bespreking meer.