Gepubliceerd op dinsdag 28 april 2015
De stelling dat de ingekochte publiciteit niets heeft opgeleverd kan niet baten
Gerechtshof Amsterdam 19 augustus 2014, RB 2361 (Vitrina tegen X)
Reclameovereenkomst. Partijen twisten over de vraag wie de contractspartij van Vitrina bij de overeenkomst is. Volgens Vitrina is dat geïntimeerde, die een eenmanszaak voert onder de naam “Labo D.E.M.”; volgens geïntimeerde is de besloten vennootschap “Labo-D.E.M.” partij bij de overeenkomst. De kantonrechter heeft het beroep van geïntimeerde op niet-ontvankelijheid van Vitrina gehonoreerd en de vordering van Vitrina afgewezen. Het hof komt tot het oordeel dat de eenmanszaak van geïntimeerde als partij bij de overeenkomst heeft te gelden en wijst de vordering van Vitrina (tot betaling van onbetaald gebleven rekeningen ad € 19.225,34 in hoofdsom) toe.
De beoordeling:
3.2 De grieven II tot en met VI lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Zij klagen er, als gezegd, alle over dat de kantonrechter ten onrechte het beroep van [geïntimeerde] op niet-ontvankelijkheid heeft toegewezen en de vordering op die grond heeft afgewezen. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
3.3 Vaststaat dat het in de overeenkomst (naar door Vitrina gesteld en niet door [geïntimeerde] betwist: door [geïntimeerde]) ingevulde BTW-nummer het BTW-nummer betreft van de eenmanszaak van [geïntimeerde]. Voorts staat vast dat als factuuradres in de overeenkomst vermeld staat “[adres 1]” te [plaats]. Vitrina heeft gesteld en [geïntimeerde] heeft niet betwist dat de eenmanszaak van [geïntimeerde] voorheen (thans niet meer) op dat adres gevestigd was. In de onder 3.1 sub (iv) bedoelde inschrijving staat als adres van de maatschappelijke vestiging van de besloten vennootschap “Labo-D.E.M.” vermeld: [adres 2] te [vestigingsplaats], met de aantekening “Sinds 13 mei 2008”. Dat deze vennootschap destijds (ook) kantoor hield aan de [adres 1] te [plaats] is gesteld noch gebleken.
3.5 Op grond van het overwogene onder 3.3 en 3.4 moet er van worden uitgegaan dat Vitrina heeft gemeend - en dat [geïntimeerde] zulks zo ook heeft moeten begrijpen - dat de entiteit met de naam ‘Labo D.E.M”, gevestigd aan de [adres 1] te [plaats] en ingeschreven onder het BTW-nummer [nummer 1] haar contractspartij was. De omstandigheid dat zij meerdere keren op facturen en correspondentie aan genoemde bedrijfsnaam de letters “bvba” heeft toegevoegd is onvoldoende om daar anders over te oordelen. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat Vitrina, naast ter attentie van [geïntimeerde], poststukken ook wel adresseerde ter attentie van de vader van [geïntimeerde], [X]. Een en ander te minder, waar Vitrina als mogelijke verklaring daarvoor heeft aangedragen dat [geïntimeerde] tijdens de bijeenkomst op 15 oktober 2008 een visitekaartje heeft overhandigd met daarop vermeld “Algemeen Directeur [X]” (de vennootschap Labo-D.E.M. werd gedreven door de vader van [geïntimeerde]). [geïntimeerde] heeft niet betwist dat hij het bewuste kaartje (productie 1 bij memorie van grieven) destijds heeft overhandigd. Evenmin kan aan voornoemd oordeel afdoen dat de reclame-uiting onder meer de tekst “bvba labo dem - [adres 1] - [plaats]” (zie productie 3 bij conclusie van antwoord) bevat. Blijkens producties 4 a tot en met c bij de inleidende dagvaarding is die tekst door de contractspartij van Vitrina aangeleverd en is het veeleer zo dat (ook) die tekst Vitrina mogelijk ertoe heeft gebracht in correspondentie “bvba” aan de bedrijfsnaam Labo D.E.M toe te voegen. Het hof vermeldt in dit verband nogmaals dat gesteld noch gebleken is dat de vennootschap Labo-D.E.M. (mede) aan de [adres 1] te [plaats] kantoor hield.
3.6 Aan dit alles kan - ten overvloede - nog worden toegevoegd dat [geïntimeerde] in de Belgische procedure met zoveel woorden heeft erkend op 15 oktober 2008 met Vitrina de overeenkomst gesloten te hebben (zie het als productie 15 bij conclusie van repliek overgelegde verzoekschrift in hoger beroep, p.1, een na laatste alinea). Weliswaar ontneemt dat [geïntimeerde] niet de bevoegdheid zich in de onderhavige procedure alsnog op het standpunt te stellen dat niet hij/zijn eenmanszaak de contractspartij van Vitrina is, maar meer bedoelde vennootschap, maar de geloofwaardigheid van dat standpunt neemt met die proceshouding niet bepaald toe.
3.7 De conclusie luidt dat het hof, anders dan de kantonrechter, Vitrina ontvankelijk acht in haar vordering jegens [geïntimeerde]. De grieven II tot en met V slagen aldus.
3.9 Waar [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat de ingekochte publiciteit niets heeft opgeleverd kan die stelling hem niet baten, reeds niet omdat gesteld noch gebleken is dat partijen daaromtrent iets hebben afgesproken. Voor de stelling dat Vitrina gewanpresteerd heeft geldt hetzelfde, reeds op de grond dat gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde] Vitrina ter zake ooit in gebreke heeft gesteld. Ten slotte heeft [geïntimeerde] een beroep gedaan op de Colportagewet. Ook dat beroep faalt: de wet ziet op contracten met consumenten en [geïntimeerde] heeft met Vitrina gecontracteerd in de uitoefening van zijn eenmanszaak. Voor zogenaamde reflexwerking van genoemde wet ziet het hof in het onderhavige geval - waarin, als gezegd, werd gehandeld in het kader van de uitoefening van een bedrijf - geen plaats. Bijzondere omstandigheden die dit mogelijk anders zouden kunnen maken, heeft [geïntimeerde] niet aangevoerd.
3.10 De slotsom is dat de verweren van [geïntimeerde] alle falen en dat de vordering, waartegen in cijfermatige zin niets is aangevoerd, zal worden toegewezen.