RB
Gepubliceerd op dinsdag 29 maart 2011
RB 768
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

NLEnergie: naam, faam, stem, reputatie en portret Froger

Rb. Amsterdam 10 november 2010, LJN BP8979 (De Nederlandse Energie Maatschappij B.V. tegen [A] (red. Natasja Froger), [AA] Showtime Entertainment B.V. & The Talent Company B.V.)
 
Reclamerecht. Civielrechtelijke procedure. Natasja Froger pleegt geen toerekenbare tekortkoming en onrechtmatige daad op grond van gesteld toerekenbaar tekort schieten in de uitvoering van de overeenkomst met NLEnergie Maatschappij (hierna: NLEnergie, in uitspraak NEM) m.b.t. reclame-uitingen waarbij NLEnergie het exclusieve recht werd verleend om in haar reclame-uitingen de naam, faam, stem en reputatie en het portret van gedaagde te gebruiken ten behoeve van de promotie van de diensten van NLEnergie maatschappij (“Ik zeg doen”-campagne). Froger heeft na kritiek op de campagne nieuwe eisen gesteld aan de NLEnergie. De NLEnergie stelt i.c. dat gedaagden hun medewerking aan het vervolg van de campagne hebben geweigerd en eist terugbetaling. O.a. Geen verzuim zonder ingebrekestelling. De vorderingen van NLEnergie worden afgewezen.

2.5.  Bij e-mail van 8 mei 2009 heeft NEM als volgt aan [B] van TTC bericht, voor zover hier relevant:  “(…) Het is bij ons nogal verkeerd gevallen dat jij daags nadien expliciet hebt laten weten dat [A] zich niet meer beschikbaar zou houden voor medewerking aan de nieuwe campagne. Hierdoor waren wij genoodzaakt de voorbereidingen door ons reclamebureau per onmiddellijk on hold te zetten gezien de reeds ingekochte GRP’s met spoed op zoek te gaan naar een nieuw concept en nieuw gezicht voor onze campagne. (…) In het licht van het vorengaande verlangen wij komende week een persoonlijk onderhoud met jou op ons kantoor, waarin de gevolgen van de beëindiging van de overeenkomst met [A] te formaliseren.

(…)

4.1.  Het meest verstrekkende verweer van [A] en Showtime luidt dat zij niet in gebreke zijn gesteld. Dit verweer slaagt. Anders dan NEM stelt, kan haar e-mail van 8 mei 2009 niet als een ingebrekestelling worden aangemerkt. De e-mail bevat immers geen redelijke termijn voor nakoming of een schriftelijke mededeling waaruit blijkt dat de wederpartij voor het uitblijven van de nakoming aansprakelijk wordt gesteld, zoals artikel 6:82 BW vereist.
Het betoog van NEM, dat het verzuim is ingetreden zonder ingebrekestelling omdat zij uit de e-mail van 18 augustus 2009 heeft afgeleid dat [A] en Showtime in de nakoming van de overeenkomst zullen tekortschieten, gaat niet op.

[A] heeft ter comparitie toegelicht dat zij bezwaar heeft gemaakt bij NEM in verband met de negatieve berichtgeving over de mediacampagne jegens haar persoon en over de inhoud van die campagne met betrekking tot de laagste prijsgarantie en de call centra. Nadat NEM haar op die punten was tegemoetgekomen, heeft zij steeds haar bereidheid uitgesproken om met NEM te overleggen over het voortzetten van de campagnes. De e-mail van 18 augustus 2009, die een weergave bevat van tussen partijen gemaakte afspraken, is volgens [A] bedoeld als een voorstel tot verdere samenwerking, zoals ook blijkt uit het slot daarvan. Deze toelichting van [A] komt begrijpelijk voor omdat NEM uiteindelijk is tegemoetgekomen aan haar bezwaren. Nu NEM hier niets tegenover heeft gesteld waaruit blijkt dat [A] niet tot verdere medewerking aan de overeenkomst bereid was, wordt het ervoor gehouden dat [A] en Showtime ten onrechte niet in gebreke zijn gesteld. Derhalve is er geen sprake van verzuim, zodat de vordering reeds op die grond zal worden afgewezen.

4.2.  Ook al zou het voorgaande anders zijn, dan geldt dat [A] en Showtime terecht hebben aangevoerd dat de overeenkomst, behoudens met betrekking tot de mediacampagne, voor het overige gewoon is uitgevoerd door middel van prints en billboards en dat [A] haar medewerking daaraan nooit heeft geweigerd. NEM heeft gesteld dat de e-mail van 18 augustus 2009 als een mededeling tot niet-nakoming moet worden gezien, met name wegens de daarin genoemde ingangsdatum van 1 november 2009.

Daartegenover heeft [A] ter comparitie aangevoerd dat NEM op grond van artikel 2.4 van de overeenkomst gehouden is om rekening te houden met haar beschikbaarheid en dat zij tijdig aan NEM heeft bericht dat zij vanwege haar andere activiteiten pas vanaf 1 november 2009 beschikbaar was. Mede gelet op het feit dat de meeste campagnes van NEM omstreeks drie maanden duren, was er aldus voldoende tijd voor de uitvoering van een nieuwe mediacampagne, aldus [A].

Dit verweer is ter comparitie onvoldoende weersproken gebleven, zodat het ervoor wordt gehouden dat van een toerekenbare tekortkoming van [A] en Showtime geen sprake was.

4.3.  Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.1. is overwogen, zal de op onrechtmatige daad gebaseerde vordering tegen TTC eveneens worden afgewezen.

Lees het vonnis hier (link) en hier (pdf).

Regeling: 6:82 BW