Herkenbaarheid advertorials met op dezelfde pagina een prijsvraag
Prejudiciële vragen aan HvJ EU van 22 augustus 2012, zaak C-391/12 (RLvS Verlagsgesellschaft mbH tegen Stuttgarter Wochenblatt GmbH)
Prejudiciële vragen gesteld door het Bundesgerichtshof (Duitsland), pdf-verwijzingsuitspraak.
Herkenbaarheid van reclame. Onafhankelijke pers. Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, [98/27/EG] en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad (Pb L 149, blz. 22)
Verweerster in de nu voorliggende procedure ‘Stuttgarter Wochenblatt’ (in de verwijzingsbeschikking met ‘verzoekster’ aangeduid) geeft een weekblad met diezelfde naam uit en de in Stuttgart gevestigde verzoekster RLvS geeft het advertentieblad “GOOD NEWS’’ uit. In het juninummer 2009 publiceert verzoekster twee gesponsorde artikelen in een roddelrubriek over aanwezigheid van VIPs bij een voetbalwedstrijd van Bundesligaclub VfB Stuttgart. Er staat een verhaal in over de verbouwing van de ‘Mercedes-Benz Arena’ en er wordt reclame gemaakt voor bio-olie. Het andere artikel is promotie voor Leipzig, en wordt gesponsored door ‘Germanwings’ dat op dezelfde pagina een prijsvraag publiceert waarmee onder meer vliegtickets naar Leipzig gewonnen kunnen worden.
Verzoekster stelt dat onvoldoende duidelijk is dat het hier om advertenties gaat. (zgn ‘advertorials’). Zij start een procedure tegen Good News en wordt in eerste instantie in het gelijk gesteld; verweerster krijgt een verbod opgelegd dergelijke publicaties te plaatsen zonder daarbij het woord ‘advertentie’ te vermelden. Hoger beroep mag verweerster niet baten. Zij verzoekt dan om een herzieningsprocedure omdat zij bij haar standpunt blijft dat verzoeksters vordering moet worden afgewezen omdat het door de rechter toegepaste artikel uit de perswet van de deelstaat Baden-Württenberg in strijd is met het Unierecht.
De verwijzende Duitse rechter stelt het HvJEU de volgende vraag:
“Verzetten artikel 7, lid 2, van richtlijn 2005/29/EG betreffende oneerlijke handelspraktijken en punt 11 van bijlage I daarbij juncto de artikelen 4 en 3, lid 5, van deze richtlijn zich tegen de toepassing van een nationale bepaling – in casu § 10 Landespressegesetz Baden- Württemberg – die niet alleen beoogt de consument te beschermen tegen misleiding maar ook ertoe strekt de onafhankelijkheid van de pers te beschermen, en in tegenstelling tot artikel 7, lid 2, van richtlijn 2005/29/EG en punt 11 van bijlage I daarbij iedere publicatie tegen vergoeding verbiedt – ongeacht het doel dat daarmee wordt nagestreefd, – indien deze publicatie niet met het woord „advertentie” is aangeduid, tenzij reeds uit de indeling en de opmaak ervan blijkt dat het een advertentie betreft?”