RB
RB 3897
28 april 2025
Uitspraak

Verbod tot gebruik van ‘laagste prijs garantie’ door Bauhaus in vergelijking met de producten van Hornbach toegewezen

 
RB 3894
17 april 2025
Uitspraak

Nordic Fire mag kritisch zijn op Milieu Centraal, maar moet oppassen met absolute milieuclaims

 
RB 3896
16 april 2025
Uitspraak

Greenpeace-lespakket onvoldoende herkenbaar als reclame, deels te stellig geformuleerd

 
RB 229

De betekenis van voordeel

Rechtbank Amsterdam, 10 januari 2008, LJN: BC1642, Reckitt Benckiser (The Netherlands) B.V. tegen Unilever Nederland B.V.

Wel gemeld, nog niet samengevat. Misleidende reclame. 50% meer of 1/3 minder? “+50% gratis ” kan ook betekenen dat “van de totale hoeveelheid tabletten (39 of 24) er 13 (of 8) gratis zijn, wat 50% is van de resterende hoeveelheid, te weten van 26 (16) tabletten”.

Calgonit wordt al enige tijd te koop aangeboden met 50% extra tabletten in de verpakking. De vaatwastabletten worden verkocht tegen dezelfde prijs als voorheen. Reckitt, de producent van Colgonit, gebruikt de claim “+50% gratis” op haar verpakking.

Unilever springt daar op in: zij brengt ook een verpakking van haar vaatwasmiddel, Sun, op de markt met de tekst “+50% gratis”. Maar in plaats van 50% extra tabletten in de verpakking te doen, heeft Unilever het aantal tabletten “deelbaar door drie gemaakt en de prijs voor de standaardhoeveelheid tabletten verminderd met ongeveer een derde. Concreet betekent dat, dat zij voor de Sun tabletten Hydrofilm het aantal tabletten per verpakking heeft verlaagd van 40 naar 39 en de prijs van  € 5,79 naar € 3,79.” Het prijsvoordeel voor de consument is in beide gevallen hetzelfde, namelijk dat ongeveer 2/3 van de oude prijs per tablet wordt betaald.

Volgens Reckitt is er sprake van misleidende reclame. De rechter is echter van mening dat er geen sprake is van misleidende reclame, omdat het prijsvoordeel bij beide partijen gelijk is en omdat  “+ 50% gratis” volgens de rechter niet hoeft te betekenen dat aan de oude hoeveelheid tabletten 50% is toegevoegd.

“4.4. (…) Echter, “+50% gratis” hoeft, anders dan Reckitt heeft betoogd, niet per definitie te betekenen dat er 50% aan de oude voorraad is toegevoegd. De consument kan de aanbieding ook zo begrijpen als Unilever het heeft weergegeven, namelijk dat van de totale hoeveelheid tabletten (39 of 24) er 13 (of 8) gratis zijn, wat 50% is van de resterende hoeveelheid, te weten van 26 (16) tabletten. In die zin is de claim van Unilever niet minder waar dan die van Reckitt en levert deze geen misleiding op. Het teken “+” wordt in dat geval opgevat in de eveneens voor dat teken gebruikelijke betekenis van “voordeel”. (…)”

Daarnaast heeft Reckitt vooralsnog niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij door de actie van Unilever schade heeft geleden in de vorm van omzetverlies. Integendeel zelfs, uit de in het geding gebrachte grafieken blijkt veeleer dat het marktaandeel van Reckitt, ondanks de introductie van de Dreft vaatwasmachinetabletten, ten opzichte van begin 2007 is toegenomen, terwijl dat van Unilever licht is gedaald. Van de weergegeven omzetschommelingen in de loop van 2007 is niet op voorhand komen vast te staan dat deze samenhangen met de Sun actie, mede gezien de gemotiveerde betwisting daarvan door Unilever.

Unilever hoeft het gebruik van de claim “+50% gratis” voor Sun vaatwasmachinetabletten niet te staken.

Lees het vonnis hier.

RB 228

Regels uit richtlijn

"Stichting Reclame Code past regels uit richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken per 1 februari 2008 toe. Sinds medio december 2007 gelden in alle 27 landen van de EU nieuwe wettelijke regels betreffende oneerlijke handelspraktijken (OHP). De Stichting Reclame Code (SRC) heeft de nieuwe regelgeving opgenomen in de Nederlandse Reclame Code. Zij zal deze per 1 februari toepassen op alle reclame-uitingen die sinds 12 december 2007 verschenen zijn. Behalve dat de nieuwe regels gelden voor B-to-C reclame, zullen zij ook van toepassing zijn op B-to-B reclame."

Lees hier meer.

RB 231

Merkgebruik in reclame

HvJ EG, 31 januari 2008,  Conclusie Advocaat-Generaal P. Mengozzi in zaak C-533/06, O2 Holdings Limited & O2 (UK) Limited tegen Hutchison 3G UK Limited.

“67.      Gelet op een en ander, geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen van de Court of Appeal (England and Wales) te beantwoorden als volgt:

„1)      Het gebruik van een teken dat gelijk is aan of overeenstemt met het ingeschreven merk van een concurrent, in het kader van reclame waarin de kenmerken van de door deze concurrent onder dit merk aangeboden waren of diensten worden vergeleken met die van de door de adverteerder aangeboden waren of diensten, wordt uitputtend geregeld door artikel 3 bis van richtlijn 84/450/EEG van de Raad van 10 september 1984 inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 oktober 1997, en valt niet binnen de werkingssfeer van artikel 5, lid 1, sub a of b, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten.

2)      Artikel 3 bis van richtlijn 84/450 dient niet aldus te worden uitgelegd dat het gebruik in vergelijkende reclame van een teken dat gelijk is aan of overeenstemt met het ingeschreven merk van een concurrent, enkel is toegestaan wanneer dit gebruik noodzakelijk is ter aanduiding van de concurrent of van zijn waren of diensten.”

Lees de conclusie hier.

RB 227

Welke medicijnen u moet slikken

Rechtbank ’s-Gravenhage, 20 december 2007, KG 07/1490, Vereniging Zorgverzekeraars Nederland c.s. tegen Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmachemie.

Wel gemeld, nog niet samengevat. Vereniging Zorgverzekeraars Nederland is de brancheorganisatie van alle zorgverzekeraars in Nederland. KNMP is de overkoepelende beroeps- en brancheorganisatie van apothekers.

De KNMP heeft in meerdere media door middel van een campagne haar ongenoegen kenbaar gemaakt met betrekking tot het preferentiebeleid van sommige zorgverzekeraars. Naar haar mening gaan sommige zorgverzekeraars op de stoel van de arts en apotheker zitten door uit oogpunt van kostenbesparing voor te schrijven welke medicijnen wel en welke niet vergoed worden. Consumenten worden door de KNMP verwezen naar zorgverzekeraars die er volgens haar dit beleid er niet op nahouden.

De Vereniging voor Zorgverzekeraars c.s. eisen in kort geding een verbod op de voorlichtingcampagne van de KNMP. Het is volgens eiseressen niet de taak van de KNMP om consumenten te adviseren over verzekeringen. Bovendien wordt door middel van deze campagne volgens eiseres onjuiste en misleidende informatie verstrekt, hetgeen onrechtmatig is jegens eiseressen.

De Voorzieningenrechter overweegt dat ter beoordeling is of de KNMP bij het voeren van voormelde campagne onrechtmatig heeft gehandeld jegens eiseressen, meer in het bijzonder of de reclmae-uitingen van gedaagde kunnen worden beschouwd als misleidend in de zin van artikel 6:194 BW. De KNMP heeft niet betwist dat het hier gaat om een vorm van reclame die in de uitoefening van een beroep of bedrijf is gedaan. Bij de beoordeling geldt als uitgangspunt volgens de Voorzieningenrechter dat het ingevolgde artikel 6:195 BW aan de KNMP is om de juistheid van de in de uiting vervatte stellingen of suggesties aannemelijk te maken.

De Voorzieningenrechter gaat mee in de stelling van eiseressen dat van de tekst ”Deze zorgverzekeraars schrijven niet voor welke medicijnen u moet slikken” een onjuist en misleidend beeld uitgaat, namelijk dat de andere zorgverzekeraars dat wel doen, terwijl alleen artsen medicijnen voorschrijven en niet de zorgverzekeraars. Gedaagde heeft het misleidende karakter van deze uiting niet kunnen weerleggen, aldus de Voorzieningenrechter.  Bovendien oordeelt de Voorzieningenrechter dat de informatie in de campagne niet volledig is nu (onder meer) niet wordt gesproken over het feit dat ook de verzekeraars met een preferentiebeleid de door de arts voorgeschreven medicijnen vergoeden. Per werkzame stof vergoeden zij echter alleen een beperkt aantal producten. Die informatie ontbreekt in de campagne. Ook is (onder meer) de suggestie onjuist dat per 1 januari 2008 ten aanzien van de vergoedingen iets zal veranderen onjuist, omdat het preferentiebeleid al sinds juli 2005 wordt uitgevoerd.

De onjuiste en onvolledige informatie aangevuld met het advies om over te stappen naar een andere zorgverzekeraar is naar voorlopig oordeel van de Voorzieningenrechter misleidend. De vorderingen van eiseressen (een verbod en rectificatie) worden grotendeels toegewezen.

Lees het vonnis hier.

RB 226

Kinderreclame

Kamervragen, vraagnr. 2070810110. Vragen van de leden Langkamp en Gerkens (beiden SP) aan de minister voor Jeugd en Gezin over misleidende reclame op kinder-websites. (Ingezonden 30 januari 2008).

"1. Wat is uw reactie op het dossier «Gratis! (maar niet heus)» over digitale marketing voor kinderen van de stichting Mijn Kind Online?

2. Deelt u de conclusie van Mijn Kind Online dat de bestaande regels voor kinderreclame op internet niet voldoende zijn? Zo ja, bent u bereid de bestaande regels aan te scherpen?

3. Bent u bereid de Reclame Code Commissie en de Consumentenautoriteit extra controle te laten uitoefenen op misleiding op kinder-websites? Zo neen, waarom niet?

4. Deelt u de mening dat reclame gericht op kinderen niet langer toegestaan zou moeten worden,omdat kinderen het onderscheid tussen commercie en redactie nog moeten leren begrijpen en herkennen? Zo ja, op welke manier en op welke termijn gaat u dit bewerkstelligen? Zo neen, waarom niet?"

Lees de vragen hier.

RB 224

Reclamerecht

Google moet alsnog advertenties accepteren van een handelaar in elektronische sigaretten. Dat eist Frans van Hintum uit Helmond in een kort geding dat hij donderdag tegen de zoekgigant heeft aangespannen bij de rechtbank in Den Bosch.

Van Hintum handelt onder meer via internet in elektronische sigaretten. Die bevatten geen tabak, maar waterdamp en eventueel nicotine. Volgens Van Hintum is gebruik van apparaatjes niet schadelijk voor de gezondheid.  Google weigert advertenties voor de 'slimme sigaret' te tonen. Het bedrijf beroept zich daarbij volgens Van Hintum op de regel dat geen reclame voor tabaksproducten mag worden gemaakt.

Lees hier meer (Nu.nl)

RB 233

In de orde van twintig seconden

Rechtbank Maastricht 23 januari 2008, HA ZA 06-1003, Private Limited Company Ofpact Ltd tegen Vandehof c.s. (met dank aan Kees Berendsen, Croon Davidovich).

Wel gemeld, nog niet samengevat. Bodemprocedure. Tussenvonnis. Auteursrecht inbreuk aangenomen bij gebruik filmfragmenten op website. Gebruik van de filmfragmenten verder gaat dan de uitzondering die in Dior/Evora is neergelegd. Beroep op het citaatrecht gaat niet op.

Ofpact houdt zich bezig met de groothandel in en de verhuur van erotische DVD’s alsmede de controle van legale verhuur en vertoning van deze DVD’s. In de onderhavige procedure treedt Ofpact op voor zeven producenten van erotische films.

Cyborg exploiteert een website waarop korte filmfragmenten van 20 seconden te zien van de films van de producenten voor wiens rechten Ofpact opkomt. Ofpact beticht Cyborg dan ook van auteursrechtinbreuk. Cyborg voert gemotiveerd verweer.

De rechtbank is van oordeel dat Ofpact haar bevoegdheid om op te treden voor de zeven producenten niet ontleend aan art. 3:305a BW. Daaraan staat in de weg dat Ofpact een Engelse limited is en dat is niet te verglijken met een stichting of een vereniging. Voorts kan een collectieve actie als bedoeld in art 3:305a BW niet strekken tot schadevergoeding en dat is juist de bedoeling van Ofpact. Toch is de rechtbank van mening dat Ofpact via de rechtsfiguur “cessie ter incasso” op eigen naam ten behoeve van een derde een vordering kan instellen.

Het toepasselijke recht is op grond van artikel 5 BC het Nederlandse recht nu vaststaat dat de vorderinggericht is tegen een in Nederland gevestigde onderneming die vanuit Nederland de beelden op de website plaatst.

Cyborg stelt dat er geen sprake is van auteursrechtinbreuk, omdat uit art. 23 Aw volgt dat het tentoonstellen en openbaren van een filmfragment ten behoeve van openbare verkoop van het product geen inbreuk op het auteursrecht tot gevolg heeft.

De rechtbank is echter van oordeel onder verwijzing naar Dior/Evora dat het gebruik van de filmfragmenten verder gaat dan de uitzondering die in dat arrest is neergelegd. Ten eerste hebben de filmfragmenten het primaire doel om reclame te maken voor de eigen website van Cyborg en worden zij niet rechtsreeks getoond in verband met de verkoop van de films zelf. Ten tweede vertoont Cyborg fragmenten terwijl het vertonen van de hoes of verpakking van de film ook voldoende zou zijn geweest voor de aanprijzing van de films. Bovendien mag uit het feit dat Cyborg betaling verlangd voor het bekijken van de fragmenten deze fragmenten een losstaand doel dienen.

Ook het beroep op het citaatrecht van art. 15a Aw wordt afgewezen. Filmfragmenten kunnen an sich wel een citaat zijn in de zin van dit artikel, maar het commerciële doel dat Cyborg dient met het vertonen van de filmfragmenten is niet onder de doeleinden van het wetsartikel te plaatsen.

Cyborg pleegt derhalve auteursrechtinbreuk.

De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om de schade verantwoord vast te stellen. Ofpact wordt de gelegenheid geboden om haar schadeposten nader te onderbouwen. Ook Cyborg mag haar verweer nader onderbouwen.

Lees het vonnis hier.

RB 223

Unzumutbar

Hoge Raad, 11 januari 2008, LJN: BB5077, Hugo Boss A.G. tegen Reemtsma Cigarettenfabriken Gmbh (met conclusie A-G Langemeijer).

Merkenrecht. Vervallenverklaring van merkrechten Hugo Boss wegens uitblijven van normaal gebruik gedurende een onafgebroken tijdvak van vijf jaar. Richtlijnconforme uitleg van het begrip ‘geldige reden’ voor de periode vanaf 1 januari 1993.

In deze zaak, waarin vervallenverklaring van een merk wegens non usus is gevorderd, gaat het om de vraag of de merkhouder in de wettelijke beperking van tabaksreclame een geldige reden heeft om het merk niet te gebruiken. Reemstra is houdster van o.a. het woordmerk BOSS en enkele beeldmerken met het woordelement BOSS voor klasse 34, kort gezegd tabaksproducten. Reemstra vordert in dit geding een verklaring voor recht dat diversen merken van Hugo Boss voor klasse 34 vervallen zijn wegens het uitblijven van normaal gebruik van die merken (non-usus).

Het Gerechtshof Den Haag heeft (bij arrest van 4 augustus 2005) vastgesteld dat Hugo Boss gedurende een ononderbroken tijdvak van ten minste vijf jaren de gedeponeerde merken niet normaal heeft gebruikt in de Benelux voor waren in klasse 34 (tabaksproducten). Het hof verwierp  het verweer van Hugo Boss dat zij een geldige reden had voor het niet-gebruik van deze merken, omdat zij rekening moest houden met (destijds te verwachten) nationale en internationale regelgeving ter beperking van reclame voor tabaksproducten. Volgens het hof kunnen de door Hugo Boss gestelde feiten en omstandigheden niet worden aangemerkt als buiten de macht van Hugo Boss liggende en niet tot haar normale ondernemersrisico behorende omstandigheden die een normaal gebruik van het merk onmogelijk, althans zo bezwaarlijk maken dat het gebruik daarvan naar in het economische verkeer gebruikelijke maatstaven in redelijkheid niet van Hugo Boss kon worden verwacht.

De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof. Niet alleen omdat het hof de maatstaf van het BenGH heeft toegepast, waar zij voor de periode van 1 januari 1993 tot 1 januari 1996 al, richtlijnconform, de maatstaf van de Merkenrichtlijn had moeten toepassen, maar ook omdat het de maatstaf van het BenGH voor de eerdere periode onjuist heeft toegepast.

3.4.1 “(…) Geklaagd wordt dat aan de uitdrukking 'geldige reden' in art. 10 en 12 van de Richtlijn een andere betekenis toekomt dan het hof, in het voetspoor van het Benelux-Gerechtshof in zijn evenbedoelde arrest, daaraan heeft gegeven, en dat van een geldige reden alleen dan geen sprake is, wanneer het uitblijven van normaal gebruik te wijten is aan een eigen toedoen van de merkhouder, of afhankelijk is van diens wil, terwijl het hof ten onrechte als eis heeft gesteld dat sprake moet zijn van omstandigheden die niet tot het normale ondernemersrisico van de merkhouder behoren.

3.4.2 In zijn - na de bestreden uitspraak en de stukkenwisseling in cassatie gewezen - arrest van 14 juni 2007, nr. C-246/05 (Häupl/Lidl), heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen beslist:  "Artikel 12, lid 1 van richtlijn 89/104 moet aldus worden uitgelegd dat sprake is van een "geldige reden [...] voor het niet-gebruiken" van een merk bij belemmeringen die een rechtstreeks verband houden met dit merk en het gebruik van dit merk onmogelijk of onredelijk maken, en die zich buiten de wil van de houder van dit merk voordoen. Het staat aan de verwijzende rechter, de feiten van het hoofdgeding tegen de achtergrond van deze aanwijzingen te beoordelen."

Gelet op hetgeen het Hof van Justitie in rov. 53 heeft overwogen, is met het woord 'onredelijk' - in de procestaal Duits: unzumutbar - hier bedoeld dat de belemmeringen zodanig zijn dat van de merkhouder in redelijkheid niet kan worden verlangd het merk te gebruiken.
Aldus heeft het Hof van Justitie een uitleg aan art. 12 lid 1 van de Richtlijn gegeven - welke, blijkens hetgeen hiervoor in 3.3 is overwogen, ook moet gelden voor art. 5 lid 2 BMW, art. 2.26 lid 2 BVIE, alsmede voor art. 5 lid 3 (oud) BMW, te rekenen vanaf 1 januari 1993 - die enerzijds enger is dan de in de rechtspraak van het Benelux-Gerechtshof gehanteerde, waar het geldt het vereiste dat de belemmering rechtstreeks verband houdt met het merk, doch anderzijds ruimer, nu het Hof van Justitie niet eist dat de belemmering niet is gelegen in omstandigheden die tot het normale ondernemersrisico van de merkhouder behoren. De klachten zijn in zoverre gegrond.

3.5 Voor het tijdvak tot 1 januari 1993 heeft het hof terecht de maatstaf, zoals geformuleerd in het hiervoor in 3.4.1 vermelde arrest van het Benelux-Gerechtshof van 27 januari 1981 toegepast. Onderdeel I.11 klaagt dat 's hofs oordeel (rov. 8) dat (ook in dat tijdvak) geen sprake is van een geldige reden voor het niet-normale gebruik van de merken onbegrijpelijk is in het licht van de omstandigheden waarop Hugo Boss zich in de feitelijke instanties heeft beroepen, zoals opgesomd in de cassatiedagvaarding onder 3 tot en met 15 en onderdeel I.9. Deze klacht treft doel. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom die omstandigheden niet kunnen worden aangemerkt als liggende buiten de macht van Hugo Boss en als niet behorende tot haar normale ondernemersrisico, noch waarom die het gebruik van de merken niet zo bezwaarlijk maken dat dat gebruik, naar in het economisch verkeer gebruikelijke maatstaven, niet van haar kan worden verwacht.

3.6  Het bestreden arrest kan dus niet in stand blijven en de overige onderdelen behoeven geen behandeling. Het verwijzingshof [Amsterdam – IEF] zal, te rekenen vanaf 1 januari 1993, de door het Hof van Justitie geformuleerde maatstaf dienen aan te leggen en, op de voet van hetgeen het Hof van Justitie in rov. 54 van zijn arrest heeft overwogen, moeten onderzoeken of het mogelijk is, dan wel van Hugo Boss in redelijkheid kan worden gevergd, dat zij haar ondernemingsbeleid zodanig wijzigt dat de door haar aangevoerde belemmering zich niet langer doet gevoelen. Voor de periode voorafgaand aan 1 januari 1993 zal dit onderzoek moeten geschieden aan de hand van de maatstaf, geformuleerd in het meergenoemde arrest van het Benelux-Gerechtshof van 27 januari 1981.

Lees het arrest hier. Arrest Hof Den Haag hier.

RB 222

Rechtspraak

1- Vzr. Rechtbank Maastricht, 10 januari 2008, KG ZA 07-481, Sanofi Aventis Netherlands B.V. tegen Pharmachemie B.V.(met dank aan Willem Hoorneman, CMS Derks Star Busmann).

“2.3. Volgens de Geneesmiddelen informatiebank het CBG heeft Pl~machemiein Nederland geen registraties voor geneesmiddelen met de werkzame stof oxaliplatine. Desondanks heeft Sanofi-aventis recentelijk moeten constateren dat Pharmachemie aan de in inkoopgroepen georganiseerde ziekenhuisapothckcn offertes heeft uitgebracht, waarin ook prijsoffertes werden uitgebracht voor geneesmiddelen met de werkzame stof oxaliplatine (oxalisin). (…)Sanofi-aventis stelt dat Pharmachemie, door liet aanbieden en/of verhandelen van niet geregistreerde geneesmiddelen handelt in strijd met de wet- en regelgeving voor geneesmiddelen en geneesmiddelenreclame, waaronder artikel 40 van de Geneesmiddclcnwet jo artikel 1 onder 1 van de Wet op de economische delicten en onzorgvuldig en onrechtmatig handelt jegens Sanofi-aventis.”

Lees het vonnis hier.

2- Vzr. Rechtbank Amsterdam, 10 januari 2008, LJN: BC1642, Reckitt Benckiser (The Netherlands) B.V. tegen Unilever Nederland B.V.

Samenvatting rechtspraak.nl: “+50% gratis”, misleidende reclame? Unilever hoeft het gebruik van de claim “+50% gratis” voor Sun vaatwasmachinetabletten niet te staken. Dit oordeelde de voorzieningenrechter in het kort geding dat Reckitt Benckiser (producent van Calgonit vaatwasmachinetabletten) tegen Unilever had aangespannen. Volgens Reckitt is het hanteren van de claim door Unilever misleidend, omdat Unilever, anders dan Reckitt, niet 50% tabletten meer verkoopt bij een gelijkblijvende prijs, maar de prijs van bestaande verpakkingen met een derde heeft verlaagd. Het prijsvoordeel voor de consument is in beide gevallen hetzelfde, namelijk dat ongeveer 2/3 van de oude prijs per tablet wordt betaald. In zoverre is de claim dus niet misleidend. Verder hoeft “+ 50% gratis” niet per definitie te betekenen dat aan de oude hoeveelheid tabletten 50% is toegevoegd. Het teken “+” kan ook worden opgevat in de zin van “voordeel”. Aldus de voorzieningenrechter.”

Lees het vonnis hier.

RB 225

Portakabin’, ‘portacabin’, ‘portokabin’, …

Rechtbank ’s-Gravenhage, 9 januari 2008, HA ZA 06-1854, Portakabin Limited c.s. tegen Primakabin B.V.

Wel gemeld, nog niet samengevat. Merkgebruik in gesponsorde koppeling (advertentie). Het door Primakabin tegen betaling opgeven van het woordmerk PORTAKABIN als zoekwoord in een internetzoekmachine (via het advertentieprogramma Google AdWords) is toegestaan voor zover het zoekwoord wordt gebruikt om de door Primakabin aangeboden tweedehands PORTAKABIN-producten onder de aandacht te brengen.

Portakabin en Primakabin produceren en verhandelen verplaatsbare cabines (o.a. bouwketen en andere mobiele bouwsystemen). Gedaagde Primakabin verhuurt en verkoopt naast haar eigen cabines tevens gebruikte cabines van haar concurrent Portakabin. Bij het adverteren via internet maakt Primakabin gebruik van de mogelijkheid om tegen betaling bij zoekprogramma’s zoals Google zogenaamde ‘adwords’ op te geven, zodat bij het intikken van het woord ‘portakabin’, of varianten daarop, in de zoekmachine een gesponsorde koppeling verschijnt boven of naast de (‘gewone’) zoekresultaten. Eiseres Portakabin vordert onder meer een verklaring voor recht dat Primakabin merkinbreuk pleegt door het koppelen van de zoekwoorden aan eigen advertenties met als kop “Nieuwe en gebruikte units” en “gebruikte portakabins”.

De rechtbank stelt vast dat de adwords door Primakabin worden gebruikt in het kader van reclame voor door Primakabin verhandelde producten en dat het gebruik van de adwords valt onder artikel 2.20 lid 1 sub a BVIE. Primakabin beroept zich op uitputting van de merkrechten van Portakabin (2.23 lid 3 BVIE). De rechtbank volgt dit standpunt aan de hand van het HvJ EG-arrest BMW/Deenik. Het staat Primakabin volgens de rechtbank in beginsel vrij om het merk PORTAKABIN te gebruiken om reclame te maken voor haar handel in gebruikte PORTAKABIN-producten, mits (i) de reclame betrekking heeft op die PORTAKABIN-producten en (ii) de wijze waarop het merk in de reclame wordt gebruikt geen gegronde reden voor Portakabin oplevert om zich daartegen te verzetten.

Ten aanzien van de gesponsorde koppeling (de advertentie) met als titel “Nieuwe en gebruikte units” maakt de rechtbank onderscheid tussen het gebruik van het merk PORTAKABIN als adword voor gebruikte Portakabin cabines die Primakabin zélf verhandelt en het gebruik daarvan voor haar handel in nieuwe cabines, waaronder die van Primakabin zelf. Volgens de rechtbank trekt Primakabin met het merk van Portakabin c.s. aandacht voor producten die concurreren met de cabines van Portakabin c.s., terwijl Primakabin de titel van de gesponsorde koppeling eenvoudig had kunnen toespitsen op de PORTAKABIN-producten. Primakabin heeft volgens de rechtbank immers zelf aangegeven de adwords uitsluitend te willen gebruiken voor PORTAKABIN-producten. “Door het gebruik van de adwords in combinatie met een advertentie met die titel heeft Primakabin derhalve meer voordeel uit de repuatie en het onderscheidend vermogen van het merk van Portakabin c.s. getrokken dan nodig was om Primakabins tweedehands handel in Portakabin producten te verzekeren.”

Over de gesponsorde koppeling met als titel “gebruikte Portakabins” oordeelt de rechtbank dat dit toelaatbaar is om tweedehands PORTAKABIN-producten aan te bieden. Het bezigen van de meervoudsvorm ‘portakabins’ is niet ongeoorloofd “aangezien het ook gebruikelijk is - zoals Primakabin heeft aangevoerd – een aantal auto’s van het Renault aan te duiden met Renaults, hoewel Renault niet kan worden geacht tot soortnaam verworden te zijn”.

De rechtbank acht het toelaatbaar dat de hyperlink die is opgenomen in de gesponsorde koppeling verwijst naar de homepage van Primakabin. Niet nodig is dat er een deeplink wordt gebruikt naar de subpagina van de website waarop de PORTAKABIN-producten worden aangeboden.

Een – overigens – ander geschilpunt tussen partijen in deze procedure betreft het door Primakabin verwijderen van de merkstickers van de gebruikte Portakabin cabines. De rechtbank is van oordeel dat dergelijk gebruik niet kan worden gekwalificeerd als merkgebruik en derhalve kan van merkinbreuk geen sprake zijn.

Het vonnis van de Rechtbank ’s-Gravenhage heeft geleid tot commentaar. Lees hier de bespreking van Tjalling Hylkema (bron: SOLV) en hier die van Debbie Schelvis (bron: De Gier Stam).

Lees het vonnis hier. Lees het bericht over het arrest van het hof Amsterdam hier