Ingebruikneming promotiematerialen
Rechtbank Haarlem 22 februari 2012, LJN BV8734 (Inpromo tegen V.V. Young Boys)
In't kort: Vraag of gedaagde sub 2 V.V. Young Boys onbevoegd heeft vertegenwoordigd behoeft geen beantwoording, nu de voetbalclub de verrichte rechtshandelingen door ingebruikneming van de bestelde en geleverde promotiematerialen heeft bekrachtigd. Young Boys wordt veroordeelt tot het betalen van het bedrag ad ruim €18.000.
4.2. Young Boys voert ten verwere aan dat [gedaagde sub 2] niet bevoegd was om haar te vertegenwoordigen, dat Inpromo dat had kunnen weten wanneer zij het handelsregister bij de Kamer van Koophandel had geraadpleegd, dat zij tegenover Inpromo niet de schijn heeft gewekt dat [gedaagde sub 2] namens haar opdrachten mocht verstrekken en dat zij de overeenkomsten evenmin heeft bekrachtigd. Young Boys is derhalve geen partij bij de overeenkomsten, zodat zij niet gehouden is tot betaling, aldus Young Boys.
4.5. Wanneer iemand zonder daartoe bevoegd te zijn als gevolmachtigde in naam van een ander heeft gehandeld, kan laatstgenoemde de rechtshandeling bekrachtigen en haar daardoor hetzelfde rechtsgevolg verschaffen, als zou zijn ingetreden wanneer zij krachtens een volmacht was verricht (artikel 3:69, eerste lid, BW). Bekrachtiging kan schriftelijk of mondeling gebeuren. Bekrachtiging kan ook stilzwijgend plaatsvinden of besloten liggen in gedragingen van de vertegenwoordigde. Op grond van het bepaalde in artikel 3:35 BW is de vertegenwoordigde gebonden, indien de wederpartij zijn verklaring of gedraging heeft opgevat en redelijkerwijs kon opvatten als bekrachtiging, ook indien de vertegenwoordigde aannemelijk kan maken dat hij niet bedoeld heeft te bekrachtigen.
4.6. De rechtbank stelt vast dat de door Inpromo geleverde goederen grotendeels naar hun aard (reclameborden en dergelijke) en naar hun uitvoering (bedrukt met de naam en/of een logo van Young Boys) waren bestemd om te worden gebruikt door Young Boys als voetbalvereniging. Voorts staat als onvoldoende weersproken vast dat Young Boys de door Inpromo geleverde goederen heeft behouden en in gebruik heeft genomen. Door [A] is ter comparitie in dit verband verklaard dat Young Boys bij de aflevering van de goederen - naar achteraf bleek ten onrechte - in de veronderstelling verkeerde dat deze goederen niet uit de clubkas, maar uit sponsorgelden, zouden worden betaald. Er was voor haar ten tijde van de aflevering dan ook geen reden om de geleverde goederen niet in gebruik te nemen, aldus [A]. Deze onjuiste veronderstelling regardeert echter Inpromo niet, nu dit uitsluitend een (interne) kwestie binnen Young Boys betreft.
Verder staat vast dat Young Boys niet kort na de aflevering van de goederen noch direct na ontvangst van de aan haar adres gestuurde facturen aan Inpromo heeft laten weten zich niet gebonden te achten. Door dit na te laten heeft Young Boys in het licht van genoemde omstandigheden, naar het oordeel van de rechtbank de door [gedaagde sub 2] met Inpromo gesloten overeenkomsten bekrachtigd, althans heeft zij in ieder geval tegenover Inpromo de schijn gewekt deze te bekrachtigen. Dat Young Boys in december 2010 Inpromo alsnog heeft verzocht om geleverde materialen retour te nemen, doet hieraan niet af, nu zij dit na de (schijn van) bekrachtiging heeft gedaan. Tot slot staat vast dat Young Boys na december 2010 een tweetal betalingen op de facturen heeft verricht, hetgeen de (schijn van) bekrachtiging door Young Boys juist bevestigt.