Laagste prijsgarantie alleen beperkt aantal concurrenten
In't kort: het oordeel van het College: bevestigd de aanbeveling van de commissie. Ook verwijzing naar algemene voorwaarden in het Burgerlijk Wetboek leidt niet tot een ander oordeel.
1.
Grief 1 is gebaseerd op de stelling dat de consument door de televisiecommercial er niet toe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen. Het College verwerpt deze stelling. In de televisiecommercial garandeert BCC met zoveel woorden dat zij de “aller-, allerlaagste” prijzen heeft en dat als de consument binnen een bepaalde termijn een bij BCC gekocht product elders goedkoper vindt, het prijsverschil wordt vergoed. In de televisiecommercial laat de BCC-verkoper zelfs weten dat BCC zelf bij een lagere prijs de koper zal weten te vinden. De gemiddelde consument zal deze mededelingen zo opvatten dat alle producten behorend tot het assortiment van BCC bij laatstgenoemde het goedkoopst zijn dan wel vallen onder het systeem van “low pricing” of “beste prijs garantie” (hierna: laagste prijsgarantie). In vertrouwen hierop zal de consument kunnen besluiten een bepaald product bij BCC te kopen zonder zich vooraf te oriënteren op de prijzen die andere aanbieders voor dat product hanteren.
2.
In het laatste geval zal de consument evenwel niet altijd aanspraak kunnen maken op de laagste prijsgarantie van BCC. Deze garantie is namelijk beperkt tot de door BCC geselecteerde aanbieders. Het betreft een gelimiteerd aantal winkel(keten)s die volgens BCC met haar organisatie vergelijkbaar zijn. Het College onderschrijft het oordeel van de Commissie dat het hier om een belangrijke beperking gaat. Als feit van algemene bekendheid geldt dat de consument steeds vaker producten via internet koopt. In veel gevallen zullen door voornoemde beperking deze aankopen zijn uitgesloten van de laagste prijsgarantie. Hetzelfde geldt voor aankopen bij aanbieders die niet behoren tot de groep van door BCC geselecteerde winkelketens. Deze beperking blijkt niet uit de televisiecommercial. De commercial heeft immers een absolute en algemene strekking en zal daarom door de gemiddelde consument zo worden opgevat, dat de laagste prijsgarantie voor willekeurig welke aanbieder geldt, derhalve ook voor bedrijven buiten de groep van winkel(keten)s waartoe de laagste prijsgarantie is beperkt. Niet aannemelijk is geworden dat deze consument
uit eigen wetenschap op de hoogte is van het feit dat er aanzienlijke beperkingen
gelden voor een beroep op de laagste prijsgarantie van BCC, laat staan dat hij weet wat deze inhouden.
3.
Dat er sprake is van een beperking in de aanbieders waar het product moet zijn gekocht om aanspraak te kunnen maken op de laagste prijsgarantie van BCC, blijkt ook niet uit de enkele verwijzing in de televisiecommercial naar de voorwaarden op www.bcc.nl. Op zichzelf genomen kan, zoals BCC terecht aanvoert, de gemiddelde consument niet verwachten dat in een televisiecommercial alle voorwaarden volledig worden vermeld, maar dat neemt niet weg dat die consument wel tijdig moet worden geïnformeerd over het feit dat er een belangrijke beperkende voorwaarde van toepassing is, teneinde te voorkomen dat bij hem onjuiste verwachtingen worden gewekt en hij als gevolg daarvan een besluit tot een transactie kan nemen dat hij niet zou hebben genomen indien deze essentiële informatie tijdig aan hem zou zijn verstrekt. Het voor de reclame gebruikte medium televisie biedt weliswaar in beperkte mate ruimte voor het verstrekken van deze informatie, maar het College acht het desondanks zeer wel mogelijk in de televisiecommercial de consument voldoende te informeren over het bestaan van bedoelde beperking.
4.
Aan het voorgaande doet niet af dat, zoals BCC stelt, in haar winkels folders liggen waarin informatie over de laagste prijsgarantie staat. De televisiecommercial is immers een zelfstandige reclame-uiting die, los van de in de winkels te verstrekken informatie, aan de bepalingen van de Nederlandse Reclame Code dient te voldoen.
Ook de verwijzing door BCC naar de regeling van de algemene voorwaarden in het Burgerlijk Wetboek leidt niet tot een ander oordeel. Deze regeling betreft immers de contractuele relatie tussen partijen, welke regeling los staat van de in deze procedure te beantwoorden vraag of sprake is van oneerlijke reclame. Met de Commissie is het College van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. Het College zal daarom het oordeel van de Commissie bekrachtigen, ook voor zover het betreft het onder de aandacht van een breed publiek brengen van de beslissing.
5.
Derhalve wordt beslist als volgt.
De beslissing
Bevestigt de beslissing van de Commissie.
Regeling: NRC (nieuw) art. 7
NRC (nieuw) art. 8.3 aanhef
NRc (nieuw) art. 8.3 onder c.