RB
DOSSIERS
Alle dossiers

Definities commerciële communicatie  

RB 1517

Vragenlijst over waardering geneesmiddel valt onder reclame

CGR 27 september 2012, Advies AA12.075

Reclame. Onderzoek wetenschappelijk verantwoord. Vragenlijst.

Wereldwijd lijden volgens opgave van [X] naar schatting 300 miljoen mensen aan [aandoening B]. Het doel van het onderzoek is vast te stellen aan welk  middel, [C] of een eerder door de patiënt gebruikt concurrerend middel, de  voor [aandoening B] behandelde patiënten de voorkeur geven in de dagelijkse praktijk. Dit onderzoek wordt gedaan met een vragenlijst waarop de patiënt op een schaal van zeven kan aangeven hoe hij het gebruik van [middel C] in de onderzoeksperiode waardeert ten opzichte van een eerder door hem gebruikt vergelijkbaar geneesmiddel.

Door de wijze waarop dit onderzoek wordt uitgevoerd en het betreffende geneesmiddel daardoor onder de aandacht van artsen wordt gebracht kan onder omstandigheden sprake zijn van reclame voor dat geneesmiddel. Blijkens de Gedragscode Geneesmiddelen Reclame wordt onder reclame verstaan: iedere aanprijzing van geneesmiddelen en daarmee samenhangende diensten of denkbeelden, daaronder begrepen het aanbieden of vragen van diensten of goederen in de omgang tussen vergunninghouders en beroepsbeoefenaren. Dergelijke onderzoeken zijn daarom slechts toelaatbaar indien de dienst die van de arts tegen beloning voor zijn medewerking wordt gevraagd “van belang is voor de uitoefening van de geneeskunst, de farmacie, de tandheelkunst of de verloskunst” (art. 94 onder a Geneesmiddelenwet) en indien het betreffende onderzoek niet leidt tot ”irrationeel voorschrijfgedrag” (art. 5 onder b Uitwerking). Het voorgenomen niet-WMO-plichtig onderzoek voldoet niet aan de eisen van de Gedragscode Geneesmiddelenreclame en 94a Geneesmiddelenwet.

 

2.4 Zowel ten aanzien van de vraag of deelname aan dit onderzoek door artsen die daarvoor een beloning ontvangen in het belang is van een goede uitoefening van de geneeskunde als ten aanzien van de vraag of de opzet van het onderzoek, afgezet tegen het belang van de geneeskunde bij dit onderzoek, voldoende wetenschappelijk verantwoord is zijn bij de Commissie ernstige bedenkingen gerezen die resulteren in een negatief advies.

De slotsom is dat het door [X] voorgenomen niet-WMO-plichtig onderzoek niet voldoet aan de eisen die de Gedragscode Geneesmiddelenreclame en artikel 94 a Geneesmiddelenwet aan een dergelijk onderzoek stellen.

RB 1512

Herkenbaarheid advertorials met op dezelfde pagina een prijsvraag

Prejudiciële vragen aan HvJ EU van 22 augustus 2012, zaak C-391/12 (RLvS Verlagsgesellschaft mbH tegen Stuttgarter Wochenblatt GmbH)

Prejudiciële vragen gesteld door het Bundesgerichtshof (Duitsland), pdf-verwijzingsuitspraak.

Herkenbaarheid van reclame. Onafhankelijke pers. Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, [98/27/EG] en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad (Pb L 149, blz. 22)

Verweerster in de nu voorliggende procedure ‘Stuttgarter Wochenblatt’ (in de verwijzingsbeschikking met ‘verzoekster’ aangeduid) geeft een weekblad met diezelfde naam uit en de in Stuttgart gevestigde verzoekster RLvS geeft het advertentieblad “GOOD NEWS’’ uit. In het juninummer 2009 publiceert verzoekster twee gesponsorde artikelen in een roddelrubriek over aanwezigheid van VIPs bij een voetbalwedstrijd van Bundesligaclub VfB Stuttgart. Er staat een verhaal in over de verbouwing van de ‘Mercedes-Benz Arena’ en er wordt reclame gemaakt voor bio-olie. Het andere artikel is promotie voor Leipzig, en wordt gesponsored door ‘Germanwings’ dat op dezelfde pagina een prijsvraag publiceert waarmee onder meer vliegtickets naar Leipzig gewonnen kunnen worden.

Verzoekster stelt dat onvoldoende duidelijk is dat het hier om advertenties gaat. (zgn ‘advertorials’). Zij start een procedure tegen Good News en wordt in eerste instantie in het gelijk gesteld; verweerster krijgt een verbod opgelegd dergelijke publicaties te plaatsen zonder daarbij het woord ‘advertentie’ te vermelden. Hoger beroep mag verweerster niet baten. Zij verzoekt dan om een herzieningsprocedure omdat zij bij haar standpunt blijft dat verzoeksters vordering moet worden afgewezen omdat het door de rechter toegepaste artikel uit de perswet van de deelstaat Baden-Württenberg in strijd is met het Unierecht.

De verwijzende Duitse rechter stelt het HvJEU de volgende vraag:

 “Verzetten artikel 7, lid 2, van richtlijn 2005/29/EG betreffende oneerlijke handelspraktijken en punt 11 van bijlage I daarbij juncto de artikelen 4 en 3, lid 5, van deze richtlijn zich tegen de toepassing van een nationale bepaling – in casu § 10 Landespressegesetz Baden- Württemberg – die niet alleen beoogt de consument te beschermen tegen misleiding maar ook ertoe strekt de onafhankelijkheid van de pers te beschermen, en in tegenstelling tot artikel 7, lid 2, van richtlijn 2005/29/EG en punt 11 van bijlage I daarbij iedere publicatie tegen vergoeding verbiedt – ongeacht het doel dat daarmee wordt nagestreefd, – indien deze publicatie niet met het woord „advertentie” is aangeduid, tenzij reeds uit de indeling en de opmaak ervan blijkt dat het een advertentie betreft?”

RB 1502

Handgeschreven fax over tariefsverhoging

RCC 11 september 2012, dossiernr. 2012/00761, (klager tegen Eelco)

Dinosaur ActHerkenbaarheid reclame-uiting, misleidende reclame. Het betreft de op 30 juli 2012 per fax aan klager toegezonden antwoordkaart met als kop “Ik wil vanaf nu ook profiteren van alle voordelen van Zakelijk Onbeperkt.” Boven de kaart staat “handgeschreven”: “Klopt het dat u deze nog niet heeft ingevuld? De antwoordkaart moet voor 31/7 binnen zijn in verband met de tariefsverhoging op het abonnement van KPN. Groet, Eelco”. Met de bovenstaande reclame-uiting wordt de indruk gewekt dat de geadresseerde vergeten is iets in te vullen.

Adverteerder is bereid aan te tonen dat de onderhavige uiting deel uitmaakt van een geheel en als zodanig dient te worden beoordeeld. Er ligt echter veel tijd tussen de toezending van de verschillende uitingen, de kleine letters aan de zijkant van de antwoordkaart [deze brief maakt onderdeel uit van brief met kenmerk ZT06-01] maakt dit op dit punt onvoldoende duidelijk. De uiting is onvoldoende als reclame herkenbaar en daarom in strijd met 11.1 NRC.

Namens adverteerder wordt aangevoerd dat adverteerder desgewenst bereid is om (te proberen) aan te tonen dat de eerste twee mailings ook aan klager zijn gezonden. De onderhavige uiting vormt daarmee één geheel en dient als zodanig beoordeeld te worden. Overigens is de bestreden uiting ook indien deze op zichzelf wordt beschouwd niet misleidend, omdat door de tekst en de kleurstelling voldoende duidelijk is dat deze niet afkomstig is van KPN maar van adverteerder. Handgeschreven marketing heeft een hogere attentiewaarde. Om verwarring bij de ontvanger te voorkomen is een vrouwenhandschrift gecombineerd met een mannennaam. Uit het feit dat klager adverteerder naar aanleiding van de uiting heeft gebeld blijkt dat hij wist dat sprake was van een van Zakelijke Telefonie afkomstige reclame.

Naar het oordeel van de Commissie dient de bestreden uiting op zichzelf te worden beoordeeld en niet, zoals door adverteerder aangevoerd, als één geheel te worden beschouwd met deze eerdere uitingen. In de eerste plaats ligt er veel tijd tussen het toezenden van de verschillende uitingen, waardoor het onderlinge verband de ontvanger gemakkelijk zal ontgaan. Bovendien bevat de laatste en hier aan de orde zijnde uiting geen duidelijk verwijzing naar de (inhoud van de) eerdere uitingen. De in kleine letters aan de zijkant van de antwoordkaart gedrukte tekst “Deze brief maakt onderdeel uit van brief met kenmerk ZT06-01” verschaft op dit punt onvoldoende duidelijkheid.

De Commissie vat de klacht aldus op, dat klager de uiting onvoldoende herkenbaar vindt als reclame. Artikel 11.1 van de Nederlandse Reclame Code (NRC) bepaalt dat reclame duidelijk als zodanig herkenbaar dient te zijn. Volgens de vaste lijn van beslissingen van de Commissie en het College van Beroep is aan dit vereiste voldaan indien het publiek waarvoor de uiting is bestemd zonder moeite kan vaststellen dat een bepaalde uiting reclame is. Naar het oordeel van de Commissie is dat bij de onderhavige uiting niet het geval.

RB 1501

Colloïdaal zilverwater als alternatief voor antibiotica?

RCC 11 september 2012, dossier 2012/00618 (Colloidaalzilver)

Silver WaterDe advertentie voor Sciocare colloïdaal zilverwater in Apotheek en Gezondheid van maart 2012; en  de aanprijzing van Sciocare Hoog Energetisch Colloïdaal Zilverwater op de website https://www.sciocare.nl/. Na verweer legt klaagster een afdruk over van een factsheet betreffende colloïdaal zilver van het National Center for Complementary and Alternative Medicine (NCCAM), waarin wordt geconcludeerd dat colloïdaal zilver geen enkele ziekte geneest en ernstige bijverschijnselen kan veroorzaken.

De Keuringsraad KOAG/CAG laat dat er geen preventieve toetsing is geweest en dat de (toespelingen op) medische claims c.q. geneeskundige aanprijzingen strijd opleveren met art. 10 CAG en 19 Warenwet, bovendien bevat de advertentie - in strijd met art. 25 CAG - een aanbeveling van een beroepsbeoefenaar.

De mededelingen dat colloïdaal zilverwater “kan worden gebruikt als alternatief voor de farmaceutische antibiotica”, “zowel een remedie als een preventie blijkt te zijn voor allerlei infecties en fermentatieprocessen veroorzaakt door bacteriën, schimmels en virussen” en ”kan worden gebruikt als antiseptische gorgeldrank” dienen te worden opgevat als verboden claims in de zin van artikel 20 lid 2 onder a van de Warenwet. Gelet hierop zijn de uitingen in strijd met artikel 2 NRC.

Of voor de publicatie van de advertentie in Apotheek en Gezondheid door adverteerder is betaald, is niet van belang voor de beoordeling of er sprake is van reclame. De adverteerder heeft de juistheid van de reclame niet aannemelijk gemaakt. De uiting bevat aldus onjuiste informatie ex 8.2 aanhef en onder b NRC en wordt tevens in strijd met art. 20 lid 2 sub a Warenwet gevoerd.

Nu de in de uitingen geclaimde werking van colloïdaal zilver(water) door klaagster gemotiveerd is aangevochten, dient adverteerder de juistheid van de reclame aannemelijk te maken. Naar het oordeel van de Commissie is adverteerder hierin niet geslaagd. In de stukken die adverteerder - zonder nadere toelichting - heeft overgelegd heeft de Commissie geen bewijs gevonden voor de in de uitingen geclaimde geneeskrachtige werking van Sciocare colloïdaal zilver. Dit impliceert dat het ervoor moet worden gehouden dat de uiting onjuiste informatie bevat over de van het aangeprezen product te verwachten resultaten als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b NRC, welke resultaten als een van de voornaamste kenmerken van het product moeten worden beschouwd. Omdat de gemiddelde consument door de uiting ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de bestreden uiting tevens misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

Voorts handelt adverteerder - voor zover colloïdaal zilver van Sciocare mede wordt aangeprezen als een voor orale nut(“inwendige toepassing”) door de mens bestemd middel - in strijd met artikel 20 lid 2 sub a van de Warenwet, nu moet worden geoordeeld dat in de bestreden uitingen aan het product eigenschappen worden toegeschreven inzake het voorkomen, behandelen of genezen van een ziek­te van de mens, of dat op zodanige eigenschappen toespelingen worden gemaakt. De mededelingen dat colloïdaal zilverwater “kan worden gebruikt als alternatief voor de farmaceutische antibiotica”, “zowel een remedie als een preventie blijkt te zijn voor allerlei infecties en fermentatieprocessen veroorzaakt door bacteriën, schimmels en virussen” en ”kan worden gebruikt als antiseptische gorgeldrank” dienen te worden opgevat als verboden claims in de zin van artikel 20 lid 2 onder a van de Warenwet. Gelet hierop zijn de uitingen in strijd met artikel 2 NRC.

RB 1471

Vlakken geen openbare aankondiging

Rechtbank Alkmaar 19 juli 2012, LJN BX4279 (Eiseres tegen de Gemeente Hoorn)

Reclamerecht. Reclamebelasting voor openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg. Eiseres is eigenaar van een pand waarin particulieren en bedrijven opslagruimte kunnen huren. Op dit pand zijn reclame-uitingen aangebracht. In geschil is of de gemeente Hoorn terecht een aanslag reclamebelasting heeft opgelegd aan eiseres. Partijen zijn het oneens over het feit of de vlakken op de gevels zijn aan te merken als openbare aankondiging.

De rechtbank oordeelt dat bij het aanmerken van de vlakken als openbare aankondiging, aansluiting is gezocht bij de intentie van de architect. De intentie van de architect is echter niet voldoende om de vlakken als een openbare aankondiging te beschouwen. Bij onbekendheid met het bedrijf van eiseres is voor voorbijgangers bij waarneming van de vlakken niet meteen duidelijk dat het gaat om een pand waarin goederen kunnen worden opgeslagen, de zogenaamde storage-formule. De verweerder heeft de vlakken volgens de rechtbank ten onrechte bij de grondslag van de reclamebelasting voor eiseres betrokken.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

7. De rechtbank leidt uit het verweerschrift en het verhandelde ter zitting af dat verweerder bij het aanmerken van de vlakken als openbare aankondigingen aansluiting heeft gezocht bij de intentie van de architect van het pand. Blijkens zijn verklaring heeft de architect met de vlakken bedoeld de functie van het gebouw te symboliseren en het gebouw herkenbaar te maken voor het publiek, zodat het publiek weet wat er gaande is in het gebouw. Naar het oordeel van de rechtbank is de intentie van de architect niet voldoende om de vlakken als een mededeling, en dus als openbare aankondiging, te beschouwen. Immers, bij onbekendheid met het bedrijf van eiseres is voor voorbijgangers bij waarneming van de vlakken niet meteen duidelijk dat het hier gaat om een pand waarin bedrijven en particulieren goederen kunnen opslaan (de storage-formule). .Weliswaar verhoogt de combinatie van de naam, de slagzin en het logo met op de achtergrond het patroon van gele rechthoeken, zoals voorkomend op voor- en achtergevel, de attentiewaarde van het pand van eiseres, maar daarmee is niet gezegd dat de vlakken op zichzelf een mededeling zijn. Dat eiseres dezelfde kleur geel waarin de rechthoeken zijn uitgevoerd als bedrijfskleur gebruikt, doet hieraan niet af. De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat verweerder de vlakken ten onrechte bij de grondslag van de reclamebelasting voor eiseres heeft betrokken.

8. Het vorenstaande brengt mee dat het beroep van eiseres gegrond zal worden verklaard en dat de uitspraak op bezwaar zal worden vernietigd. Nu blijkens de verklaring van de gemachtigde van verweerder ter zitting geen verschil van mening bestaat over het aantal vierkante meters openbare aankondiging indien het standpunt van eiseres wordt gevolgd, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal de beschikking van 31 mei 2009 herroepen en de grondslag van de reclamebelasting ten aanzien van eiseres vaststellen op 32,15 m² en daarmee de aanslag op € 1.543. De rechtbank zal daarbij tevens bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar. Verweerder hoeft dus geen nieuwe beslissing te nemen op het bezwaarschrift van eiseres. De rechtbank gaat er hierbij vanuit dat verweerder vanwege deze uitspraak het teveel door eiseres betaalde bedrag aan reclamebelasting aan eiseres zal terugbetalen.

RB 1410

Decemberzegelsvoorwaarden

RCC 1 maart 2012, dossiernr. 2012-00071-I (kras-en-win = gebeld door NPL)

Op de achterzijde van een vel post.nl-decemberzegels staat een kras-en-win-actie, de actievoorwaarden vermelden dat zij akkoord dient te gaan met de voorwaarde dat zij eenmalig gebeld mag worden door de Postcode Loterij (hoewel geregistreerd in het 'bel-me-niet'-register.

De adverteerders verweren zich door te stellen dat er geen duidelijke klacht is, maar eerder een mening en dat adverteerders aan de deelname aan acties voorwaarden mag stellen. Er wordt verweer gevoerd op zowel 'ontbreken van essentiële informatie' als 'misleiding'.

De Commissie vat de in klaagsters e-mails van 21 en 22 december 2011 neergelegde bezwaren op in die zin dat klaagster bezwaar maakt tegen de voor de onderhavige actie gehanteerde voorwaarde dat men als deelnemer akkoord dient te gaan met eenmalige telefonische benadering door NPL. De klacht is niet gericht tegen de wijze van communiceren van deze voorwaarde.

Het enkele feit dat voornoemde voorwaarde geldt, leidt niet tot het oordeel dat de Nederlandse Reclame Code is overtreden.

De klacht: Bij het invullen van de code op de post.nl/2012 bleek dat klaagster, om te weten te komen of zij een prijs had gewonnen, diende aan te vinken dat zij gebeld mag worden voor reclame. Aangezien klaagster niet gebeld wil worden ten behoeve van reclame, heeft zij zich aangemeld bij het ‘Bel-me-niet’register. Klaagster meent dat men te weten moet kunnen komen of men een prijs heeft gewonnen, zonder het vakje aan te vinken dat men gebeld mag worden. Onder het bewuste vakje staat: “Je kunt alleen meedoen met deze actie door de Postcode Loterij toestemming te geven je eenmalig per telefoon te benaderen met een vrijblijvend kennismakingsaanbod. Ga je daarmee akkoord? Vink dan het vakje aan”.

RB 1404

Huis-aan-huisblad als één geheel

RCC 17 april 2012, dossiernr. 2011/01271 (De Rijnpost en meer- Code VOR)

Klager heeft zijn brievenbus voorzien van een NEE/JA-sticker. Desondanks heeft hij samen met De Rijnpost op 2 november 2011 ook daarin het “City Jounaal Veenendaal”, op 23 november 2011 folders van Burger King en Game Mania, op 25 november 2011 “Autostad” en op 2 december 2011 “Kijk op wonen” ontvangen.

Moet huis-aan-huisblad De Rijnpost samen met de andere uitgaven per geval als één geheel moeten worden beschouwd? En zo ja, of dit geheel in elk van die gevallen kan worden aangemerkt als een huis-aan-huisblad?

De commissie oordeelt dat City Journaal Veenendaal, Autostad en Kijk op Wonen kunnen worden aangemerkt als huis-aan-huisblad (als bijlage bij De Rijnpost) en dus als één geheel moet worden beschouwd. De losse folders dienen te worden aangemerkt als op zichzelf staande ongeadresseerde reclamedrukwerken, en betreft dit laatste wordt een aanbeveling gedaan.

3) In de eerste plaats blijkt uit de uiterlijke opmaak van deze bijlagen reeds dat deze een geheel vormen met De Rijnpost. De pagina’s van de bijlagen hebben dezelfde grootte en zijn op hetzelfde papiersoort gedrukt als de pagina’s van de krant. De paginanummering loopt door in de bijlagen, ook in de gevallen dat pagina’s van de bijlagen niet (zichtbaar) genummerd zijn. Op grond van het voorgaande dient de klacht, voor zover deze betrekking heeft op de uitgaven “City Journaal Veenendaal”, “Autostad” en “Kijk op wonen” bij De Rijnpost, te worden afgewezen.

4) Voor wat betreft de folders van Burger King en Game media is gebleken dat deze, ook volgens afzender, dienen te worden aangemerkt als op zichzelf staande ongeadresseerde reclamedrukwerken in de zin van de Code Verspreiding Ongeadres­seerd Reclame­druk­werk (Code VOR). Dit drukwerk had derhalve niet in een van een "NEE/JA-sticker" voor­ziene brievenbus mogen wor­den gedeponeerd. Afzender heeft door deze folders in de brievenbus van klager te deponeren artikel 3.1 Code VOR overtreden.

RB 1376

Nadere invulling regels voor reclame, etc.

Nadere invulling regels voor reclame, productplaatsing en sponsoring, CO.Media 140 april 2012, p. 8-9.

Voordat het Commissariaat voor de Media nieuwe beleidsregels vaststelt, worden betrokkenen in het veld over de inhoud van de conceptregels geconsulteerd. Zo kon de afgelopen maanden worden gereageerd op twee beleidsregels en een regeling voor commerciële media-instellingen, respectievelijk over reclame, sponsoring en productplaatsing [zie RB 1233, red].

Lees verder hier in Co.Media, pagina's 8 en 9.

RB 1344

Reclamefiets

Rechtbank Zutphen 21 maart 2012, LJN BV9370 (eiser tegen college B&W Elburg)

deStentor

Reclame op fiets, gemeente Elburg, last onder dwangsom Eiser heeft zijn fiets met handelsreclame twee maal geparkeerd aan de openbare weg. Daarmee heeft hij artikel 5:7 van de Apv overtreden, welk artikel verbiedt om een voertuig aan de opbare weg te parkeren met het kennelijke doel om daarmee handelsreclame te maken. Het college van burgemeester en wethouders heeft vervolgens besloten dat eiser bij iedere volgende overtreding van artikel 5:7 van de Apv een dwangsom van € 152 is verschuldigd. Dat besluit wordt door de rechtbank vernietigd, omdat het onvoldoende duidelijkheid biedt.

 

2.3 Eiser heeft – voor zover hier van belang – het volgende betoogd. Hij gebruikt de fiets niet als reclameobject maar als vervoermiddel om klanten te bezoeken. De reclameborden zijn slechts ‘neveneffect’. De fiets is niet bewust ter hoogte van de rotonde gezet om reclame te maken, maar in het kader van een klantenbezoek in het huis tegenover de rotonde. Er is sprake geweest van het incidenteel parkeren van de fiets ter hoogte van de rotonde gedurende een relatief korte periode. Door verweerder is niet geconstateerd dat de fiets er langdurig heeft gestaan. Al deze feiten zijn door verweerder onvoldoende meegenomen en afgewogen. Artikel 5:7 van de Apv is niet overtreden. Het opleggen van een preventieve last onder dwangsom gaat ook te ver, omdat dan sprake moet zijn van een overtreding die met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal plaatsvinden en voldaan moet zijn aan de voorwaarde dat de overtreding kan worden omschreven met een mate van duidelijkheid die uit oogpunt van rechtszekerheid is vereist. Daaraan is in dit geval niet voldaan.

2.5 Geconstateerd is dat eisers fiets met handelsreclame twee maal geparkeerd heeft gestaan aan de Energieweg bij de rotonde met de Eperweg te ’t Harde, namelijk op 13 oktober 2010 en 9 november 2010. De fiets stond daarbij op zodanige wijze in de berm geparkeerd dat de daarop aanwezige reclametekst duidelijk zichtbaar was voor passerend verkeer. In de onmiddellijke nabijheid van de betreffende ‘parkeerplaats’ bevindt zich geen woning, kantoor of bedrijf. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat de fiets ter plaatse stond geparkeerd met het kennelijke doel om daarmee handelsreclame te maken. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser zijn andersluidende stelling op geen enkele wijze heeft onderbouwd.

Nog los van de vraag of uit deze twee constateringen kan worden geconcludeerd dat artikel 5:7 van de Apv met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid opnieuw door eiser zal worden overtreden en eveneens los van de vraag of de last, die betrekking heeft op het gehele grondgebied van de gemeente, voldoende is toegespitst, is de rechtbank van oordeel dat de last in ieder geval niet de vereiste duidelijkheid biedt.
Immers zal bij het parkeren van de reclamefiets lang niet altijd op voorhand duidelijk zijn wanneer sprake is van een overtreding en wanneer niet. Niet ieder parkeren van de reclamefiets op de openbare weg is immers verboden. Of wordt gehandeld in strijd met de Apv zal afhangen van de vraag of de fiets ter plekke wordt geparkeerd met het kennelijke doel om reclame te maken, hetgeen van geval tot geval een beoordeling van alle relevante omstandigheden vergt en daarmee – bij gebreke van heldere aanknopingspunten – op voorhand onvoldoende duidelijkheid voor eiser biedt, welke duidelijkheid uit een oogpunt van rechtszekerheid wel is vereist.

2.6 Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit komt wegens strijd met artikel 5:7 van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit.

RB 1299

Reclame is gebruik van domeinnamen en metatags?

Vraag gesteld aan HvJ EU, zaak C-657/11 (Belgian Electronic Sorting Technology tegen Bert Peelaers/Visys NV)

This case raises the following question which has been sent to the Court of Justice for a preliminary ruling:

Is the term ‘advertising’ in Article 2 of Council Directive 84/450/EEC of 10 September 1984 relating to the approximation of the laws, regulations and administrative provisions of the Member States concerning misleading advertising and in Article 2 of Directive 2006/114/EC of 12 December 2006 concerning misleading and comparative advertising to be interpreted as encompassing, on the one hand, the registration and use of a domain name and, on the other, the use of metatags in a website’s metadata?

  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 11 - 20 van 36