RB
RB 3869
25 november 2024
Artikel

Laatste plekken: Jurisprudentielunch Merken-, Modellen- en Auteursrecht op woensdag 27 november 2024

 
RB 3867
11 november 2024
Uitspraak

HvJ EU: Parfümerie Akzente

 
RB 3866
8 november 2024
Artikel

Carly van der Beek treedt toe als Senior Associate bij Pinsent Masons Nederland

 
RB 223

Unzumutbar

Hoge Raad, 11 januari 2008, LJN: BB5077, Hugo Boss A.G. tegen Reemtsma Cigarettenfabriken Gmbh (met conclusie A-G Langemeijer).

Merkenrecht. Vervallenverklaring van merkrechten Hugo Boss wegens uitblijven van normaal gebruik gedurende een onafgebroken tijdvak van vijf jaar. Richtlijnconforme uitleg van het begrip ‘geldige reden’ voor de periode vanaf 1 januari 1993.

In deze zaak, waarin vervallenverklaring van een merk wegens non usus is gevorderd, gaat het om de vraag of de merkhouder in de wettelijke beperking van tabaksreclame een geldige reden heeft om het merk niet te gebruiken. Reemstra is houdster van o.a. het woordmerk BOSS en enkele beeldmerken met het woordelement BOSS voor klasse 34, kort gezegd tabaksproducten. Reemstra vordert in dit geding een verklaring voor recht dat diversen merken van Hugo Boss voor klasse 34 vervallen zijn wegens het uitblijven van normaal gebruik van die merken (non-usus).

Het Gerechtshof Den Haag heeft (bij arrest van 4 augustus 2005) vastgesteld dat Hugo Boss gedurende een ononderbroken tijdvak van ten minste vijf jaren de gedeponeerde merken niet normaal heeft gebruikt in de Benelux voor waren in klasse 34 (tabaksproducten). Het hof verwierp  het verweer van Hugo Boss dat zij een geldige reden had voor het niet-gebruik van deze merken, omdat zij rekening moest houden met (destijds te verwachten) nationale en internationale regelgeving ter beperking van reclame voor tabaksproducten. Volgens het hof kunnen de door Hugo Boss gestelde feiten en omstandigheden niet worden aangemerkt als buiten de macht van Hugo Boss liggende en niet tot haar normale ondernemersrisico behorende omstandigheden die een normaal gebruik van het merk onmogelijk, althans zo bezwaarlijk maken dat het gebruik daarvan naar in het economische verkeer gebruikelijke maatstaven in redelijkheid niet van Hugo Boss kon worden verwacht.

De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof. Niet alleen omdat het hof de maatstaf van het BenGH heeft toegepast, waar zij voor de periode van 1 januari 1993 tot 1 januari 1996 al, richtlijnconform, de maatstaf van de Merkenrichtlijn had moeten toepassen, maar ook omdat het de maatstaf van het BenGH voor de eerdere periode onjuist heeft toegepast.

3.4.1 “(…) Geklaagd wordt dat aan de uitdrukking 'geldige reden' in art. 10 en 12 van de Richtlijn een andere betekenis toekomt dan het hof, in het voetspoor van het Benelux-Gerechtshof in zijn evenbedoelde arrest, daaraan heeft gegeven, en dat van een geldige reden alleen dan geen sprake is, wanneer het uitblijven van normaal gebruik te wijten is aan een eigen toedoen van de merkhouder, of afhankelijk is van diens wil, terwijl het hof ten onrechte als eis heeft gesteld dat sprake moet zijn van omstandigheden die niet tot het normale ondernemersrisico van de merkhouder behoren.

3.4.2 In zijn - na de bestreden uitspraak en de stukkenwisseling in cassatie gewezen - arrest van 14 juni 2007, nr. C-246/05 (Häupl/Lidl), heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen beslist:  "Artikel 12, lid 1 van richtlijn 89/104 moet aldus worden uitgelegd dat sprake is van een "geldige reden [...] voor het niet-gebruiken" van een merk bij belemmeringen die een rechtstreeks verband houden met dit merk en het gebruik van dit merk onmogelijk of onredelijk maken, en die zich buiten de wil van de houder van dit merk voordoen. Het staat aan de verwijzende rechter, de feiten van het hoofdgeding tegen de achtergrond van deze aanwijzingen te beoordelen."

Gelet op hetgeen het Hof van Justitie in rov. 53 heeft overwogen, is met het woord 'onredelijk' - in de procestaal Duits: unzumutbar - hier bedoeld dat de belemmeringen zodanig zijn dat van de merkhouder in redelijkheid niet kan worden verlangd het merk te gebruiken.
Aldus heeft het Hof van Justitie een uitleg aan art. 12 lid 1 van de Richtlijn gegeven - welke, blijkens hetgeen hiervoor in 3.3 is overwogen, ook moet gelden voor art. 5 lid 2 BMW, art. 2.26 lid 2 BVIE, alsmede voor art. 5 lid 3 (oud) BMW, te rekenen vanaf 1 januari 1993 - die enerzijds enger is dan de in de rechtspraak van het Benelux-Gerechtshof gehanteerde, waar het geldt het vereiste dat de belemmering rechtstreeks verband houdt met het merk, doch anderzijds ruimer, nu het Hof van Justitie niet eist dat de belemmering niet is gelegen in omstandigheden die tot het normale ondernemersrisico van de merkhouder behoren. De klachten zijn in zoverre gegrond.

3.5 Voor het tijdvak tot 1 januari 1993 heeft het hof terecht de maatstaf, zoals geformuleerd in het hiervoor in 3.4.1 vermelde arrest van het Benelux-Gerechtshof van 27 januari 1981 toegepast. Onderdeel I.11 klaagt dat 's hofs oordeel (rov. 8) dat (ook in dat tijdvak) geen sprake is van een geldige reden voor het niet-normale gebruik van de merken onbegrijpelijk is in het licht van de omstandigheden waarop Hugo Boss zich in de feitelijke instanties heeft beroepen, zoals opgesomd in de cassatiedagvaarding onder 3 tot en met 15 en onderdeel I.9. Deze klacht treft doel. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom die omstandigheden niet kunnen worden aangemerkt als liggende buiten de macht van Hugo Boss en als niet behorende tot haar normale ondernemersrisico, noch waarom die het gebruik van de merken niet zo bezwaarlijk maken dat dat gebruik, naar in het economisch verkeer gebruikelijke maatstaven, niet van haar kan worden verwacht.

3.6  Het bestreden arrest kan dus niet in stand blijven en de overige onderdelen behoeven geen behandeling. Het verwijzingshof [Amsterdam – IEF] zal, te rekenen vanaf 1 januari 1993, de door het Hof van Justitie geformuleerde maatstaf dienen aan te leggen en, op de voet van hetgeen het Hof van Justitie in rov. 54 van zijn arrest heeft overwogen, moeten onderzoeken of het mogelijk is, dan wel van Hugo Boss in redelijkheid kan worden gevergd, dat zij haar ondernemingsbeleid zodanig wijzigt dat de door haar aangevoerde belemmering zich niet langer doet gevoelen. Voor de periode voorafgaand aan 1 januari 1993 zal dit onderzoek moeten geschieden aan de hand van de maatstaf, geformuleerd in het meergenoemde arrest van het Benelux-Gerechtshof van 27 januari 1981.

Lees het arrest hier. Arrest Hof Den Haag hier.

RB 222

Rechtspraak

1- Vzr. Rechtbank Maastricht, 10 januari 2008, KG ZA 07-481, Sanofi Aventis Netherlands B.V. tegen Pharmachemie B.V.(met dank aan Willem Hoorneman, CMS Derks Star Busmann).

“2.3. Volgens de Geneesmiddelen informatiebank het CBG heeft Pl~machemiein Nederland geen registraties voor geneesmiddelen met de werkzame stof oxaliplatine. Desondanks heeft Sanofi-aventis recentelijk moeten constateren dat Pharmachemie aan de in inkoopgroepen georganiseerde ziekenhuisapothckcn offertes heeft uitgebracht, waarin ook prijsoffertes werden uitgebracht voor geneesmiddelen met de werkzame stof oxaliplatine (oxalisin). (…)Sanofi-aventis stelt dat Pharmachemie, door liet aanbieden en/of verhandelen van niet geregistreerde geneesmiddelen handelt in strijd met de wet- en regelgeving voor geneesmiddelen en geneesmiddelenreclame, waaronder artikel 40 van de Geneesmiddclcnwet jo artikel 1 onder 1 van de Wet op de economische delicten en onzorgvuldig en onrechtmatig handelt jegens Sanofi-aventis.”

Lees het vonnis hier.

2- Vzr. Rechtbank Amsterdam, 10 januari 2008, LJN: BC1642, Reckitt Benckiser (The Netherlands) B.V. tegen Unilever Nederland B.V.

Samenvatting rechtspraak.nl: “+50% gratis”, misleidende reclame? Unilever hoeft het gebruik van de claim “+50% gratis” voor Sun vaatwasmachinetabletten niet te staken. Dit oordeelde de voorzieningenrechter in het kort geding dat Reckitt Benckiser (producent van Calgonit vaatwasmachinetabletten) tegen Unilever had aangespannen. Volgens Reckitt is het hanteren van de claim door Unilever misleidend, omdat Unilever, anders dan Reckitt, niet 50% tabletten meer verkoopt bij een gelijkblijvende prijs, maar de prijs van bestaande verpakkingen met een derde heeft verlaagd. Het prijsvoordeel voor de consument is in beide gevallen hetzelfde, namelijk dat ongeveer 2/3 van de oude prijs per tablet wordt betaald. In zoverre is de claim dus niet misleidend. Verder hoeft “+ 50% gratis” niet per definitie te betekenen dat aan de oude hoeveelheid tabletten 50% is toegevoegd. Het teken “+” kan ook worden opgevat in de zin van “voordeel”. Aldus de voorzieningenrechter.”

Lees het vonnis hier.

RB 225

Portakabin’, ‘portacabin’, ‘portokabin’, …

Rechtbank ’s-Gravenhage, 9 januari 2008, HA ZA 06-1854, Portakabin Limited c.s. tegen Primakabin B.V.

Wel gemeld, nog niet samengevat. Merkgebruik in gesponsorde koppeling (advertentie). Het door Primakabin tegen betaling opgeven van het woordmerk PORTAKABIN als zoekwoord in een internetzoekmachine (via het advertentieprogramma Google AdWords) is toegestaan voor zover het zoekwoord wordt gebruikt om de door Primakabin aangeboden tweedehands PORTAKABIN-producten onder de aandacht te brengen.

Portakabin en Primakabin produceren en verhandelen verplaatsbare cabines (o.a. bouwketen en andere mobiele bouwsystemen). Gedaagde Primakabin verhuurt en verkoopt naast haar eigen cabines tevens gebruikte cabines van haar concurrent Portakabin. Bij het adverteren via internet maakt Primakabin gebruik van de mogelijkheid om tegen betaling bij zoekprogramma’s zoals Google zogenaamde ‘adwords’ op te geven, zodat bij het intikken van het woord ‘portakabin’, of varianten daarop, in de zoekmachine een gesponsorde koppeling verschijnt boven of naast de (‘gewone’) zoekresultaten. Eiseres Portakabin vordert onder meer een verklaring voor recht dat Primakabin merkinbreuk pleegt door het koppelen van de zoekwoorden aan eigen advertenties met als kop “Nieuwe en gebruikte units” en “gebruikte portakabins”.

De rechtbank stelt vast dat de adwords door Primakabin worden gebruikt in het kader van reclame voor door Primakabin verhandelde producten en dat het gebruik van de adwords valt onder artikel 2.20 lid 1 sub a BVIE. Primakabin beroept zich op uitputting van de merkrechten van Portakabin (2.23 lid 3 BVIE). De rechtbank volgt dit standpunt aan de hand van het HvJ EG-arrest BMW/Deenik. Het staat Primakabin volgens de rechtbank in beginsel vrij om het merk PORTAKABIN te gebruiken om reclame te maken voor haar handel in gebruikte PORTAKABIN-producten, mits (i) de reclame betrekking heeft op die PORTAKABIN-producten en (ii) de wijze waarop het merk in de reclame wordt gebruikt geen gegronde reden voor Portakabin oplevert om zich daartegen te verzetten.

Ten aanzien van de gesponsorde koppeling (de advertentie) met als titel “Nieuwe en gebruikte units” maakt de rechtbank onderscheid tussen het gebruik van het merk PORTAKABIN als adword voor gebruikte Portakabin cabines die Primakabin zélf verhandelt en het gebruik daarvan voor haar handel in nieuwe cabines, waaronder die van Primakabin zelf. Volgens de rechtbank trekt Primakabin met het merk van Portakabin c.s. aandacht voor producten die concurreren met de cabines van Portakabin c.s., terwijl Primakabin de titel van de gesponsorde koppeling eenvoudig had kunnen toespitsen op de PORTAKABIN-producten. Primakabin heeft volgens de rechtbank immers zelf aangegeven de adwords uitsluitend te willen gebruiken voor PORTAKABIN-producten. “Door het gebruik van de adwords in combinatie met een advertentie met die titel heeft Primakabin derhalve meer voordeel uit de repuatie en het onderscheidend vermogen van het merk van Portakabin c.s. getrokken dan nodig was om Primakabins tweedehands handel in Portakabin producten te verzekeren.”

Over de gesponsorde koppeling met als titel “gebruikte Portakabins” oordeelt de rechtbank dat dit toelaatbaar is om tweedehands PORTAKABIN-producten aan te bieden. Het bezigen van de meervoudsvorm ‘portakabins’ is niet ongeoorloofd “aangezien het ook gebruikelijk is - zoals Primakabin heeft aangevoerd – een aantal auto’s van het Renault aan te duiden met Renaults, hoewel Renault niet kan worden geacht tot soortnaam verworden te zijn”.

De rechtbank acht het toelaatbaar dat de hyperlink die is opgenomen in de gesponsorde koppeling verwijst naar de homepage van Primakabin. Niet nodig is dat er een deeplink wordt gebruikt naar de subpagina van de website waarop de PORTAKABIN-producten worden aangeboden.

Een – overigens – ander geschilpunt tussen partijen in deze procedure betreft het door Primakabin verwijderen van de merkstickers van de gebruikte Portakabin cabines. De rechtbank is van oordeel dat dergelijk gebruik niet kan worden gekwalificeerd als merkgebruik en derhalve kan van merkinbreuk geen sprake zijn.

Het vonnis van de Rechtbank ’s-Gravenhage heeft geleid tot commentaar. Lees hier de bespreking van Tjalling Hylkema (bron: SOLV) en hier die van Debbie Schelvis (bron: De Gier Stam).

Lees het vonnis hier. Lees het bericht over het arrest van het hof Amsterdam hier

RB 573