RB
RB 3909
16 juni 2025
Artikel

deLex zoekt Juridisch eindredacteur (32 uur)

 
RB 3911
26 juni 2025
Uitspraak

Geen automatische kwalificatie van koppelverkoop als oneerlijke handelspraktijk onder EU-recht

 
RB 3906
24 juni 2025
Artikel

Benelux Merkencongres verplaatst naar 7 oktober – aanmelden weer mogelijk

 
RB 221

Misleidende zorgverzekeraars

4- Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 20 december 2007, LJN: BC1006, Vereniging Zorgverzekeraars Nederland tegen Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie.

Samenvatting rechtspraak.nl: Oneerlijke mededinging, actie apothekers. Ter beoordeling is of gedaagde bij het voeren van de campagne 'Slikt u alles van uw zorgverzekeraar?' onrechtmatig heeft gehandeld jegens eiseressen, meer in het bijzonder of de reclame-uitingen van gedaagde kunnen worden beschouwd als misleidend in de zin van artikel 6:194 BW. Bij die beoordeling geldt als uitgangspunt dat het ingevolge artikel 6:195 BW aan gedaagde is om de juistheid van de in die uitingen vervatte stellingen of suggesties aannemelijk te maken.

Lees het vonnis hier.

RB 216

Aller tijden (3)

Rechtbank Amsterdam, 5 december 2007, HA ZA 07-556, Marcel van Basten tegen Dutch Filmworks B.V. (met dank aan Paul Reeskamp, Allen & Overy).

Portretrecht Marcel van Basten. Gedaagde maakt met doelpunten-DVD inbreuk op het portretrecht van Van Basten, tegen welke inbreuk hij zich op grond van zijn verzilverbare populariteit kan verzetten. Dit leidt dat  niet tot de situatie dat Van Basten een exclusief recht heeft op de beelden van zijn doelpunten en/of tot inperking van de informatievrijheid.

Een verbod is niet disproportioneel, zonder dit portretgebruik bestaat het product niet, en de doelpunten worden steeds op nadrukkelijke wijze gekoppeld aan de betreffende maker, zodanig dat hij als een van de speerpunten van die DVD kan worden beschouwd. Geen werkelijke proceskostenvergoeding: “Dat het portretrecht is neergelegd in de Auteurswet 1912 doet niet af aan de omstandigheid dat het moet worden gezien als een species van de “gewone” onrechtmatige daad.”

Van Basten is met de voornaam Marco bekend geworden als een van de beste voetballers tot nu toe. Hij speelde als profbij AFC Ajax, AC Milan en in het Nederlands elftal, en is thans coach van dat elftal.” Gedaagde Dutch Filmworks heeft medio november 2006 een DVD op de Nederlandse markt gebracht met de titel “De mooiste doelpunten aller tijden” (Deel 2). Op de DVD zijn in totaal 29 doelpunten van Van Basten te zien.

Van Basten maakt op grond van het hem toekomende porterecht bezwaar tegen de DVD. Dutch Filmworks meent echter over  een licentie beschikken, en stelt bovendien dat het ”hoogst gebruikelijk is dat profvoetballers hun zogenoemde “imagerechten” licentiëren aan clubs, nationale en internationale voetbalbonden en uiteindelijk ook aan derden” en dat het in dit verband dan ook op de weg van Van Basten ligt om aan te tonen dat hij zijn portretrecht niet heeft overgedragen aan AC Milan, Ajax en de KNVB.  De rechtbank kan zich echter niet vinden in de stellingen van eiser. Een samenvatting in citaten:

“4.3. Dutch Filmworks heeft zich er vervolgens op beroepen dat zij in ieder geval te goeder trouw was, gelet op de volgens haar uitstekende reputatie van Sandra Carter en — wederom — gelet op de geldende licentiepraktijk in de voetbalsport. Nu zij niet stelt dat zij aldus daadwerkelijk een licentie heeft verkregen en ook overigens niet valt in te zien hoe dat juridisch dan vorm zou moeten worden gegeven, gaat de rechtbank er van uit dat dit verweer slechts in het kader van de vraag naar de toerekenbaarheid als bedoeld in artikel 6:162 BW is gevoerd. De beantwoording van deze vraag zal later aan de orde komen.

4.4. Dutch Filmworks heeft ook nog naar voren gebracht dat het uiterst aannemelijk is dat Van Basten zijn portretrechten al lang heeft vergeven. Het is de rechtbank niet duidelijk of dit als een zelfstandig verweer moet worden beschouwd, dan wel als een nadere inkleuring van de gestelde goede trouw aan de zijde van Dutch Filmworks. Daarnaast is niet zonneklaar wat in de visie van Dutch Filmworks moet worden verstaan onder het vergeven van portretrechten (zij spreekt in dit verband ook van “wegtekenen”). Een overdracht van portretrechten, inhoudende dat Van Basten zijn rechten heeft prijsgegeven, lijkt in strijd met tekst en strekking van 21 AW en is overigens niet bij wet geregeld. Indien is bedoeld te stellen dat Van Basten zijn rechten aan een of meer partijen heeft gelicentieerd, dan is daarmee nog niet vastgesteld dat Dutch Filmworks zich op enig recht kan beroepen. Een en ander brengt mee dat voornoemde argumentatie, bij gebreke van een genoegzame juridische en/of feitelijke onderbouwing, moet worden verworpen. Er is geen reden om Van Basten te laten aantonen dat hij zijn portretrechten niet heeft overgedragen aan AC Milan, AFC Ajax en/of de KNVB.

4.5. Subsidiair heeft Dutch Filmworks gesteld dat met de inhoud van de DVD noch met het omslag daarvan enig recht van Van Basten is geschonden.

4.6. Met betrekking tot de DVD is daarbij allereerst - uitvoerig - betoogd dat de beelden die daar op te zien zijn, sportprestaties betreffen die niet beschermd worden door enig intellectueel eigendomsrecht. Van Basten kan uit dien hoofde geen rechten doen gelden, zo voert Dutch Filmworks aan. Dit betoog mist in dit geding echter relevantie, nu Van Basten dergelijke bescherming ook niet inroept. Het is immers niet de sportieve prestatie die hij ten grondslag legt aan zijn vordering, maar uitsluitend het ongeautoriseerd gebruik van zijn portret. Niet betwist door Dutch Filmworks is dat in de fragmenten waarin doelpunten van Van Basten zijn te zien, sprake is van een portret (portretten) in de zin van artikel 21 AW.

4.7. Tussen partijen is voorts niet in geschil dat Van Basten in de uitoefening van zijn beroep een uitzonderlijk grote mate van verzilverbare populariteit heeft verworven. Dutch Filmworks bestrijdt echter wel dat hij een redelijk (materieel) belang in de strijd kan werpen
tegen het gebruik waar het in dit geval om gaat. Dat betreft namelijk geen merchandise of reclame, en heeft evenmin betrekking op een uitsluitend aan Van Basten gewijde uitgave. Deze visie acht de rechtbank echter te beperkt. Voor het aanmerking nemen van een redelijk materieel belang is niet zozeer beslissend of het gebruik kan worden gekenschetst als merchandise of reclame, maar of sprake is van een vorm van gebruik die uitsluitend of ten minste in hoofdzaak gericht is op het commercieel uitbuiten van iemands verzilverbare populariteit. Dat is mogelijk — het hangt vanzelfsprekend steeds af van de context - niet het geval indien sprake is van illustrerend portretgebruik in een uitgave die tot doel heeft te informeren over de (geschiedenis van de) voetbalsport, een voetbaltoernooi of een bepaalde club. De DVD van Dutch Filmworks heeft echter een ander karakter. Het betreft een compilatie van doelpunten die niet ter illustratie van enige verhandeling dienen, maar het wezen van het product vormen. Los van de prestaties die aldus te zien zijn - geen onderwerp van dit geschil - is daarbij steeds sprake van portretgebruik van de betreffende doelpuntenmakers, in ieder geval (zie hiervoor onder 4.6.) bij de doelpunten van Van Basten.

Zonder dit portretgebruik bestaat het product niet, en de doelpunten worden steeds op nadrukkelijke wijze gekoppeld aan de betreffende maker. Van Basten’s doelpunten vormen voorts één van de speerpunten van de DVD, hetgeen nog eens benadrukt wordt door de afbeelding van zijn beeltenis op het omslag. Aldus wordt Van Basten’s populariteit verzilverd, waartegen hij zich op grond van een redelijk materieel belang kan verzetten. Anders dan Dutch Filmworks meent leidt dat nog niet tot de situatie dat Van Basten een exclusief recht heeft op de beelden van zijn doelpunten en/of tot inperking van de informatievrijheid. In dit geding is uitsluitend de wijze van gebruik door Dutch Filmworks aan de orde; andere gebruiksvormen vergen een afzonderlijke en mogelijk tot andere uitkomsten leidende beoordeling.

4.8. Afzonderlijk met betrekking tot het omslag heeft Dutch Filmworks zich nog op het standpunt gesteld dat wanneer een portret in een uitgave is opgenomen, dit portret tevens op het omslag van die uitgave mag worden gebruikt. De jurisprudentie waar zij in dit kader naar verwijst (president rechtbank Amsterdam 4 december 1997, KG 1998, 26) ziet echter op een portret dat rechtmatig in de uitgave was opgenomen en dat vervolgens ook op het omslag mocht worden afgebeeld. Hier is die situatie niet aan de orde. Van Basten kan zich ook tegen het gebruik van zijn portret op het omslag verzetten.

4.9. Van Basten heeft zich ook op een immaterieel belang beroepen, in die zin dat hij zich tegen de commercialisatie van zijn “persona” wenst te verzetten. Hij heeft in dit kader verwezen naar het Discodanser-arrest (HR 2 mei 1997, NJ 1997, 661). Van Basten heeft er recht op verschoond te blijven van ongewilde exploitatie, zo meent hij, en voegt daar onweersproken aan toe dat hij sinds enige tijd in beginsel geen toestemming meer geeft voor het gebruik van zijn portret voor commerciële doeleinden. Volgens Dutch Filmworks is het Discodanser-arrest hier niet van toepassing, nu hier geen sprake is van een reclameuiting. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Discodanser-arrest echter een wijdere strekking. Niet valt immers in te zien waarom wel verzet mogelijk zou zijn tegen ongewenste associatie met een bepaald product via een reclameuiting, maar niet tegen associatie via portretgebruik met het product zelf. Dat neemt niet weg dat Van Basten tegenover de betwisting door Dutch Filmworks zich onvoldoende heeft ingespannen om deugdelijk te onderbouwen dat hij daadwerkelijk in zijn persoon is aangetast, rekening houdend met de omstandigheid dat hij als bekende persoon enig incasseringsvermogen dient te hebben in kwesties als deze. Aldus is in dit geding onvoldoende voor het voetlicht gekomen dat Van Basten ook op grond van dit belang een recht heeft om zich te verzetten tegen het betwiste portretgebruik.

4.10. De conclusie moet zijn dat Dutch Filmworks met de DVD inbreuk heeft gemaakt op het portretrecht van Van Basten, tegen welke inbreuk hij zich op grond van zijn verzilverbare populariteit kan verzetten. Een verbod op verhandeling van de DVD is een adequate maatregel om in ieder geval voortduring van de inbreuk tegen te houden. Disproportioneel is die maatregel niet reeds vanwege de omstandigheid dat naast Van Basten ook andere voetballers op de DVD voorkomen. Het gebruik van het portret van Van Basten vormt een substantieel deel van de inhoud van de DVD, zodanig dat hij als een van de speerpunten van die DVD kan worden beschouwd.

4.11. Met betrekking tot de schadevordering is van belang dat Dutch Filmworks zich niet met succes kan beroepen op haar beweerdelijke goede trouw. In dit geding staat vast dat de DVD medio november 2006 op de markt is gekomen. Niet betwist is dat Van Basten via zijn zaakwaarnemer nog in diezelfde maand bezwaar heeft gemaakt, zodat in ieder geval vanaf dat moment Dutch Filmworks niet bepaald gerust kon zijn met betrekking tot de vraag of verdere verhandeling door de beugel kon. Dat zou wellicht anders zijn indien Dutch Filmworks ondanks de bezwaren van Van Basten op goede gronden kon menen dat verdere verhandeling niettemin juridisch niet op beletselen stuitte, maar daarvan is - zoals hiervoor reeds is overwogen - niet gebleken.

Ook in de uiterst korte periode voor het eerste bezwaar van Van Basten kon Dutch Filmworks er niet zonder meer van uitgaan dat het goed zat. Het contract met Sandra Carter biedt, zoals Van Basten onbetwist heeft gesteld, op het punt van de portretrechten geen uitsluitsel. Reeds hierom had het op de weg van Dutch Filmworks gelegen nader onderzoek te doen. Dat Sandra Carter een gerenommeerd bedrijf is moge zo zijn, maar maakt nog niet dat rechten worden verstrekt waarvan de overeenkomst zelf geen (expliciete) melding maakt. De conclusie moet zijn dat de inbreuk toerekenbaar is aan Dutch Filmworks en dat zij in beginsel de door Van Basten geleden schade moet vergoeden.

4.12. Ter comparitie heeft Van Basten - uiteindelijk - gesteld dat de materiële schade bestaat uit gederfde royaltyinkomsten. Dutch Filmworks heeft op zichzelf niet afzonderlijk betwist dat Van Basten in dit soort gevallen een licentievergoeding kan bedingen. Wel heeft zij zich op het standpunt gesteld dat Van Basten, ware het hem gevraagd, geen toestemming zou hebben gegeven, maar dat maakt nog niet dat hij geen schade heeft geleden De rechtbank is van oordeel dat een hierop gebaseerde begroting van de geleden schade in dit geval als de meest adequate vorm van schadeberekening dient te worden beschouwd. Van een begroting op basis van de genoten winst kan dat niet worden gezegd, nu de DVD niet uitsluitend aan Van Basten is gewijd en er te veel complicaties optreden bij de beantwoording van de vraag in hoeverre het gebruik van het portret van Van Basten aan de uiteindelijke winst - zo die er is - heeft bijgedragen. De op deze wijze van berekening gebaseerde vordering zal daarom worden afgewezen.

4.15. Als de in hoofdzaak in het ongelijk gestelde partij dient Dutch Filmworks de gedingkosten te dragen. Voor vergoeding van de volledige proceskosten op basis van artikel 1019h Rv is in dit geding echter geen plaats. Een vordering wegens inbreuk op het portretrecht zoals bij dit geding ingesteld betreft geen vordering die is gericht op handhaving van een recht van intellectuele eigendom als bedoeld in artikel 1019 Rv. Dat het portretrecht is neergelegd in de Auteurswet 1912 doet niet af aan de omstandigheid dat het moet worden gezien als een species van de “gewone” onrechtmatige daad. Dit geldt ook indien het gaat om een zaak waarin een puur commercieel belang, namelijk verzilverbare populariteit, centraal staat.

Lees het vonnis hier. Eerder bericht over Deel 1 van de DvD: De Zaak Bergkamp: IEF 3239.

RB 215

Niet nopen

Hoge Raad, 23 november 2007, LJN: BB5073, Pretium Telecom B.V. tegen KPN Telecom B.V. (met conclusie D.W.F. Verkade).

Misleidende en vergelijkende reclame. Geschil(len) tussen KPN en concurrerende telecomaanbieder over superioriteitsclaims en de rechtmachtigheid van zijn reclamecampagne (‘Laagste Kosten Garantie’, Pretium Garantie Voice). 81 RO:geen rechtsvragen.

Bijkans te ingewikkelde zaak door het door elkaar heen lopen van verwante procedures, waardoor de Hoge Raad, in de woorden van de A-G, zich “in zekere zin ‘op drijfzand’ moet begeven.” Heel kort gezegd komt het erop neer dat De HR zou moeten oordelen over de superioriteitsclaim ‘Laagste Kosten Garantie’ en mededelingen van gelijke aard of strekking, waarbij  KPN meent dat Pretiums ‘Pretium Garantie Voice’ zo’n mededeling van gelijke aard of strekking is. In een verwante latere procedure tussen partijen kwam hetzelfde Hof Amsterdam echter tot de conclusie dat het verbod ‘op mededelingen van gelijke aard of strekking’ te algemeen is en dat dat gedeelde van het dictum vernietigd diende te worden. In deze zaak is inmiddels ook cassatie is ingesteld. Dit laatste cassatieberoep zal uiteindelijk bepalend zijn voor de onderhavige cassatie, die nu echter alleen ziet op een arrest van het hof waarin het verbod ‘op mededelingen van gelijke aard of strekking’ nog niet vernietigd was.

Hoe dan ook, de klachten falen naar mening van de A-G en de Hoge Raad neemt dit oordeel over.  De klachten berusten namelijk op een onjuiste lezing van de bestreden rechtsoverwegingen, en missen daarom feitelijke grondslag. Het middel veronderstelt onterecht dat het hof, evenals de voorzieningenrechter, het verbod gegrond zou hebben op de aanwezigheid van een 'absolute superioriteitsclaim' (sec). Het verbod is evenwel gegrond op een door zowel de voorzieningenrechter als het hof aanwezig geoordeelde misleidende superioriteitsclaim. De claim wordt verboden (nu Pretium haar niet kan waarmaken), omdat zij onder deze omstandigheden geacht moet worden te misleiden. Het komt aan op de vraag of sprake is van een door zijn absoluutheid misleidende superioriteitsclaim.

In 81 RO-arresten als het onderhavige zijn het vaak de conclusies van de A-G het meest lezenswaardig. In deze zaak krijgt de lezer bijvoorbeeld een kort college cadeau over superioriteitsclaims (pré implementatie richtlijn onrechtmatige handelspraktijken). Een kort citaat:   

“In de lagere rechtspraak en in de literatuur wordt in dit verband wel van 'absolute claims' of 'absolute superioriteitsclaims' gesproken, en zo ook in de onderhavige zaak. Ik loop niet warm voor die terminologie, omdat ik meen - zoals hierboven in wezen al bleek - dat een reclameclaim zich in wezen altijd op een glijdende schaal bevindt, van weinig zeggend tot hoogst pretentieus, en het omslagpunt, afhankelijk van de verdere omstandigheden al (veel) eerder dan bij een 'absolute superioriteitsclaim' bereikt kan worden. Omgekeerd zijn er toch ook nog omstandigheden waarbij een apert onware absolute, objectieve, superioriteitsclaim tóch door de beugel kan, omdat (bijna) niemand het zal geloven: een advertentie in juli met de claim 'het snelste vervoermiddel naar het eindpunt van de Tour de France', voor een Oma-fiets.”

Lees het arrest hier.

RB 214

Belgische prejudiciële vragen

HvJ EG, 22 november 2007, conclusie A-G BOT  in zaak C-446/05. Belgische prejudiciële vragen in strafzaak tegen Ioannis Doulamis.

„De artikelen 81 EG, 3, lid 1, sub g, EG en 10, tweede alinea, EG, in onderlinge samenhang gelezen, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale wet die tandverzorgers verbiedt, in het kader van een vrij beroep of een praktijk voor tandverzorging in enige vorm, hetzij rechtstreeks, hetzij indirect, publieksgerichte reclame voor hun diensten te maken.

Een dergelijke regeling vormt daarentegen een beperking van de vrijheid van vestiging en van het vrij verrichten van diensten in de zin van de artikelen 43 EG en 49 EG. Deze beperking is gerechtvaardigd uit hoofde van de bescherming van de volksgezondheid wanneer de in geding zijnde nationale wetgeving tandverzorgers niet verbiedt een eenvoudige en neutrale vermelding te doen opnemen in een telefoongids of in een ander openbaar informatiemedium teneinde aan hun praktijk bekendheid te geven, zoals een vermelding van hun identiteit, de activiteiten die zij mogen uitoefenen, de plaats waar zij deze uitoefenen, hun werktijden en de mogelijkheden contact met hen op te nemen.”

Lees de conclusie hier.

RB 213

Een reclameverbod

HvJ EG, 8 november 2007, zaak C-143/06, Prejudiciële beslissing inzake  Ludwigs Apotheke München tegen Juers Pharma Import-Export GmbH.

Het Hof van Justitie (Tweede kamer) verklaart voor recht: “Een reclameverbod zoals dat van § 8 van het Heilmittelwerbegesetz (wet op de reclame voor geneesmiddelen) dient niet te worden getoetst aan de bepalingen inzake reclame van richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik, zoals gewijzigd bij richtlijn 2004/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004, maar aan de artikelen 28 EG en 30 EG en aan de artikelen 11 en 13 van de Overeenkomst van 2 mei 1992 betreffende de Europese Economische Ruimte.

Artikel 28 EG en artikel 11 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte verzetten zich tegen een dergelijk verbod, voor zover dit van toepassing is op de verspreiding onder apothekers van lijsten van niet-toegelaten geneesmiddelen waarvan de invoer uit een andere lidstaat of een derde land dat partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte slechts uitzonderlijk is toegestaan, en die slechts informatie bevatten over de handelsnaam, het verpakkingsformaat, de dosering en de prijs van deze geneesmiddelen.”

Lees het arrest hier.

RB 212

Reinigend

GvEA, 7 november 2007,  zaak T-57/06, NV Marly SA tegen OHIM/Erdal GmbH (alleen beschikbaar in het Frans).

Oppositieprocedure. Oudere internationale registratie woordmerk TOFIX tegen gemeenschapsmerkaanvrage beeldmerk Top iX. OHIM wijst de oppositie toe, de tekens zijn (gedeeltelijk) overeenstemmend en de waren (algemene schoonmaakmiddellen t.o.v. autoreinigingsproducten) zijn soortgelijk. Het Gerecht volgt dit oordeel en verwerpt het beroep tegen het toewijzen van de oppositie.

“72 Ainsi, dès lors que les produits en cause répondent à des utilisations similaires, ils sont, dans une certaine mesure, substituables et entretiennent donc un certain rapport de concurrence entre eux. En effet, nonobstant la spécialisation croissante des produits de nettoyage et d’entretien, ces derniers peuvent être également utilisés aux fins du nettoyage et de l’entretien des voitures. Par ailleurs, de tels produits partagent également, en grande partie, les mêmes circuits de distribution et peuvent donc se trouver dans des rayonnages proches les uns des autres.

73 La circonstance, invoquée par la requérante, d’une absence de similitude des produits en raison de leur composition différente est donc, à supposer même qu’elle soit avérée, inopérante, dès lors que les produits en cause répondent à une utilisation similaire et partagent un certain rapport de concurrence. En tout état de cause, les produits sont de même nature, puisqu’ils sont composés d’agents actifs destinés à nettoyer une surface et comportent donc des matières telles que le savon, l’eau de Javel ou la soude caustique, même si les produits en cause ne contiennent pas les mêmes agents actifs.”

De merken zijn volgens het OHIM en het gerecht visueel in beperkte mate, conceptueel niet en fonetisch sterk overeenstemmend. Het Gerecht concludeert dat de soortgelijkheid van waren in combinatie met de vaak auditieve marketing (mond-op-mond-reclame en radio) voldoende is om verwarringsgevaar aan te nemen.

“95 En l’espèce, il ne saurait être contesté que, ainsi que l’a relevé la chambre de recours au point 36 de la décision attaquée, les produits de nettoyage et d’entretien font, objectivement, souvent l’objet d’opérations de promotion par voie de radiodiffusion, ce que la requérante n’a pas été en mesure d’infirmer, et que la publicité télévisée n’exclut pas la publicité radiodiffusée. Par ailleurs, c’est également à juste titre que la chambre de recours a constaté que de tels produits étaient souvent achetés sur les conseils d’un ami. En tout état de cause, outre que la requérante n’a pas démontré que ses produits faisaient actuellement l’objet, ainsi qu’elle le prétend, d’une promotion uniquement par voie de dépliants ou d’affiches, il ne saurait être exclu qu’une promotion par voie de radio lui soit préférée, créant donc un risque de confusion dans l’esprit du public entre ses produits et ceux de l’intervenante, ce que le règlement n° 40/94 a précisément pour objet d’éliminer. Il s’ensuit que, contrairement à ce que prétend la requérante, les modalités spécifiques de commercialisation des produits désignés par la marque demandée, nécessairement limitées dans le temps et dépendantes de la seule stratégie commerciale de cette marque, ne sauraient être prises en considération (voir, en ce sens, arrêt QUANTUM, point 92 supra, point 107).”

Lees het arrest hier.

RB 211

Botcement (bodem)

Rechtbank ’s-Hertogenbosch 10 oktober 2007, Heraeus Kulzer GmbH tegen Biomet Nederland B.V. c.s. (met dank aan Willem Leppink, Simmons & Simmons).

Geschil tussen twee producenten van botcement over misleidende reclame, onrechtmatig handelen en merkinbreuk. Na een kort geding in twee instanties volgt nu het vonnis in de bodemprocedure.

Heraeus brengt botcement op de markt onder het merk Palacos. Biomet is een voormalige licentienemer van Heraeus. Tijdens de samenwerking werd door Biomet botcement verhandeld onder de naam Refobacin Palacos. Per 31 augustus 2005 heeft Heraeus de samenwerking met Biomet beëindigd. Nadien heeft Biomet zelf een botcement ontwikkeld dat zij verhandelt onder de naam Refobacin Bone Cement R. Biomet brengt dit product op de markt onder dezelfde productnummer en in dezelfde verpakkingen die zij ten tijde van de relatie met Hareaus gebruikte voor Refobacin Palacos. Biomet heeft haar nieuwe product Refobacin Bone Cement R aan klanten geïntroduceerd door middel van een mailing waarin onder het volgende is vermeld: “Alle producteigenschappen van ons antibioticumhoudend cement, inclusief de artikelnummers en prijsstelling, blijven ongewijzigd. In de komende maanden zullen alle andere Biomet Europe cementproducten ook een nieuwe krijgen.”

Volgens de rechtbank is de inhoud van de mailing misleidend. In de mailing wordt Refobacin Bone Cement R door Biomet ten onrechte gepresenteerd als een product dat gelijk is aan Refobacin Palacos, terwijl vast is komen te staan dat de producteigenschappen in elk geval op twee punten van elkaar verschillen. Dat het wellicht wel gaat om een gelijkwaardig product, en dat de mailing is gericht aan professionele gebruikers met verstand van botcement, doet hieraan niet af. Biomet heeft zich in reclame voor haar nieuwe product Refobacin Bone Cement R ook ten onrechte beroepen op onderzoeksresultaten uit klinische studies die betrekking hebben Refobacin Palacos.

Volgens de rechtbank is het niet (meer) onrechtmatig dat Biomet voor haar nieuwe product dezelfde verpakkingen en dezelfde productnummers gebruikt als voor Refobacin Palacos. Door handhaving van dezelfde productnummers is weliswaar verwarring ontstaan bij afnemers, maar het risico op verwarring (ook door de productverpakkingen) is inmiddels in voldoende mate weggenomen doordat Biomet op grond van de veroordeling in kort geding op grote schaal rectificaties heeft verzonden.

Ten aanzien van de vorderingen op grond van merkinbreuk overweegt de rechtbank dat Heraeus Biomet er niet van kan weerhouden om na de periode van samenwerking op zakelijke wijze te verwijzen naar de voorheen door haar gevoerde producten, met inbegrip van het merk Palacos, met het doel de afnemers omtrent de veranderingen te informeren. Dit rechtvaardigt volgens de rechtbank een voorbehoud op het uit te spreken inbreukverbod.

Lees het vonnis hier. Eerdere uitspraken vanaf hier. 

RB 210

Misleidende reclame

Rechtbank ’s-Gravenhage, 5 oktober, KG ZA 07-1017, Schuh c.s. tegen Omnimark B.V. c.s.

4.15. De voorzieningenrechter gaat er dan ook van uit dat Schuh bedoelt dat Omnimark misleidende reclame heeft gemaakt door zich uit te geven als uitvinder van het systeem. Naar voorlopig oordeel is van misleiding in die zin geen sprake. Uit de tijdschriftartikelen kan worden afgeleid dat Omnimark zich aanprijst als eerste aanbieder in Nederland van een reclamemontage systeem. Daargelaten nog dat dat op zich zelf juist is, is er in elk geval geen grond om in de artikelen te lezen dat Omnimark zich opwerpt als uitvinder van datgene waarvoor in EP 346 octrooi is verleend. Hierboven is bovendien overwogen dat Omnimark als een rechtmatige aanbieder van het reclamesysteem is aan te merken.

Lees het vonnis hier.

RB 209

Advocaten in toga

Rechtbank Arnhem, 30 augustus 2007, LJN: BB3645. De Orde Van Advocaten In Het Arrondissement Arnhem tegen Gedaagde

Misleidende reclame. Het gebruik van het woord ‘advocaten’ en het gebruik van foto’s van advocaten in foldermateriaal wordt i.c. als onrechtmatig aangemerkt.

Profinance Juristen is een door gedaagde opgericht juridisch adviesbureau. Gedaagde heeft met enige tussenhuis-aan-huis een brief respectievelijk een folder verspreid. In de brief gebruikte gedaagde de handelsnaam ‘Profinance Juristen en Advocaten’. Naar aanleiding van deze brief heeft de Deken van Arnhem gedaagde verzocht hem mee te delen welke advocaten bij Profinance actief zijn, waarop gedaagde heeft ontkent de titel ‘Advocaten’ te hebben gebruikt. Enige tijd later heeft gedaagde huis-aan-huis een folder verspreid. In deze folder gebruikt gedaagde de titel ‘Advocaten’ niet meer. Wel worden in die folder vier foto’s getoond. Op drie van de vier foto’s worden advocaten in toga afgebeeld. Op de vierde foto is een gebouw te zien dat ofwel sterk lijkt op een gerechtsgebouw ofwel een gerechtsgebouw is.

Over de inhoud van die folder heeft de Deken gedaagde bericht dat de combinatie van foto’s en tekst daarin naar zijn mening de indruk wekt dat Profinance ook advocatendiensten verleent, hetgeen – nu er geen advocaten aan Profinance Juristen verbonden zijn - onrechtmatig is tegenover de Orde Arnhem. De voorzieningenrechter is het inhoudelijk eens met de Deken en verbiedt gedaagde om de handelsnaam Profinance Juristen en Advocaten te voeren alsmede enige andere handelsnaam waarin het woord ‘advocaat’, ‘advocaten’, of ‘advocatuur’ voorkomt.

“4.2.  Krachtens artikel 9a van de Advocatenwet is tot het voeren van de titel advocaat uitsluitend gerechtigd hij die als advocaat binnen Nederland is ingeschreven en hij die buiten Nederland tot het voeren van een overeenkomstige titel bevoegd is. Het optreden op grond van artikel 9a Advocatenwet en artikel 435 WvSr tegen personen die ten onrechte de titel advocaat voeren valt onder de belangenbehartiging van de Orde Arnhem, zodat de Orde Arnhem kan worden ontvangen in haar vorderingen die hierop zijn gebaseerd. 

De vraag is of de Orde Arnhem ook kan worden ontvangen in haar vorderingen voor zover deze zijn gebaseerd op artikel 6:194 sub i BW. Artikel 6:194 BW beoogt concurrenten en consumenten te beschermen tegen misleidende reclame. Omdat de advocaten van het arrondissement Arnhem concurrenten zijn van personen die in dat arrondissement anders dan als advocaat juridische diensten aanbieden, valt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ook het belang van advocaten bij het staken van misleidende mededelingen van concurrenten omtrent de hoedanigheid van advocaat onder de belangenbehartiging van de Orde Arnhem.“

“4.4.  Vast staat dat gedaagde in persoon in 2006 misleidende mededelingen heeft gedaan in de zin van artikel 6:194 sub i BW en onrechtmatig heeft gehandeld door het gebruik van het woord ‘advocaten’ en door het gebruik van foto’s van advocaten, terwijl hij noch zijn medewerker gerechtigd is de titel advocaat te voeren. Dit biedt voldoende grondslag voor toewijzing van het onder 3.1 sub a) gevorderde verbod. Het onder 3.1 sub b) gevorderde verbod is iets ruimer en behelst alle mededelingen in de zin van artikel 6:194 BW waarmee ten onrechte bij het publiek de indruk wordt gewekt dat Profinance Juristen een advocatenkantoor is, althans een kantoor dat ook advocatendiensten verleent. Partijen verschillen van mening of in die zin het gebruik van het woord ‘advocatendiensten’ geoorloofd is.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat ook door het gebruik van dit woord ten onrechte de indruk wordt gewekt dat het om diensten van personen gaat die gerechtigd zijn de titel advocaat te voeren. Dat gedaagde zelf gebruik maakt van advocatendiensten, geeft hem geen recht dit woord in verband met zijn juridische dienstverlening te gebruiken. Er bestaat ook voldoende aanleiding voor toewijzing van het onder 3.1 sub b) gevorderde, ruimere verbod.

4.5.  In het licht van het voorgaande ziet de voorzieningenrechter voldoende grond gedaagde in persoon te veroordelen tot het opnemen van een rectificatie ingevolge artikel 6:196 BW, zoals hierna in het dictum is weergegeven. De wijze van rectificeren, zoals gevorderd onder 3.1 sub c), acht de voorzieningenrechter echter niet zinvol en te verstrekkend, nu de huis-aan-huis verspreiding in een oplage van 1500 tot 2000 stuks inmiddels al bijna een jaar geleden heeft plaatsgevonden. In verband met dit laatste ontvalt ook het belang aan de onder 3.1. sub e) gevorderde lijst, welke ook moeilijk is op te stellen in geval van huis-aan-huis verspreiding. Een rectificatie op de internetsite www.profinancejuristen.nl, zoals onder 3.1 sub d) gevorderd, wordt voldoende geacht. Tijdens de zitting heeft de Deken van de Orde Arnhem verklaard zich te kunnen vinden in een rectificatie enkel op de internetsite van gedaagde in persoon.”

De voorzieningenrechter verbiedt gedaagde om de handelsnaam Profinance Juristen en Advocaten te voeren alsmede enige andere handelsnaam waarin het woord ‘advocaat’, ‘advocaten’, of ‘advocatuur’ voorkomt.

Lees het vonnis hier.

RB 208

Met de beste wil van de wereld

Rechtbank Zutphen, 5 september 2007, LJN: BB3200. Quick Drain B.V.B.A. tegen Rm & Cø Sanitair B.V.

Vergelijkende reclame. Verbod en rectificatie film over sanitaire afvoersystemen, ondanks toezegging te stoppen. Excuses vormen een morele categorie en lenen zich dus niet voor afdwingen ervan met behulp van dwangsommen en gerechtsdeurwaarder.

De Nederlandse markt voor sanitaire afvoersystemen met een smalle goot wordt bepaald door de Quick Drain (eiser) en Easy Sanitary Solutions (ESS). Gedaagde RM & CØ is in Nederland enig distributeur voor ESS. Vanaf maart 2007 hebben vertegenwoordigers van RM & CØ bij groothandels in sanitair een film van ongeveer zeven minuten getoond waarin de producten van Quick Drain en ESS met elkaar worden vergeleken. De gemaakte vergelijking is volgens de rechter “met de beste wil van de wereld niet objectief te noemen en daarom onrechtmatig tegenover eiseres.”

Het eerste verweer van RM & CØ is dat de film niet als reclame in de zin van artikel 6:194a BW te worden beschouwd. “Zij voert hiertoe aan dat - gelet op het gegeven dat enkel beelden worden getoond zonder enig commentaar - slechts twee producten in een voor beide producten niet representatieve wijze getoond zijn, teneinde de werkwijze van beide producten in beeld te brengen.” Dit verweer treft, weinig verrassend, geen doel.

“4.3 Dat de film niet van commentaar is voorzien en/of volgens gedaagdes directeur amateuristisch is, laat onverlet dat uit de beelden de boodschap volgt dat de afvoergoten van ESS beter zijn dan die van Quick Drain.  Het tonen van deze beelden aan afnemers van beide partijen valt niet alleen te beschouwen als een wervend aanbod gericht tot een publiek maar ook als een mededeling bij de uitoefening van een commerciële activiteit ter bevordering van de afzet van goederen. Deze reclame is bovendien vergelijkend, nu de door Quick Drain verhandelde goot expliciet wordt vergeleken met die van ESS.”

Het filmpje is bovendien misleidend, dat de eindgebruiker het filmpje niet te zien krijgt, doet daar niet aan af, wellicht zelfs integendeel.

“4.5. De voorzieningenrechter volgt deze kwalificaties van het filmpje als misleidend, mede gelet op de in 6:195 BW op RM & CØ gelegde bewijslast voor de juistheid en volledigheid van de medegedeelde feiten. Het ziet er niet naar uit dat RM & CØ - die het filmpje ter zitting zelf al als amateuristisch betitelde - in een bodemprocedure in dit bewijs zal slagen. De gemaakte vergelijking is met de beste wil van de wereld niet objectief te noemen en daarom onrechtmatig tegenover eiseres.”

“4.6. Dat dit filmpje slechts is vertoond aan vertegenwoordigers van groothandels in sanitaire- en bouwmarktprodukten die een grotere technische- en branchegevoelige kennis en begripsvermogen geacht mogen worden te hebben en niet aan consumenten, doet hieraan niet af. Er is evengoed sprake van misleidende en dus onrechtmatige vergelijkende reclame, nu het voor de hand ligt dat de door deze vertegenwoordigers opgedane indrukken zullen worden doorgespeeld naar hun verkopers en zo naar het publiek. Ook indien afdeling 4 van titel 3 van boek 6 BW niet van toepassing zou zijn, is de vertoning van de film onrechtmatig, mede vanwege deze indirecte grotere effectiviteit als het om misleiding van consumenten gaat; het is zelfs denkbaar dat de moed om hun een Quick Drain te presenteren, komt te ontbreken bij deze vertegenwoordigers. Doorslaggevend is dat deze professionele kijkers - naar onbestreden is gesteld - letterlijk schrokken van het tekort schieten van Quick Drain op het filmpje, hoewel het tussen partijen onomstreden capaciteitsverschil daartoe geen aanleiding biedt.

Een toezegging te stoppen staat, mede gezien de omstandigheden van het geval, een verbod op verdere verspreiding en openbaarmaking niet in de weg

4.7. Een en ander rechtvaardigt een verbod tot verdere openbaarmaking van het filmpje. (…) Dat Quick Drain met de vertoning van de film gestopt is, wil niet zeggen dat de film niet meer zal worden vertoond. Van een uitdrukkelijke toezegging op dit punt is geen sprake. Indien al een dergelijke toezegging is bedoeld belet deze, zoals de Hoge Raad op 23 februari 1990 (NJ 1990/664) heeft beslist, niet bij wege van voorlopige voorziening een verbod op te leggen tot het plegen van zodanige handelingen. Of ondanks een toezegging een verbod dient te worden opgelegd hangt af van de omstandigheden van het geval, zoals de ernst van de reeds gepleegde overtreding, het gedrag van de aangesprokene naar aanleiding van een eerdere waarschuwing, zijn standpunt met betrekking tot de ongeoorloofdheid van zijn handelen en de wijze waarop en het verband waarin de toezegging is gedaan. Blijkens een latere uitspraak van de Hoge Raad van 1 december 1995 (NJ 1996/510) moet bij de ernst van de overtreding gelet worden op zowel de omvang van de eerdere inbreuk als de mate van verwijtbaarheid ervan. Verder speelt de vrees voor herhaling onder andere een rol. Nu RM & CØ pas na een sommatie van Quick Drain is gestopt, partijen in een hevige concurrentiestrijd zijn verwikkeld en RM & CØ het ongeoorloofde karakter van de film niet inziet, staat het eigener beweging stoppen met de vertoning er niet aan in de weg om toch een verbod tot verdere openbaarmaking op te leggen. Gelet op de al aangerichte schade is het spoedeisend belang voldoende.”

De vorderingen tot schadevergoeding en rectificatie worden eveneens toegewezen, waarbij de rechter het karakter van een rectificatie nog even benadrukt: Die komt niet uit het hart, maar uit de rechtbank.

“4.9. Nu de film misleidend en onrechtmatig wordt geacht, zal de onrechtmatige schade zo goed en snel mogelijk moeten worden hersteld en zal tevens de gevorderde rectificatie worden toegewezen behoudens het navolgende. De door Quick Drain voorgestelde rectificatie wordt ten onrechte als een spontane mededeling van RM & CØ geredigeerd. Dit betreft zowel de afzender als de aangeboden verontschuldigingen. Respect voor de uitingsvrijheid van RM & CØ brengt mee dat duidelijk gemaakt wordt dat het een beslissing van de rechter is die tot de rectificatie noopt, terwijl excuses een morele categorie vormen en zich dus niet lenen voor afdwingen ervan met behulp van dwangsommen en gerechtsdeurwaarder. Afgedwongen excuses zijn geen excuses, die hun kracht in het intermenselijk verkeer nu juist ontlenen aan spontaan en oprecht berouw over eigen tekortschieten. Het is het goed recht van RM & CØ om zich niet schuldig te voelen; voor verbod en rectificatie en zelfs schadevergoeding maakt dat ook niets uit.”

Lees het vonnis hier.