RB
Gepubliceerd op woensdag 24 april 2013
RB 1724
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Onveilige wensballonnen en onjuiste productinformatie

Rechtbank Rotterdam 4 april 2013, LJN BZ8322 (Warenwetboetes onveilige wensballonnen)
Rechtspraak.nl: Warenwetboetes in verband met onveilige wensballonnen en onjuiste productinformatie. Eén van de twee boetes wordt gehandhaafd.

De omvang van dit geding is beperkt tot het bestreden besluit dat ziet op de handhaving van twee bestuurlijke boetes wegens gedragingen van eiser in de onderzoeksperiode juni 2010 tot en met november 2010, zoals is vermeld in het primaire besluit van 1 juli 2011. Hieruit volgt tevens dat de diverse beroepsgronden van eiser die zien op door hem gestelde gedragingen die hebben geleid tot het risicoanalyserapport van VWA niet ter zake doen in deze procedure en dat de klachten van eiser ter zake het afhandelen van zijn verzoeken om goedkeuring van de aangepaste ballonnen dit zelfde lot delen.

Gelet op de voorhanden stukken en hetgeen ter zitting is verklaard moet de rechtbank constateren dat de gedragingen die in het proces-verbaal van de controleambtenaar van 8 april 2011 zijn aangeduid als constatering 2 en constatering 3 buiten de onderzoeksperiode juni 2010 tot en met november 2010 vallen. De test van drie wensballonnen of gelukslampionnen die plaatsvond op 8 maart 2011 had betrekking op ballonnen die door eiser waren aangeleverd in februari 2011, derhalve op een tijdstip na de onderzoeksperiode. Dat die ballonnen zijn verhandeld in de periode in geding is niet komen vast te staan. Eiser heeft immers onbetwist gesteld dat hij achtereenvolgens verschillende soorten wensballonnen heeft verhandeld.

Ten aanzien van de vermelding op de website van eiser dat de ballonnen voldoen aan de wettelijke eisen komt uit de stukken slechts naar voren dat een dergelijke vermelding plaatshad in 2011, dus niet ook ten tijde in geding. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van één van de twee boetes in stand.

4.2. Gelet op de voorhanden stukken en hetgeen ter zitting is verklaard moet de rechtbank constateren dat de gedragingen die in het proces-verbaal van Spanjerberg van 8 april 2011 zijn aangeduid als constatering 2 en constatering 3 buiten de onderzoeksperiode juni 2010 tot en met november 2010 vallen. De test van drie wensballonnen of gelukslampionnen die plaatsvond op 8 maart 2011 had betrekking op ballonnen die door eiser waren aangeleverd in februari 2011, derhalve op een tijdstip na de onderzoeksperiode. Dat die ballonnen zijn verhandeld in de periode in geding is niet komen vast te staan. Eiser heeft immers onbetwist gesteld dat hij achtereenvolgens verschillende soorten wensballonnen heeft verhandeld. Ten aanzien van de vermelding op de website van eiser dat de ballonnen voldoen aan de wettelijke eisen komt uit de stukken slechts naar voren dat een dergelijke vermelding plaatshad in 2011, dus niet ook ten tijde in geding.

4.3. De minister heeft derhalve ten onrechte die constateringen betrokken in de onderhavige besluitvorming. Het bestreden besluit komt derhalve voor vernietiging in aanmerking, zodat het beroep gegrond is. De beroepsgronden die betrekking hebben op het vertrouwensbeginsel en op veronderstelde manipulatie van bewijs van de op 8 maart 2011 geteste ballonnen hoeven derhalve geen bespreking meer.

5.5. Met betrekking tot de overtreding van artikel 18, aanhef en onder a, van de Warenwet is de rechtbank van oordeel dat de minister bevoegd was het per 9 november 2010 van toepassing zijnde tarief van € 795,00 toe te passen, nu de onderzochte wensballon is verkocht op 12 november 2010, dus na de tariefswijziging. De minister heeft evenwel voor de overtreding van artikel 18, aanhef en onder a, van de Warenwet een bestuurlijke boete van € 525,00 opgelegd, overigens zonder dat hij toepassing heeft willen geven aan artikel 5:46, derde lid, van de Awb. Nu de rechtbank met de minister geen aanleiding ziet voor (verdere) matiging op de voet van artikel 5:46, derde lid, van de Awb, is eiser door de vaststelling van de boetehoogte door de minister niet benadeeld.

5.6. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten voor zover daarin de bestuurlijke boete van € 525,00 wegens overtreding van artikel 18, aanhef en onder a, van de Warenwet is gehandhaafd. Zij ziet aanleiding het besluit van 1 juli 2011 te herroepen voor zover dit besluit ziet op de oplegging van een bestuurlijke boete van € 795,00 wegens overtreding van artikel 19, eerste lid, aanhef en onder b, van de Warenwet. Voorts bepaalt zij dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit.