Cosmetica verkoop; verticale afspraak
Conclusie AG J. Mazák 3 maart 2011, Zaak C-439/09 (Pierre Fabre Dermo-Cosmétique SAS v. Président de l’Autorité de la Concurrence en Ministre de l’Économie, de l’Industrie et de l’Emploi).
Artikel 81, lid 1, EG-verdrag (thans: 101 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie) – Mededinging – Selectieve distributie – Algemeen en absoluut verbod op verkoop van cosmetica en lichaamsverzorgingsproducten aan eindgebruikers via internet – Mededingingsbeperkende strekking – Verordening (EG) nr. 2790/1999 – Artikel 4, sub c – Beperking van de actieve en passieve verkoop – Hardekernbeperking – Individuele vrijstelling – Artikel 81, lid 3, EG (thans: 101 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie).
In het besluit werd vastgesteld dat PFDC artikel L.420-1 van de Code de commerce (wetboek van handelsrecht) en artikel 81 EG (thans artikel 101 VWEU) had overtreden door aan de door haar geselecteerde (erkende) distributeurs in haar selectieve distributieovereenkomsten een algemeen en absoluut verbod op te leggen op de verkoop van cosmetica en lichaamsverzorgingsproducten aan eindgebruikers via internet. De Conseil was van oordeel dat het verbod op verkoop via internet voortvloeide uit het vereiste in de distributieovereenkomsten van PFDC dat de betrokken producten moesten worden verkocht in een fysieke ruimte in aanwezigheid van een gediplomeerde apotheker.
De vragen:Ten eerste: strekt een algemeen en absoluut verbod voor erkende distributeurs om de contractgoederen via internet te verkopen aan de eindgebruikers, opgelegd in het kader van een selectief distributienetwerk, ertoe de mededinging te beperken in de zin van artikel 81, lid 1, EG? Ten tweede: kan een zodanige beperking het voordeel genieten van de in verordening nr. 2790/1999 voorziene groepsvrijstelling? Ten derde: indien de onderhavige beperking niet in aanmerking komt voor de groepsvrijstelling, kan er dan een individuele vrijstelling krachtens artikel 81, lid 3, EG voor worden verleend? (...)
De conclusie: Gelet op het bovenstaande, geef ik (AG Mazák) het Hof in overweging de vragen van het Cour d’appel de Paris te beantwoorden als volgt:
1. Een algemeen en absoluut verbod aan erkende distributeurs om goederen via internet te verkopen aan eindgebruikers, opgelegd in het kader van een selectief distributienetwerk, dat de parallelhandel aan strakkere banden legt dan de beperkingen die inherent zijn aan een willekeurige selectieve distributieovereenkomst en dat verder gaat dan objectief noodzakelijk is om die goederen te distribueren op een wijze die passend is in het licht van zowel hun materiële kenmerken als hun uitstraling of imago, strekt tot beperking van de mededinging in de zin van artikel 81, lid 1, EG.
2. Een selectieve distributieovereenkomst die een algemeen en absoluut verbod op verkoop via internet omvat, kan niet profiteren van de groepsvrijstelling voorzien in verordening (EG) nr. 2790/1999 van de Commissie van 22 december 1999 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen, aangezien een dergelijk verbod functioneert als een beperking van de actieve en passieve verkoop bedoeld in artikel 4, sub c, van die verordening. De verkoop via internet van contractgoederen door een erkende wederverkoper houdt niet in dat hij vanuit een niet-erkende plaats van vestiging werkzaam is in de zin van artikel 4, sub c, van verordening nr. 2790/1999.
3. Een selectieve distributie overeenkomst die een algemeen en absoluut verbod bevat op de verkoop via internet kan profiteren van een individuele vrijstelling krachtens artikel 81, lid 3, EG, mits is voldaan aan de vier in die bepaling neergelegde cumulatieve voorwaarden.
En alles wat er tussen zit: Lees of zoek de conclusie hier of hier (pdf-onder voorbereid van wijziging).
Het verzoek om een prejudiciële beslissing zie hier, of hier (pdf).