Vragen gesteld aan HvJ EU over verboden piramidespel en de financiële belofte naar bestaande leden
Hof van beroep Antwerpen 3 december 2015, RB 2662; C-667/15 (Loterie Nationale – Nationale Loterij)
  Verwijzing HvJ EU. Kansspel.  Handelspraktijk. Verzoekster organiseert onder meer sinds 1978 het  ‘lotto’ spel met twee maal per week een trekking. Zij heeft de  organisatoren van het Lucky4All (L4A) spel gedaagd tot staking van haar  activiteiten wegens strijdigheid met eerlijke marktpraktijken (het spel  maakt ook gebruik van gekleurde balletjes en maakt voor promotie gebruik  van misleidende slagzinnen); L4A zou een verboden piramidespel zijn.
Verwijzing HvJ EU. Kansspel.  Handelspraktijk. Verzoekster organiseert onder meer sinds 1978 het  ‘lotto’ spel met twee maal per week een trekking. Zij heeft de  organisatoren van het Lucky4All (L4A) spel gedaagd tot staking van haar  activiteiten wegens strijdigheid met eerlijke marktpraktijken (het spel  maakt ook gebruik van gekleurde balletjes en maakt voor promotie gebruik  van misleidende slagzinnen); L4A zou een verboden piramidespel zijn.
Verzoekster is houdster van twee Benelux-beeldmerkinschrijvingen  (sinds  1998 ‘Lotto’ en sinds 2005 ‘Nationale Loterij’ ‘Loterie  Nationale’). De  oprichter van L4A heeft ook een beeldmerkinschrijving  sinds 2012. Hoe  het L4A-spel werkt wordt uitgebreid beschreven in het  vonnis van de Rb  Antwerpen, pagina 7 – 11. De Rb Antwerpen wijst  verzoeksters  stakingsvordering toe, maar verzoekster gaat in beroep  omdat de Rb het  verwijt dat het om een piramidespel gaat als ongegrond  afdoet. De Rb  oordeelde dat bij het L4A-spel de financiering van de  vergoeding die  wordt uitgekeerd aan de consument die een nieuwe speler  aanbrengt (één  van de voorwaarden om van een piramidespel te kunnen  spreken) niet  afhangt van de bijdrage van de nieuwe deelnemer. Dit zou  een verkeerde  lezing inhouden van het arrest van het HvJEU in de zaak  C-515/12.  Verzoekster blijft ook bij haar eis dat het om een  misleidende  marktpraktijk gaat.
De verwijzende BEL rechter (Hof  van Beroep  Antwerpen) sluit zich grotendeels aan bij het vonnis van de  lagere  rechter. Wat rest is verzoeksters stelling dat het om een  piramidespel  gaat. Partijen zijn het niet eens over de interpretatie  van het arrest  in zaak C-515/12. Verweerster stelt dat het HvJEU een  restrictieve  interpretatie van het begrip ‘piramidespel’ heeft gegeven,  verzoekster  stelt dat de RL oneerlijke handelspraktijken beoogt  consumenten een hoog  niveau van bescherming te geven. De verwijzende  rechter gaat vervolgens  na of het L4A-spel voldoet aan de door het  HvJEU gestelde constitutieve  voorwaarden. De Rb oordeelde dat niet is  voldaan aan de (derde)  voorwaarde dat er een rechtstreekse band moet  bestaan tussen de door de  nieuwe leden verrichte betalingen en de door  de bestaande leden  ontvangen vergoedingen. De verwijzende rechter  besluit om daarover de  volgende vraag aan het HvJEU voor te leggen:
“Is het voor de toepassing van punt 14 van bijlage I van [OHP-Richtlijn 2005/29 vereist dat van een verboden piramidespel slechts sprake is indien de verwezenlijking van de financiële belofte naar bestaande leden:
• eerder of in hoofdzaak afhangt van de rechtstreekse doorbetaling van de bijdragen van de nieuwe leden ("directe band”), dan wel
• dat het volstaat dat de verwezenlijking van die financiële belofte voor bestaande leden eerder of hoofdzakelijk afhangt van een indirecte betaling door de bijdragen van bestaande leden, i.e. zonder dat bestaande leden eerder of hoofdzakelijk hun vergoeding verkrijgen uit hun eigen verkoop of hun eigen verbruik van goederen of diensten maar voor de verwezenlijking van hun financiële belofte eerder of hoofdzakelijk afhangen van de toetreding en bijdragen van nieuwe leden ("indirecte band")?”
 
       
       
       
       
       
       
 
         
 
         
 
         
 
         
 
        