15 aug 2016
Geen 'actieve' toestemming voor het versturen van ongevraagde reclame e-mail
RCC 15 augustus 2016, RB 2767; Dossiernr: 2016/00373 (ongevraagde reclame i.s.m. code email) Toewijzing. Reclame. Digitale marketing. De klacht: Klager maakt bezwaar tegen het feit dat hij reclame per e-mail (een nieuwsbrief) van afzender heeft ontvangen. Klager stelt dat hij geen ‘actieve toestemming’ heeft gegeven voor het per e-mail verzenden van ‘commerciële nieuwsbrieven’ aan hem.
Kern van het inhoudelijke geschil van partijen is de vraag of afzender aan klager reclame via e-mail mocht toezenden. Nu afzender hiertegenover op geen enkele wijze bewijs heeft aangedragen waaruit blijkt dat klager de vereiste toestemming heeft verleend, oordeelt de Commissie dat niet is komen vast te staan dat afzender aan klager reclame via e-mail mocht toezenden. Hieruit volgt dat afzender in strijd met artikel 1.3.a Code e-mail heeft gehandeld. De klacht is derhalve gegrond.
Het oordeel van de Commissie:
2. Kern van het inhoudelijke geschil van partijen is de vraag of afzender aan klager reclame via e-mail mocht toezenden. Daarbij gaat het in het bijzonder om de vraag of klager door middel van een actieve handeling voorafgaand aan het verzenden van de gewraakte nieuwsbrief hiervoor toestemming heeft verleend, zoals vereist op grond van artikel 1.3.a Code e-mail. Klager stelt dat hij nooit actieve toestemming heeft gegeven aan afzender. Gelet op die stelling ligt het op de weg van afzender om voldoende aannemelijk te maken dat klager wél de benodigde toestemming aan haar heeft gegeven. Op haar rust immers de bewijslast met betrekking tot de verleende toestemming. Dit volgt uit artikel 1.3.a Code e-mail, zoals dat artikel in verbinding met artikel 11.7 lid 1 van de Telecommunicatiewet dient te worden uitgelegd. Laatstgenoemde bepaling houdt in dat de verzender dient te kunnen aantonen dat de ontvanger toestemming heeft verleend voor, in dit geval, het toezenden van reclame via e-mail.
3. Afzender heeft gesteld dat uit onderzoek door haar is gebleken dat het e-mailadres van klager op een beurs is gebruikt voor het aanvragen van informatie over verduurzamen van woningen en gebouwen. Tevens is volgens afzender door klager aangevinkt dat het ontvangen van verdere informatie over dit onderwerp op prijs wordt gesteld. Klager heeft dit alles betwist. Nu afzender hiertegenover op geen enkele wijze bewijs heeft aangedragen waaruit blijkt dat klager de vereiste toestemming heeft verleend, oordeelt de Commissie dat niet is komen vast te staan dat afzender aan klager reclame via e-mail mocht toezenden. Hieruit volgt dat afzender in strijd met artikel 1.3.a Code e-mail heeft gehandeld. De klacht is derhalve gegrond.
4. Met betrekking tot het betoog van klager dat afzender hem op LinkedIn heeft opgezocht en gepoogd heeft hem als connectie toe te voegen, oordeelt de Commissie dat deze kwestie los staat van het verzenden van de reclame via e-mail. Ook verder kan hetgeen klager in dit verband aanvoert niet afzonderlijk tot het oordeel leiden dat afzender heeft gehandeld in strijd met de Code e-mail of de Nederlandse Reclame Code, zodat de Commissie daaraan verder voorbijgaat.
5. De Commissie neemt nota van de mededeling van afzender dat klager inmiddels uit haar bestand is verwijderd. De Commissie gaat ervan uit dat dit tot gevolg heeft dat afzender niet opnieuw reclame via e-mail aan klager zal toezenden. Gelet hierop acht de Commissie het niet nodig om een aanbeveling te doen en wordt beslist als volgt.
De beslissing
De Commissie oordeelt dat afzender heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 1.3.a Code e-mail door reclame via e-mail aan klager te verzenden.
Regeling: Code email 2012 art. 1.3 sub a.