14 aug 2017
SIRE-reclamecampagne ‘Laat jij jouw jongen genoeg jongen zijn?’ prijst geen onjuist denkbeeld aan
Vz. RCC 14 augustus 2017, RB 2957; dossiernr. 2017/00528 (Reclamecampagne SIRE) – Afwijzing II 528/A. VAF. Subjectieve normen. Propageren denkbeeld. Uiting: Het betreft een televisiecommercial waarin wordt gezegd: “Jongens en meisjes zijn gelijk maar niet hetzelfde. Jongens leren meer door te proberen. Ze leren door te ontdekken, risico’s te nemen en te doen. Dat blijken we de laatste jaren minder te waarderen. We zijn bang dat ze vallen, zich bezeren of thuis komen met een kapotte broek. Ze moeten zich gedragen, ze moeten stil zijn en luisteren. Maar te veel afremmen, remt ook hun ontwikkeling. Ze verliezen sneller hun motivatie en prestaties gaan achteruit. Daarom presenteert SIRE de onverwoestbare broek. (…) Je kunt hem winnen op sire.nl/jongens. Daar dagen we alle opvoeders van Nederland uit met de vraag: laat jij jouw jongen genoeg jongen zijn?”. Daarnaast staat onder meer op de website: “Opvoeders lijken de laatste jaren ‘jongensgedrag’ minder te waarderen. Jongens afremmen, remt hun ontwikkeling. (…) SIRE wil graag alle Nederlandse opvoeders aan het denken zetten over hun gedrag ten aanzien van jongens. Zodat jongens de ruimte krijgen zich te ontwikkelen op de manier die bij hen past.” Klacht: In de reclamecampagne van SIRE wordt gebruik gemaakt van gender stereotypering. SIRE beweert dat het ontwikkelingsproces van jongens positief beïnvloed wordt als meer aandacht geschonken zou worden aan typisch masculiene eigenschappen, zoals experimenteren en risico’s nemen. Daarnaast wordt gesteld dat jongens minder baat hebben bij goed luisteren en stil zitten. Dit impliceert dat wanneer men uitgaat van een ‘binair genderspectrum’, deze eigenschappen slechts ten dele bij meisjes voorkomen. Het op landelijke schaal campagne voeren waarbij kinderen op basis van hun gender worden gecategoriseerd en normatief gedrag wordt voorgeschreven, draagt bij aan het in stand houden van ‘antieke’ denkbeelden, die zowel mannen als vrouwen benadelen. Er wordt namelijk een homogeen en essentialistisch beeld geschetst van de jongen zonder aandacht te schenken aan variatie en diversiteit.
1) De klacht is gericht tegen een reclame-uiting waarin wordt ingegaan op de wijze waarop jongens tegenwoordig opgroeien. Daarbij wordt het denkbeeld verkondigd dat jongens te weinig ruimte krijgen om bepaald gedrag te tonen dat in de uiting specifiek aan jongens wordt toegeschreven. Bij de beantwoording van de vraag of de reclame-uiting hierdoor in strijd is met criteria zoals de goede smaak of het fatsoen, zoals kennelijk met de klacht is bedoeld, stelt de voorzitter van de Reclame Code Commissie zich terughoudend op. Dit is het gevolg van het subjectieve karakter van die criteria. Daarbij dient bovendien rekening te worden gehouden met het feit dat de uiting een mening verkondigt die niet commercieel van aard is maar in feite strekt tot het op gang brengen van een maatschappelijke discussie. De voorzitter neemt in aanmerking dat bij uitingen die bijdragen aan een maatschappelijk debat minder ruimte bestaat om een uiting zonder schending van de vrijheid van meningsuiting in strijd met de goede smaak en het fatsoen te achten dan bij commerciële uitingen (vgl. EHRM 13 juli 2012, par. 61-62, NJ 2014, 319). Met inachtneming van de mate van terughoudendheid waartoe het voorgaande noopt, oordeelt de voorzitter als volgt.
2) In de uitingen wordt uitdrukkelijk meegedeeld dat jongens en meisjes gelijk(waardig) zijn, maar wel verschillen vertonen in gedrag, waarna vervolgens gedrag wordt genoemd dat specifiek aan jongens wordt toegeschreven. Dit gedrag is volgens SIRE nodig voor hun emotionele en sociale ontwikkeling, maar hiervoor zou volgens SIRE tegenwoordig te weinig ruimte worden gegeven wat nadelige gevolgen voor jongens zou hebben. SIRE heeft, onder verwijzing naar de in haar verweerschrift genoemde personen en bronnen, voldoende aannemelijk gemaakt dat haar denkbeeld is gebaseerd op opinies van wetenschappers c.q. op wetenschappelijk onderzoek. Dit denkbeeld kan daarom naar objectieve maatstaven niet onjuist worden geacht en is evenmin onaanvaardbaar te achten. Ook ontwikkelingen op het gebied van ‘gender stereotypering’ kunnen niet in de weg staan aan het aanprijzen van een denkbeeld als het onderhavige, dat slechts oproept om bepaald gedrag door jongens toe te laten omdat dit zou passen bij hun ontwikkeling en een oplossing zou kunnen bieden voor sociale problemen die jongens zouden ondervinden. SIRE noemt (kennelijk vergeleken met meisjes): het slechter presteren op school, het vaker krijgen van de diagnose ADHD, meer spijbelen, vaker speciaal onderwijs volgen en vaker worden bestraft in de klas. Het bestaan van deze problematiek is door SIRE voldoende onderbouwd. Blijkbaar bestaat in de samenleving ook behoefte om meer aandacht te vestigen op dit probleem. Volgens een onderzoek van Memo2 waarnaar SIRE verwijst, heeft 76% van ouders met jongens hier behoefte aan.
3) De uitingen zijn blijkens het voorgaande bedoeld om (te voorzien in een maatschappelijke behoefte om) de aandacht te vestigen op een (volgens SIRE) reëel sociaal-maatschappelijk probleem, en geven een visie op dit probleem in de vorm van de aanprijzing van het denkbeeld dat jongens de ruimte dienen te krijgen voor bepaald gedrag, dit alles met de intentie een maatschappelijke discussie hierover op gang te brengen. Het staat SIRE vrij deze boodschap te brengen, ook indien deze eenzijdig is, dat wil zeggen een bepaalde visie op het gedrag van jongens tot uitgangspunt heeft. Wel geldt dat SIRE door bij deze boodschap bepaald gedrag als typisch of kenmerkend voor jongens te benoemen, een benadering kiest die niet door iedereen zal worden gewaardeerd, in het bijzonder niet door degenen die deze wijze van benadering achterhaald vinden, zoals klaagster. De boodschap van SIRE valt op door deze benadering. De uitingen hebben volgens SIRE “overweldigende” aandacht gehad blijkbaar vanwege die benadering, waarbij zij ook negatieve reacties heeft ontvangen. Dat SIRE een benadering kiest waarbij bepaald gedrag specifiek aan jongens wordt toegeschreven, en waarbij zij juist bevordering van dat gedrag bij jongens bepleit, past bij het doel van het op gang brengen van een maatschappelijke discussie over de hedendaagse opvoeding van - specifiek - jongens. Of en in hoeverre meisjes eveneens behoefte hebben aan dergelijk gedrag, valt buiten die discussie. In de uiting wordt hierover ook geen mening verkondigd. Onderdeel van de discussie die SIRE heeft geëntameerd, is overigens de mogelijkheid de mening te uiten dat men het niet eens is met haar standpunt en benadering. In zoverre is de onderhavige klachtprocedure in feite tot op zekere hoogte een onderdeel van die discussie.
4) Nu op grond van het voorgaande, en met inachtneming van de hiervoor omschreven ruime mate van de vrijheid van meningsuiting, niet kan worden gezegd dat SIRE een denkbeeld aanprijst dat als zodanig niet kan worden aanvaard, en evenmin kan worden gezegd dat de wijze waarop zij dit doet de grens van het toelaatbare overschrijdt of dat zij een mening verkondigt die naar objectieve maatstaven zodanig onjuist is dat deze in strijd met de waarheid is, kan de klacht niet slagen en dient deze te worden afgewezen.
De beslissing van de voorzitter
Gelet op het bovenstaande wijst de voorzitter de klacht af.