Het begrip 'individueel profijt' in reclamebelasting
Reclamebelasting op in beton gegoten naam van voormalig garagehouder. Op last van monumentencommissie beplating voor 't beton weghalen. Uitleg van het begrip 'individueel profijt'
Rechtspraak.nl: Belanghebbende oefent een garagebedrijf uit in een pand waarop in beton gegoten de naam van een vroegere eigenaar van de garage is aangebracht. Belanghebbende wordt voor deze reclameuiting aangeslagen in de reclamebelasting en hij verweert zich allereerst met de stelling dat de betreffende naam geen reclameuiting is maar ten doel heeft de authenticiteit van het pand te benadrukken. Nu er in het pand nog steeds een garagebedrijf wordt uitgeoefend oordeelt het Hof dat er sprake is van een reclameuiting waarmee de aandacht van het publiek wordt getrokken en dat er dus sprake is van een openbare aankondiging in de zin van de reclameverordening. Ten aanzien van de gebiedsafbakening stelt het Hof vast dat het pand is gelegen binnen het in de verordening beschreven gebied en oordeelt dat de gebiedsafbakening niet willekeurig of onredelijk is. Tenslotte oordeelt het Hof dat niet uitgesloten kan worden dat belanghebbende in de toekomst enig profijt zal hebben van aan de voor het gebied te ontwikkelen jaarplannen. Het hoger beroep van de heffingsambtenaar is gegrond.
2.2. Het pand is gebouwd in de jaren dertig van de vorige eeuw. Bij de bouw is op de gevel, tussen de begane grond en de eerste verdieping, in gegoten beton het opschrift "A" aangebracht. "A" is al jaren niet meer gevestigd in het pand. Uit een brief van de Welstands-/Monumentencommissie aan het College van Burgemeester en Wethouders van 13 juni 2002 blijkt dat voornoemde commissie wenste dat de beplating van de voorgevel - die onder meer het opschrift "A" afdekte - verwijderd diende te worden.
Autonomie van de gemeente / geen willekeur betreft het gebied waar reclamebelasting geldt
4.14. Het Hof stelt voorop dat de gemeentelijke autonomie het mogelijk maakt een reclamebelasting slechts in een deel van de gemeente in te voeren, mits daarvoor een redelijke en objectieve rechtvaardigingsgrond bestaat (arrest van de Hoge Raad 21 juni 2000, nr. 33 816, LJN: AA6253, BNB 2000/272). In het onderhavige geschil is het de vraag of die rechtvaardiging kan worden gevonden in het feit dat de opbrengst van de reclamebelasting ten goede komt aan de ondernemers en eigenaren van commercieel vastgoed - degenen van wie de reclamebelasting wordt geheven - in het afgebakende gebied (hierna ook: het werkingsgebied).
4.15. Blijkens de onder 4.12 en 4.13 vermelde passages strekt het werkingsgebied van het centrummanagement zich uit tot het centrum van Maastricht en Wijck, kortweg het gebied binnen de singels en het station, en daarmee mede tot het pand van belanghebbende. Daarbij is bewust het werkingsgebied van het centrummanagement ten opzichte van de bestaande situatie uitgebreid. Het centrummanagement heeft als taak en doel de opbrengsten van de reclamebelasting, met het oog op het versterken van de economische positie van het centrumgebied van Maastricht ten opzichte van de concurrentie, aan te wenden voor het hele werkingsgebied. Met inachtneming van het vorenstaande acht het Hof de keuze voor het afgebakende gebied niet willekeurig of onredelijk en de tot dit gebied beperkte heffing van reclamebelasting aanvaardbaar. Daaraan doet niet af dat voor de korte termijn bepaalde prioriteiten zijn gesteld welke niet direct ten voordele strekken van de A-straat en het pand van belanghebbende.
Het individuele profijt
4.18. Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft in zijn conclusie van 12 augustus 2011 in de zaak met rolnummer 10/04446, LJN: BR 4564, met betrekking tot (individueel) profijt het volgende opgemerkt:
'5.10 Ik merk op dat het in principe mogelijk is een gemeentelijke belastingheffing te beperken tot een bepaald gebied, mits daartoe aanwijsbaar is 'een objectieve en redelijke rechtvaardiging'.(60) Die rechtvaardiging is er hier in gelegen dat de opbrengst van deze reclamebelasting in het algemeen ten goede komt aan ondernemers in centrumgebied. Dat acht ik in overeenstemming met de voornoemde rechtsgrond van de reclamebelasting, zijnde het (veronderstelde) profijt van de desbetreffende (geplande) gemeentelijke voorziening als algemeen gesteld, niet bepaald tot het individuele profijt voor een bepaalde belastingplichtige.(61)'.
4.19. Het Hof sluit zich bij vorenvermelde conclusie van de Advocaat-Generaal. Toegesneden op de onderhavige situatie betekent een en ander dat, indien de aanwending van de opbrengst van de reclamebelasting door het centrummanagement daadwerkelijk leidt tot versterking van de economische positie van het centrumgebied, er voor de ondernemers in het afgebakende gebied direct profijt kan ontstaan, waarbij naar het oordeel van het Hof in het midden kan blijven hoe groot dit profijt is en hoe groot het profijt is of zal zijn in de specifieke situatie van belanghebbende.