RB
Gepubliceerd op donderdag 24 oktober 2013
RB 1953
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Prejudiciële vragen over de verhouding tussen BTW en bijzondere belasting op kans- of geldspelen

HvJ EU 24 oktober 2013 C-440/12 (Metropol Spielstätten Unternehmergesellschaft) - dossier
Gambling adictPrejudiciële vragen gesteld door Finanzgericht Hamburg, Duitsland
Uitlegging van de artikelen 1, lid 2, eerste zin, 73, 135, lid 1, sub i, en 401, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1) – Belasting van kans- of geldspelen – Regeling van een lidstaat die de exploitatie van speelautomaten met geringe prijzen cumulatief aan btw en een bijzondere belasting onderwerpt. Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Metropol Spielstätten Unternehmergesellschaft (haftungsbeschränkt) (hierna: „Metropol”) en het Finanzamt Hamburg‑Bergedorf over de heffing van belasting over de toegevoegde waarde over de opbrengsten van de organisatie van kansspelen door middel van speelautomaten met geringe prijzen.

Het hof verklaart voor recht:
1) Artikel 401 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, juncto artikel 135, lid 1, sub i, ervan, moet aldus worden uitgelegd dat de belasting over de toegevoegde waarde en een nationale bijzondere belasting op kansspelen cumulatief mogen worden geheven, mits deze laatste belasting niet het karakter van een omzetbelasting bezit.

2) De artikelen 1, lid 2, eerste volzin, en 73 van richtlijn 2006/112 moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale bepaling of praktijk op grond waarvan bij de exploitatie van speelautomaten waarmee geld kan worden gewonnen de kasontvangsten van een bepaalde periode worden gehanteerd als maatstaf van heffing.

3) Artikel 1, lid 2, van richtlijn 2006/112 moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling van een niet-geharmoniseerde belasting op grond waarvan de verschuldigde belasting over de toegevoegde waarde volledig op deze eerste belasting in mindering wordt gebracht.

Gestelde prejudiciële vragen
- Moet artikel 401 (juncto artikel 135, lid 1, sub i) van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, aldus worden uitgelegd dat belasting over de toegevoegde waarde (btw) en een nationale bijzondere belasting op kansspelen slechts alternatief en niet cumulatief mogen worden geheven?

Enkel indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:
- Indien krachtens nationale bepalingen zowel btw over kansspelen als een bijzondere belasting op kansspelen wordt geheven, mag dan de btw niet worden geheven of de bijzondere belasting, of bepaalt het nationale recht welke van beide belastingen niet mag worden geheven?

- Moeten artikel 1, lid 2, eerste zin, en artikel 73, van richtlijn 2006/112 aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale bepaling of praktijk op grond waarvan voor de exploitatie van speelautomaten waarmee geld kan worden gewonnen de kasinhoud ("elektronisch getelde kas") van de automaat na afloop van een bepaalde periode als maatstaf van heffing wordt gehanteerd?

Enkel indien de derde vraag bevestigend wordt beantwoord:
- Hoe moet de maatstaf van heffing anders worden vastgesteld?

- Moeten artikel 1, lid 2, eerste zin, en artikel 73, van richtlijn 2006/112 aldus worden uitgelegd dat de heffing van btw vereist dat de ondernemer de btw op de dienstontvanger kan afwentelen? Wat moet in voorkomend geval onder afwentelbaarheid worden verstaan? Moet daarvoor in het bijzonder rechtens de mogelijkheid bestaan om een evenredig hogere prijs voor het goed of de dienst te vragen?

Enkel indien het in antwoord op de vijfde vraag rechtens mogelijk moet zijn een hogere prijs te vragen:
- Moeten artikel 1, lid 2, eerste zin, en artikel 73, van richtlijn 2006/112 aldus worden uitgelegd dat bepalingen die de tegenprestatie voor aan btw onderworpen goederen of diensten beperken - om in overeenstemming met het Unierecht te zijn - zo moeten worden toegepast dat de vastgestelde tegenprestatie niet inclusief maar exclusief btw is bedoeld, ook wanneer die nationale bepalingen dat niet uitdrukkelijk bepalen?

Enkel indien de vijfde vraag bevestigend wordt beantwoord en de zesde en de derde vraag ontkennend worden beantwoord:
- Wordt in dat geval over de gehele omzet van de speelautomaten geen btw geheven of enkel over het deel waarvoor geen afwenteling mogelijk is, en hoe moet dat laatste dan worden bepaald - bijvoorbeeld de omzet waarvoor de inzet per spel niet kon worden verhoogd of die waarvoor de kasinhoud per uur niet kon worden verhoogd?

- Moet artikel 1, lid 2, van richtlijn 2006/112 aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling van een niet-geharmoniseerde belasting op grond waarvan de verschuldigde btw volledig op deze belasting in mindering wordt gebracht?

Enkel indien de achtste vraag bevestigend wordt beantwoord:
- Volgt uit het in mindering brengen van de btw op een nationale, niet-geharmoniseerde belasting ten gunste van de aan deze belasting onderworpen ondernemers dat geen btw mag worden geheven bij hun concurrenten die weliswaar niet aan deze, maar aan een andere bijzondere belasting zijn onderworpen en geen dergelijke mindering genieten?