Algemene regels - oneerlijke handelspraktijken
WETGEVING
Richtlijn oneerlijke handelspraktijken Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt
Burgerlijk wetboek Artikelen 6:193a - 193j BW
Algemene regels - misleidende en vergelijkende reclame
WETGEVING
Reclamerichtlijn Richtlijn 2006/114/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 inzake misleidende en vergelijkende reclame
Burgerlijk Wetboek Artikelen 6:194 - 196 BW
ZELFREGULERING
ICC The consolidated ICC Code of advertising and marketing communication practice
Algemene regels - reclame
ZELFREGULERING
ICC The consolidated ICC Code of advertising and marketing communications practice pdf-versie
Een eigen verantwoordelijkheid
Vzr. Rechtbank Haarlem, 14 december 2007, KG ZA 07-596, Wonders Holding B.V. tegen Loods 5 Zaandam B.V. c.s. (met dank aan Jan Kees Govers, GoversVanZoest).
Aardig vonnis over verkoopconstructie interieurhal. Dat deelnemers van Loods 5 haar hebben gevrijwaard voor inbreuken brengt niet met zich mee dat Loods 5 geen eigen verantwoordelijkheid ten opzichte van derden heeft.
Loods 5 is een factory-outlet, een sorot fabriekshal die verkoopfaciliteiten biedt aan deelnemers; fabrikanten of distributeurs. In de Deelnemingsvoorwaarden staat onder meer vermeld dat deelnemers Loods 5 vrijwaren voor inbreuken. Preventieve maatregelen mogen worden verwacht.
Eiser Wonders, een onderneming van ontwerper Marcel Wanders, is auteursrechthebbende op de Big Shadow-lamp (afbeelding links). Medio 2007 heeft Wonders geconstateerd dat Loods 5 in haar winkels inbreukmakende lampen (afbeelding rechts) aanbod en heeft Loods 5 gesommeerd deze inbreuk te staken. Vervolgens heeft de deelnemer die de Rosan-lamp had ingekocht een onthoudingsverklaring ondertekend. Ook Loods 5 heeft een, door haarzelf opgestelde, onthoudingsverklaring ondertekend, maar Wonders vindt de verklaring dat inbreukmakende producten op eerste verzoek van Wonders door Loods 5 verwijderd zullen worden niet voldoende garantie biedt. De voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem is het daar mee eens: Loods 5 biedt op deze manier namelijk geen garantie dat toekomstige inbreuken (on)gestraft uitblijven.
“4.5 Dat deelnemers van Loods 5 haar hebben gevrijwaard voor inbreuken brengt niet met zich mee dat Loods 5 geen eigen verantwoordelijkheid ten opzichte van derden heeft. De stelling van Loods 5 dat zij slechts ruimte verhuurt aan derden doet daar niet aan af. Dat geldt temeer nu de bedrijfsvoering van Loods 5 erop neerkomt dat Loods 5 onder haar eigen naam reclame maakt, zonder naamsvermelding van haar deelnemers, en voorts de producten op eigen naam met de consumenten afrekent en daarvoor vervolgens een commissie ontvangt. (…) is de voorzieningenrechter in onderhavig geval van oordeel dat Loods 5 willens en wetens het risico aanvaardt van inbreuken door het handhaven van een bedrijfspolitiek die er niet (mede) op is gericht te voorkomen dat auteursrechtelijke inbreuken worden gemaakt, maar slechts op de gevolgen van eenmaal geconstateerde inbreuken af te wentelen op de betrokken leverancier. (…) Gelet op het voorgaande mogen redelijkerwijs van Loods 5 preventieve maatregelen ter voorkoming van toekomstige inbreuken op deze specifieke lamp worden verwacht.”
De vorderingen worden merendeels toegewezen en Loods 5 wordt evroordeeld in de werkelijke proceskosten van € 7.500. Dit bedrag berust een schatting, nu Wonders de activiteiten tegen de leverancier van de lampen en Loods 5 als één dossier heeft beschouwd en niet duidelijk heeft kunnen maken welk deel van de kosten betrekking heeft op Loods 5.
Een verbod op zeurterreur
EU Persbericht: Richtlijn oneerlijke handelspraktijken van kracht. “Gisteren, 12 december 2007 en precies twee weken voor Kerstmis, werden in de hele EU radicale nieuwe voorschriften van kracht om misleidende reclame en agressieve verkooppraktijken aan te pakken – waaronder een verbod op zogenaamde "gratis" aanbiedingen en een verbod op zeurterreur (kinderen er via internet rechtstreeks toe aanzetten hun ouders over te halen een bepaald product te kopen).
Deze beperkingen maken deel uit van een lange zwarte lijst van praktijken die bij de nieuwe richtlijn oneerlijke handelspraktijken verboden zijn. De lijst bevat met name twaalf van de meest misleidende praktijken, van lokkertjes en piramidesystemen tot advertorials en bedrieglijke beweringen dat een product een geneeskrachtige werking heeft. De richtlijn oneerlijke handelspraktijken scherpt de bestaande EU-normen inzake misleidende reclame flink aan en bevat nieuwe EU-normen tegen agressieve handelspraktijken – waaronder intimidatie, dwang en ongepaste beïnvloeding.
Lees hier meer. Stand van zaken implementatie hier (Eerste Kamer).
Misleidende zorgverzekeraars
4- Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 20 december 2007, LJN: BC1006, Vereniging Zorgverzekeraars Nederland tegen Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie.
Samenvatting rechtspraak.nl: Oneerlijke mededinging, actie apothekers. Ter beoordeling is of gedaagde bij het voeren van de campagne 'Slikt u alles van uw zorgverzekeraar?' onrechtmatig heeft gehandeld jegens eiseressen, meer in het bijzonder of de reclame-uitingen van gedaagde kunnen worden beschouwd als misleidend in de zin van artikel 6:194 BW. Bij die beoordeling geldt als uitgangspunt dat het ingevolge artikel 6:195 BW aan gedaagde is om de juistheid van de in die uitingen vervatte stellingen of suggesties aannemelijk te maken.
Lees het vonnis hier.
Aller tijden (3)
Rechtbank Amsterdam, 5 december 2007, HA ZA 07-556, Marcel van Basten tegen Dutch Filmworks B.V. (met dank aan Paul Reeskamp, Allen & Overy).
Portretrecht Marcel van Basten. Gedaagde maakt met doelpunten-DVD inbreuk op het portretrecht van Van Basten, tegen welke inbreuk hij zich op grond van zijn verzilverbare populariteit kan verzetten. Dit leidt dat niet tot de situatie dat Van Basten een exclusief recht heeft op de beelden van zijn doelpunten en/of tot inperking van de informatievrijheid.
Een verbod is niet disproportioneel, zonder dit portretgebruik bestaat het product niet, en de doelpunten worden steeds op nadrukkelijke wijze gekoppeld aan de betreffende maker, zodanig dat hij als een van de speerpunten van die DVD kan worden beschouwd. Geen werkelijke proceskostenvergoeding: “Dat het portretrecht is neergelegd in de Auteurswet 1912 doet niet af aan de omstandigheid dat het moet worden gezien als een species van de “gewone” onrechtmatige daad.”
Van Basten is met de voornaam Marco bekend geworden als een van de beste voetballers tot nu toe. Hij speelde als profbij AFC Ajax, AC Milan en in het Nederlands elftal, en is thans coach van dat elftal.” Gedaagde Dutch Filmworks heeft medio november 2006 een DVD op de Nederlandse markt gebracht met de titel “De mooiste doelpunten aller tijden” (Deel 2). Op de DVD zijn in totaal 29 doelpunten van Van Basten te zien.
Van Basten maakt op grond van het hem toekomende porterecht bezwaar tegen de DVD. Dutch Filmworks meent echter over een licentie beschikken, en stelt bovendien dat het ”hoogst gebruikelijk is dat profvoetballers hun zogenoemde “imagerechten” licentiëren aan clubs, nationale en internationale voetbalbonden en uiteindelijk ook aan derden” en dat het in dit verband dan ook op de weg van Van Basten ligt om aan te tonen dat hij zijn portretrecht niet heeft overgedragen aan AC Milan, Ajax en de KNVB. De rechtbank kan zich echter niet vinden in de stellingen van eiser. Een samenvatting in citaten:
“4.3. Dutch Filmworks heeft zich er vervolgens op beroepen dat zij in ieder geval te goeder trouw was, gelet op de volgens haar uitstekende reputatie van Sandra Carter en — wederom — gelet op de geldende licentiepraktijk in de voetbalsport. Nu zij niet stelt dat zij aldus daadwerkelijk een licentie heeft verkregen en ook overigens niet valt in te zien hoe dat juridisch dan vorm zou moeten worden gegeven, gaat de rechtbank er van uit dat dit verweer slechts in het kader van de vraag naar de toerekenbaarheid als bedoeld in artikel 6:162 BW is gevoerd. De beantwoording van deze vraag zal later aan de orde komen.
4.4. Dutch Filmworks heeft ook nog naar voren gebracht dat het uiterst aannemelijk is dat Van Basten zijn portretrechten al lang heeft vergeven. Het is de rechtbank niet duidelijk of dit als een zelfstandig verweer moet worden beschouwd, dan wel als een nadere inkleuring van de gestelde goede trouw aan de zijde van Dutch Filmworks. Daarnaast is niet zonneklaar wat in de visie van Dutch Filmworks moet worden verstaan onder het vergeven van portretrechten (zij spreekt in dit verband ook van “wegtekenen”). Een overdracht van portretrechten, inhoudende dat Van Basten zijn rechten heeft prijsgegeven, lijkt in strijd met tekst en strekking van 21 AW en is overigens niet bij wet geregeld. Indien is bedoeld te stellen dat Van Basten zijn rechten aan een of meer partijen heeft gelicentieerd, dan is daarmee nog niet vastgesteld dat Dutch Filmworks zich op enig recht kan beroepen. Een en ander brengt mee dat voornoemde argumentatie, bij gebreke van een genoegzame juridische en/of feitelijke onderbouwing, moet worden verworpen. Er is geen reden om Van Basten te laten aantonen dat hij zijn portretrechten niet heeft overgedragen aan AC Milan, AFC Ajax en/of de KNVB.
4.5. Subsidiair heeft Dutch Filmworks gesteld dat met de inhoud van de DVD noch met het omslag daarvan enig recht van Van Basten is geschonden.
4.6. Met betrekking tot de DVD is daarbij allereerst - uitvoerig - betoogd dat de beelden die daar op te zien zijn, sportprestaties betreffen die niet beschermd worden door enig intellectueel eigendomsrecht. Van Basten kan uit dien hoofde geen rechten doen gelden, zo voert Dutch Filmworks aan. Dit betoog mist in dit geding echter relevantie, nu Van Basten dergelijke bescherming ook niet inroept. Het is immers niet de sportieve prestatie die hij ten grondslag legt aan zijn vordering, maar uitsluitend het ongeautoriseerd gebruik van zijn portret. Niet betwist door Dutch Filmworks is dat in de fragmenten waarin doelpunten van Van Basten zijn te zien, sprake is van een portret (portretten) in de zin van artikel 21 AW.
4.7. Tussen partijen is voorts niet in geschil dat Van Basten in de uitoefening van zijn beroep een uitzonderlijk grote mate van verzilverbare populariteit heeft verworven. Dutch Filmworks bestrijdt echter wel dat hij een redelijk (materieel) belang in de strijd kan werpen
tegen het gebruik waar het in dit geval om gaat. Dat betreft namelijk geen merchandise of reclame, en heeft evenmin betrekking op een uitsluitend aan Van Basten gewijde uitgave. Deze visie acht de rechtbank echter te beperkt. Voor het aanmerking nemen van een redelijk materieel belang is niet zozeer beslissend of het gebruik kan worden gekenschetst als merchandise of reclame, maar of sprake is van een vorm van gebruik die uitsluitend of ten minste in hoofdzaak gericht is op het commercieel uitbuiten van iemands verzilverbare populariteit. Dat is mogelijk — het hangt vanzelfsprekend steeds af van de context - niet het geval indien sprake is van illustrerend portretgebruik in een uitgave die tot doel heeft te informeren over de (geschiedenis van de) voetbalsport, een voetbaltoernooi of een bepaalde club. De DVD van Dutch Filmworks heeft echter een ander karakter. Het betreft een compilatie van doelpunten die niet ter illustratie van enige verhandeling dienen, maar het wezen van het product vormen. Los van de prestaties die aldus te zien zijn - geen onderwerp van dit geschil - is daarbij steeds sprake van portretgebruik van de betreffende doelpuntenmakers, in ieder geval (zie hiervoor onder 4.6.) bij de doelpunten van Van Basten.
Zonder dit portretgebruik bestaat het product niet, en de doelpunten worden steeds op nadrukkelijke wijze gekoppeld aan de betreffende maker. Van Basten’s doelpunten vormen voorts één van de speerpunten van de DVD, hetgeen nog eens benadrukt wordt door de afbeelding van zijn beeltenis op het omslag. Aldus wordt Van Basten’s populariteit verzilverd, waartegen hij zich op grond van een redelijk materieel belang kan verzetten. Anders dan Dutch Filmworks meent leidt dat nog niet tot de situatie dat Van Basten een exclusief recht heeft op de beelden van zijn doelpunten en/of tot inperking van de informatievrijheid. In dit geding is uitsluitend de wijze van gebruik door Dutch Filmworks aan de orde; andere gebruiksvormen vergen een afzonderlijke en mogelijk tot andere uitkomsten leidende beoordeling.
4.8. Afzonderlijk met betrekking tot het omslag heeft Dutch Filmworks zich nog op het standpunt gesteld dat wanneer een portret in een uitgave is opgenomen, dit portret tevens op het omslag van die uitgave mag worden gebruikt. De jurisprudentie waar zij in dit kader naar verwijst (president rechtbank Amsterdam 4 december 1997, KG 1998, 26) ziet echter op een portret dat rechtmatig in de uitgave was opgenomen en dat vervolgens ook op het omslag mocht worden afgebeeld. Hier is die situatie niet aan de orde. Van Basten kan zich ook tegen het gebruik van zijn portret op het omslag verzetten.
4.9. Van Basten heeft zich ook op een immaterieel belang beroepen, in die zin dat hij zich tegen de commercialisatie van zijn “persona” wenst te verzetten. Hij heeft in dit kader verwezen naar het Discodanser-arrest (HR 2 mei 1997, NJ 1997, 661). Van Basten heeft er recht op verschoond te blijven van ongewilde exploitatie, zo meent hij, en voegt daar onweersproken aan toe dat hij sinds enige tijd in beginsel geen toestemming meer geeft voor het gebruik van zijn portret voor commerciële doeleinden. Volgens Dutch Filmworks is het Discodanser-arrest hier niet van toepassing, nu hier geen sprake is van een reclameuiting. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Discodanser-arrest echter een wijdere strekking. Niet valt immers in te zien waarom wel verzet mogelijk zou zijn tegen ongewenste associatie met een bepaald product via een reclameuiting, maar niet tegen associatie via portretgebruik met het product zelf. Dat neemt niet weg dat Van Basten tegenover de betwisting door Dutch Filmworks zich onvoldoende heeft ingespannen om deugdelijk te onderbouwen dat hij daadwerkelijk in zijn persoon is aangetast, rekening houdend met de omstandigheid dat hij als bekende persoon enig incasseringsvermogen dient te hebben in kwesties als deze. Aldus is in dit geding onvoldoende voor het voetlicht gekomen dat Van Basten ook op grond van dit belang een recht heeft om zich te verzetten tegen het betwiste portretgebruik.
4.10. De conclusie moet zijn dat Dutch Filmworks met de DVD inbreuk heeft gemaakt op het portretrecht van Van Basten, tegen welke inbreuk hij zich op grond van zijn verzilverbare populariteit kan verzetten. Een verbod op verhandeling van de DVD is een adequate maatregel om in ieder geval voortduring van de inbreuk tegen te houden. Disproportioneel is die maatregel niet reeds vanwege de omstandigheid dat naast Van Basten ook andere voetballers op de DVD voorkomen. Het gebruik van het portret van Van Basten vormt een substantieel deel van de inhoud van de DVD, zodanig dat hij als een van de speerpunten van die DVD kan worden beschouwd.
4.11. Met betrekking tot de schadevordering is van belang dat Dutch Filmworks zich niet met succes kan beroepen op haar beweerdelijke goede trouw. In dit geding staat vast dat de DVD medio november 2006 op de markt is gekomen. Niet betwist is dat Van Basten via zijn zaakwaarnemer nog in diezelfde maand bezwaar heeft gemaakt, zodat in ieder geval vanaf dat moment Dutch Filmworks niet bepaald gerust kon zijn met betrekking tot de vraag of verdere verhandeling door de beugel kon. Dat zou wellicht anders zijn indien Dutch Filmworks ondanks de bezwaren van Van Basten op goede gronden kon menen dat verdere verhandeling niettemin juridisch niet op beletselen stuitte, maar daarvan is - zoals hiervoor reeds is overwogen - niet gebleken.
Ook in de uiterst korte periode voor het eerste bezwaar van Van Basten kon Dutch Filmworks er niet zonder meer van uitgaan dat het goed zat. Het contract met Sandra Carter biedt, zoals Van Basten onbetwist heeft gesteld, op het punt van de portretrechten geen uitsluitsel. Reeds hierom had het op de weg van Dutch Filmworks gelegen nader onderzoek te doen. Dat Sandra Carter een gerenommeerd bedrijf is moge zo zijn, maar maakt nog niet dat rechten worden verstrekt waarvan de overeenkomst zelf geen (expliciete) melding maakt. De conclusie moet zijn dat de inbreuk toerekenbaar is aan Dutch Filmworks en dat zij in beginsel de door Van Basten geleden schade moet vergoeden.
4.12. Ter comparitie heeft Van Basten - uiteindelijk - gesteld dat de materiële schade bestaat uit gederfde royaltyinkomsten. Dutch Filmworks heeft op zichzelf niet afzonderlijk betwist dat Van Basten in dit soort gevallen een licentievergoeding kan bedingen. Wel heeft zij zich op het standpunt gesteld dat Van Basten, ware het hem gevraagd, geen toestemming zou hebben gegeven, maar dat maakt nog niet dat hij geen schade heeft geleden De rechtbank is van oordeel dat een hierop gebaseerde begroting van de geleden schade in dit geval als de meest adequate vorm van schadeberekening dient te worden beschouwd. Van een begroting op basis van de genoten winst kan dat niet worden gezegd, nu de DVD niet uitsluitend aan Van Basten is gewijd en er te veel complicaties optreden bij de beantwoording van de vraag in hoeverre het gebruik van het portret van Van Basten aan de uiteindelijke winst - zo die er is - heeft bijgedragen. De op deze wijze van berekening gebaseerde vordering zal daarom worden afgewezen.
4.15. Als de in hoofdzaak in het ongelijk gestelde partij dient Dutch Filmworks de gedingkosten te dragen. Voor vergoeding van de volledige proceskosten op basis van artikel 1019h Rv is in dit geding echter geen plaats. Een vordering wegens inbreuk op het portretrecht zoals bij dit geding ingesteld betreft geen vordering die is gericht op handhaving van een recht van intellectuele eigendom als bedoeld in artikel 1019 Rv. Dat het portretrecht is neergelegd in de Auteurswet 1912 doet niet af aan de omstandigheid dat het moet worden gezien als een species van de “gewone” onrechtmatige daad. Dit geldt ook indien het gaat om een zaak waarin een puur commercieel belang, namelijk verzilverbare populariteit, centraal staat.
Lees het vonnis hier. Eerder bericht over Deel 1 van de DvD: De Zaak Bergkamp: IEF 3239.
Niet nopen
Hoge Raad, 23 november 2007, LJN: BB5073, Pretium Telecom B.V. tegen KPN Telecom B.V. (met conclusie D.W.F. Verkade).
Misleidende en vergelijkende reclame. Geschil(len) tussen KPN en concurrerende telecomaanbieder over superioriteitsclaims en de rechtmachtigheid van zijn reclamecampagne (‘Laagste Kosten Garantie’, Pretium Garantie Voice). 81 RO:geen rechtsvragen.
Bijkans te ingewikkelde zaak door het door elkaar heen lopen van verwante procedures, waardoor de Hoge Raad, in de woorden van de A-G, zich “in zekere zin ‘op drijfzand’ moet begeven.” Heel kort gezegd komt het erop neer dat De HR zou moeten oordelen over de superioriteitsclaim ‘Laagste Kosten Garantie’ en mededelingen van gelijke aard of strekking, waarbij KPN meent dat Pretiums ‘Pretium Garantie Voice’ zo’n mededeling van gelijke aard of strekking is. In een verwante latere procedure tussen partijen kwam hetzelfde Hof Amsterdam echter tot de conclusie dat het verbod ‘op mededelingen van gelijke aard of strekking’ te algemeen is en dat dat gedeelde van het dictum vernietigd diende te worden. In deze zaak is inmiddels ook cassatie is ingesteld. Dit laatste cassatieberoep zal uiteindelijk bepalend zijn voor de onderhavige cassatie, die nu echter alleen ziet op een arrest van het hof waarin het verbod ‘op mededelingen van gelijke aard of strekking’ nog niet vernietigd was.
Hoe dan ook, de klachten falen naar mening van de A-G en de Hoge Raad neemt dit oordeel over. De klachten berusten namelijk op een onjuiste lezing van de bestreden rechtsoverwegingen, en missen daarom feitelijke grondslag. Het middel veronderstelt onterecht dat het hof, evenals de voorzieningenrechter, het verbod gegrond zou hebben op de aanwezigheid van een 'absolute superioriteitsclaim' (sec). Het verbod is evenwel gegrond op een door zowel de voorzieningenrechter als het hof aanwezig geoordeelde misleidende superioriteitsclaim. De claim wordt verboden (nu Pretium haar niet kan waarmaken), omdat zij onder deze omstandigheden geacht moet worden te misleiden. Het komt aan op de vraag of sprake is van een door zijn absoluutheid misleidende superioriteitsclaim.
In 81 RO-arresten als het onderhavige zijn het vaak de conclusies van de A-G het meest lezenswaardig. In deze zaak krijgt de lezer bijvoorbeeld een kort college cadeau over superioriteitsclaims (pré implementatie richtlijn onrechtmatige handelspraktijken). Een kort citaat:
“In de lagere rechtspraak en in de literatuur wordt in dit verband wel van 'absolute claims' of 'absolute superioriteitsclaims' gesproken, en zo ook in de onderhavige zaak. Ik loop niet warm voor die terminologie, omdat ik meen - zoals hierboven in wezen al bleek - dat een reclameclaim zich in wezen altijd op een glijdende schaal bevindt, van weinig zeggend tot hoogst pretentieus, en het omslagpunt, afhankelijk van de verdere omstandigheden al (veel) eerder dan bij een 'absolute superioriteitsclaim' bereikt kan worden. Omgekeerd zijn er toch ook nog omstandigheden waarbij een apert onware absolute, objectieve, superioriteitsclaim tóch door de beugel kan, omdat (bijna) niemand het zal geloven: een advertentie in juli met de claim 'het snelste vervoermiddel naar het eindpunt van de Tour de France', voor een Oma-fiets.”
Lees het arrest hier.
Belgische prejudiciële vragen
HvJ EG, 22 november 2007, conclusie A-G BOT in zaak C-446/05. Belgische prejudiciële vragen in strafzaak tegen Ioannis Doulamis.
„De artikelen 81 EG, 3, lid 1, sub g, EG en 10, tweede alinea, EG, in onderlinge samenhang gelezen, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale wet die tandverzorgers verbiedt, in het kader van een vrij beroep of een praktijk voor tandverzorging in enige vorm, hetzij rechtstreeks, hetzij indirect, publieksgerichte reclame voor hun diensten te maken.
Een dergelijke regeling vormt daarentegen een beperking van de vrijheid van vestiging en van het vrij verrichten van diensten in de zin van de artikelen 43 EG en 49 EG. Deze beperking is gerechtvaardigd uit hoofde van de bescherming van de volksgezondheid wanneer de in geding zijnde nationale wetgeving tandverzorgers niet verbiedt een eenvoudige en neutrale vermelding te doen opnemen in een telefoongids of in een ander openbaar informatiemedium teneinde aan hun praktijk bekendheid te geven, zoals een vermelding van hun identiteit, de activiteiten die zij mogen uitoefenen, de plaats waar zij deze uitoefenen, hun werktijden en de mogelijkheden contact met hen op te nemen.”
Lees de conclusie hier.