UPC misleidt bestaande klanten met overstapvoorwaarden
RCC 2 december 2014, RB 2282 (UPC)Aanbeveling. Misleiding. Art. 7 NRC. De uiting: Het betreft een aan (bepaalde) klanten van UPC gerichte persoonlijke brief met als kop “Eén telefoontje en wij doen de rest”. In de uiting staat onder meer: “Ons advies voor u: Het UPC Alles-in-1 Voordeelpakket: Uw vertrouwde UPC TV abonnement (Digitale Kabel TV en Radio), uw vertrouwde UPC Telefonie en Internet (25 Mb/s) voor € 41,- per maand (u betaalt geen eenmalige kosten)." De klacht: In de uiting wordt meegedeeld dat een nieuw abonnement wordt aangegaan met verlenging van “Uw vertrouwde UPC TV abonnement”. Klager ging ervan uit dat het nieuwe abonnement dezelfde bundels bevatte als het huidige abonnement. Het blijkt echter te gaan om een kaal TV abonnement, zonder bijvoorbeeld Fox Sports Live NL. Het bedrag van € 17,50 voor dit pakket komt er nog bij. Dit wordt in de uiting en op de website niet vermeld.
De bestreden uiting bevat een persoonlijk “advies” van UPC aan een bestaande klant om over te stappen op het UPC Alles-in-1 Voordeelpakket met onder meer “uw vertrouwde UPC TV abonnement”. Naar het oordeel van de Commissie kan door de persoonlijke context van de uiting bij de geadresseerde gemakkelijk de indruk ontstaan dat met “uw vertrouwde UPC TV abonnement” het huidige door de betreffende klant afgesloten televisieabonnement wordt bedoeld, inclusief eventuele extra zenderpakketten. Deze indruk wordt onvoldoende weggenomen door de tussen haakjes geplaatste toevoeging “Digitale Kabel TV en Radio”, nu deze mededeling ook kan worden opgevat als een aanduiding van het soort basisabonnement dat de geadresseerde op dit moment heeft. Dat de website - naar het oordeel van de Commissie - wel voldoende duidelijkheid verschaft over de inhoud van het Alles-in-1 Voordeelpakket en het feit dat extra zenderpakketten daar geen deel van uitmaken, neemt de misleiding in de bestreden brief niet weg. Gelet op de persoonlijke context van deze brief had het op de weg van adverteerder gelegen om in de uiting voldoende duidelijkheid te verstrekken over de betekenis van de mededeling “uw vertrouwde UPC TV abonnement”.
Gelet op het voorgaande acht de Commissie de bestreden uiting onduidelijk ten aanzien van de voordelen van het aangeprezen product als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Omdat de gemiddelde consument door de uiting ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
UPC misleidt met niet-meelevering MyPrime bij Power Pakket
RCC 2 december 2014, RB 2281 (UPC)Aanbeveling. Misleiding. Art. 2 NRC. De uiting: Het betreft een uiting voor “MyPrime van UPC” op adverteerders website www.upc.nl, in welke uiting onder meer staat: “Standaard bij onze Power Pakketten”. De klacht: Hoewel klager een Power Pakket heeft, weigert UPC hem gratis MyPrime te geven. Er is sprake van misleiding.
In de bestreden uiting (zoals door klager overgelegd) staat dat MyPrime van UPC “standaard bij onze Power Pakketten” zit. Als erkend is komen vast te staan dat deze mededeling niet opgaat voor bestaande Power Pakket-abonnementen die vóór de introductie van MyPrime (in mei 2014) zijn aangegaan. Naar het oordeel van de Commissie blijkt dit niet duidelijk uit de uiting, ook niet indien daarbij het gedeelte van de webpagina dat volgt op de door klager overgelegde uiting wordt betrokken. In dat gedeelte staat bij de mogelijkheden om MyPrime te ontvangen, onder het kopje “Power Pakketten”, onder meer: “Ontvang MyPrime standaard bij onze Power Pakketten. Ook als u uw huidige abonnement vernieuwt naar ons Power Pakket.” Naar het oordeel van de Commissie wordt onvoldoende duidelijk gemaakt dat met “onze Power Pakketten” alleen gedoeld wordt op nieuw af te sluiten Power Pakket-abonnementen en niet op gelijknamige bestaande abonnementen waaraan – zonder extra kosten – MyPrime kan worden toegevoegd.
Nieuwe etiketten en informatie over allergenen in voedsel
Uit het persbericht: Op 13 december worden de nieuwe Europese informatievoorschriften van kracht. Consumenten moeten beter en eenduidig over producten worden geïnformeerd. De gewijzigde regeling is drie jaar geleden vastgesteld in Brussel, dus fabrikanten hebben ruim de tijd gehad om zich hierop voor te bereiden. Nieuwe etiketten moeten vanaf nu voldoen aan de nieuwe regels.
Pagina etikettering van levensmiddelen
Publicatie primaire boetebesluit AFM toegestaan
CBb 2 december 2014, RB 2280 (Publicatie AFM-boetebesluit)Boetebesluit AFM naar aanleiding van de uitzending van een reclamespotje over een beleggingsproduct, waarin onvoldoende duidelijk is gewaarschuwd voor mogelijke risico’s. Artikel 51, derde lid, MiFID-richtlijn. Toetsingskader artikelen 1:97 en 1:98 Wft. De artikelen 1:97 en 1:98 Wft moeten richtlijnconform worden toegepast. Dit betekent dat het College thans van oordeel is, anders dan in eerdere uitspraken is overwogen, dat moet worden getoetst of het besluit van AFM om tot publicatie van het boetebesluit over te gaan geen onevenredige schade toebrengt aan de betrokken partijen. In het onderhavige geval is daarvan geen sprake.
3.10
[naam 1] heeft niet betwist dat AFM haar naamsvoorganger bij de emissie van de [naamsvoorganger van naam 1] reeds heeft gewaarschuwd door middel van een voornemen tot het geven van een aanwijzing, en er daarbij op gewezen is dat de desbetreffende reclame-uiting niet voldeed aan het duidelijkheidsvereiste van artikel 4:19, tweede lid, Wft. Nu [naam 1] niet heeft aangegeven op grond van welke argumenten de overweging van de rechtbank onjuist zou zijn, moet worden geoordeeld dat dit onderdeel van de grief onvoldoende is onderbouwd en om die reden faalt.
De publicatie
3.15 (...) Gelet evenwel op de bedoeling van de wetgever om de MiFID-richtlijn in de Wft te implementeren, ziet het College aanleiding om de artikelen 1:97 en 1:98 Wft richtlijnconform toe te passen. Dit betekent dat het College thans van oordeel is, anders dan in eerdere uitspraken (bijvoorbeeld de uitspraak van 11 februari 2013, ECLI:NL:CBB:2013:BZ1864), dat moet worden getoetst of het besluit van AFM om tot publicatie over te gaan geen onevenredige schade toebrengt aan de adressaat van het boetebesluit. Dit betekent voorts, gelet op de formulering van artikel 51, derde lid, MiFID-richtlijn, dat AFM bij iedere voorgenomen openbaarmaking van een maatregel of sanctie wegens schending van een in de MiFID-richtlijn opgenomen verplichting, in het kader van de daarbij te verrichten belangenafweging moet toetsen of zodanige publicatie geen onevenredige schade toebrengt aan de betrokken partijen. Aangezien het belang van de toezichthouder bij publicatie slechts wijkt voor het belang van de betrokken partijen in geval van “onevenredige” schade, is het College van oordeel dat het in zodanig geval om een individuele, bijzondere situatie dient te gaan, waarbij de door de financiële onderneming als gevolg van de publicatie te verwachten schade zodanig uitzonderlijk is dat het belang van de bescherming van de markt daarvoor moet wijken.
Belangenafweging
3.16
Van een uitzonderlijke situatie als hiervoor bedoeld is in het onderhavige geval, naar ook de rechtbank in de tussenuitspraak heeft overwogen, geen sprake. Het College overweegt hiertoe dat de overtreding dateert uit de periode april/mei 2010, dat [naam 1] met ingang van 1 december 2012 haar activiteiten heeft gestaakt en dat [naam 1] onvoldoende heeft gesteld om aan te nemen dat desondanks sprake is van “onevenredige” schade in de hiervoor bedoelde zin.
Wat mag worden gepubliceerd?
3.17
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraken ten aanzien van de hoogte van de boete dienen te worden vernietigd, omdat de rechtbank de bestreden besluiten in zoverre ten onrechte heeft vernietigd. Als gevolg daarvan zal het primaire boetebesluit, waarbij aan [naam 1] een boete van € 62.500,-- is opgelegd, herleven. In deze situatie is het College van oordeel dat het stelsel van de artikelen 1:97 en 1:98 Wft, gelet ook op hetgeen hiervoor in 3.15 en 3.16 is overwogen, zich er niet tegen verzet wanneer AFM alsnog overgaat tot openbaarmaking van het primaire boetebesluit. Om deze reden zullen de aangevallen uitspraken tevens worden vernietigd voor wat betreft de (vernietiging van de) publicatie van het primaire boetebesluit. Grief c van AFM slaagt in zoverre.
Aan een beoordeling van de in het kader van grief c door AFM betrokken algemene stelling dat zij, in het kader van het op de hoogte brengen van het publiek van de wijze waarop zij uitvoering geeft aan haar toezichtstaak alle besluiten mag publiceren, ook voor zover onderdelen daarvan door de rechter zijn vernietigd, komt het College onder deze omstandigheden niet toe.
ACM verklaart bezwaar SD&P tegen boetes voor SMS-spam gedeeltelijk gegrond
ACM 31 oktober 2014, RB 2278 (SD&P Interactive tegen ACM)
Uit het persbericht: ACM heeft op 28 april 2010 aan SD&P boetes opgelegd van in totaal 550.000 euro vanwege overtreding van het spamverbod. Het bedrijf verzond zonder voorafgaande toestemming sms-berichten aan consumenten die hun gegevens hadden achtergelaten op een commerciële website waarmee je kans kon maken op een gratis product.
Nadat eerst is geprocedeerd over de vraag of SD&P tegen dit sanctiebesluit wel naar behoren bezwaar had gemaakt velt ACM in deze zaak nu een inhoudelijk oordeel op bezwaar. Het bezwaar van SD&P wordt gedeeltelijk gegrond verklaard, omdat uit de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 5 juni 2014 [IT 1525] volgt dat een deel van de sms-berichten die SD&P heeft verzonden (de zogenoemde vervolgberichten) niet kan worden beschouwd als ‘direct marketing’ en daarmee niet onder het spamverbod valt.
De overige verzonden sms-berichten (de zogenoemde aanmeldberichten) beschouwt ACM wel als ‘direct marketing’. Bovendien zijn deze berichten ongevraagd en zonder toestemming aan consumenten verzonden. Daarom blijft ACM bij haar eerdere oordeel dat het verzenden van dit soort berichten een overtreding van het spamverbod oplevert. ACM matigt de daarvoor opgelegde boete van 150.000 euro naar 60.000 euro. Dit gebeurt omdat die overtreding minder ernstig wordt gevonden, nu de andere overtredingen niet overeind zijn gebleven.
Gamma misleidt met 'gratis' meegeleverde boorset
Vz. RCC 12 november 2014, RB 2278 (Karwei) Aanbeveling. Voorzittersbeslissing. Misleiding. Art. 7 NRC. De uiting: een reclamefolder van Karwei waarin op de pagina met “Superstunt” en onder de mededeling “Nergens anders goedkoper!*” een boormachine met “Gratis uitgebreide 71-delige bit- en borenset” wordt aangeboden voor € 119. Door middel van de asterisk wordt verwezen naar de volgende tekst: “*Indien elders toch goedkoper krijg je het verschil terug en 10% van de lagere prijs. Kijk op karwei.nl of in de bouwmarkt voor de voorwaarden.” De klacht: Klaagster stelt, samengevat, dat zij in de actieperiode bij de Gamma dezelfde accuschroefboormachine in een advertentie zag staan voor € 89. Adverteerder weigert het verschil terug te betalen omdat de aanbieding anders is dan bij de Gamma. De Gamma levert namelijk geen borenset bij het apparaat. In de uiting van adverteerder staat echter dat de borenset gratis is. Klaagster vindt dat adverteerder zich daarom niet achter het argument kan verschuilen dat de samenstelling van de aanbieding niet identiek is. Bovendien is geen sprake van een gratis borenset, want zonder deze set is het apparaat elders € 30 goedkoper.
1) Niet in geschil is dat het in de uiting genoemde apparaat waarop de “Superstunt” met de laagsteprijsgarantie van toepassing is, hetzelfde apparaat betreft dat bij de Gamma in dezelfde periode € 30,-- goedkoper werd aangeboden. Dit prijsverschil is kennelijk het gevolg van het feit dat bij adverteerder een ”gratis” bit- en borenset werd bijgeleverd. Adverteerder heeft erkend dat, gelet op de meerprijs, niet kan worden gezegd dat bedoelde set gratis is.
2) Op grond van artikel 8.5 van de Nederlandse Reclame Code (NRC) en punt 19 van de bij dit artikel behorende bijlage 1 is het onder alle omstandigheden misleidend om in een reclame-uiting een product als gratis te omschrijven als de consument iets anders moet betalen dan de onvermijdelijke kosten om in te gaan op het aanbod en het product af te halen dan wel te laten bezorgen. Nu de kosten van de “gratis” bitset blijkbaar zijn verdisconteerd in de prijs van de accuschroefboormachine, is sprake van een onjuist gebruik van de aanduiding “gratis”. Gelet hierop is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
3) De voorzitter neemt nota van de mededeling van adverteerder dat zij alsnog is ingegaan op het terugbetalingsverzoek van klaagster en dat zij haar bovendien een cadeaubon heeft aangeboden. Voorts heeft adverteerder verklaard dat zij in de toekomst extra zal opletten met het gebruik van het woord “gratis”. Dit op zichzelf genomen te waarderen handelen kan evenwel niet afdoen aan het feit dat op grond van het voorgaande de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC dient te worden geacht. Wel zal de voorzitter met het voorgaande rekening houden door gebruik te maken van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 12 lid 5 van het Reglement van de Reclame Code Commissie en het College van Beroep, dat wil zeggen dat een aanbeveling achterwege zal blijven.
Wederom aanbeveling voor SnörEx' slaapapneu-advertentie
RCC 18 november 2014, RB 2279 (SnörEx®)Aanbeveling. Misleiding. Art. 7 & 8.2 NRC. De uiting: Het betreft de advertentie in NRC Handelsblad van 16 oktober 2014 voor de SnörEx® snurkbeugel, met als kop: “Unieke SnörEx® snurkbeugel stopt uw snurken”. De klacht: In de advertentie wordt letterlijk gezegd dat de SnörEx speciaal ontwikkeld is voor de behandeling van snurken en apneu en effectief is bij het voorkomen van ademstops, die eerder in de uiting genoemd zijn als kenmerk van apneu. Slaapapneu is een medische aandoening. De SnörEx is bewezen niet effectief als behandeling van slaapapneu. Klager verwijst naar de hiertoe in dossier 2014/00594 toegezonden documentatie. Zie ook RB 2242.
Klager heeft bezwaar gemaakt tegen de bewering in de advertentie dat de SnörEx (mede) ontwikkeld is voor de behandeling van apneu en effectief is bij het voorkomen van de als kenmerk van apneu genoemde ademstops. Adverteerder heeft bij verweer aangevoerd dat in de uiting niet wordt beweerd of gesuggereerd dat de SnörEx effectief is bij apneu.
Dit verweer kan naar het oordeel van de Commissie geen stand houden. In de advertentie ligt de nadruk weliswaar op aanprijzing van de SnörEx als remedie tegen snurken, maar tevens wordt de indruk gewekt dat de SnörEx snurkbeugel effectief kan zijn bij apneu. Er is onder het kopje “Apneu” een aparte alinea gewijd aan het “obstructief slaapapneu syndroom” waarbij “de tong de ademstroom tijdens de slaap geheel of gedeeltelijk” blokkeert. Vervolgens wordt onder het kopje “Snurkbeugel” onder meer gesteld: “Het behandelen van snurken en apneu is een lastige aangelegenheid. Tot nu toe hebben operatieve ingrepen niet altijd tot de gewenste resultaten geleid en te veel negatieve bijwerkingen veroorzaakt. Daarom is […] de eerste SnörEx® snurkbeugel ontwikkeld. En met succes.[…] De luchtweg raakt niet geblokkeerd, waardoor […] het snurken en eventuele lichte bijkomende ademstops voorkomen worden.” Door voornoemde tekst wordt naar het oordeel van de Commissie de suggestie gewekt dat de SnörEx snurkbeugel ook als remedie tegen slaapapneu kan worden gebruikt.
In haar uitspraak van 23 september 2014 (dossier 2014/00594) heeft de Commissie overwogen dat adverteerder de werkzaamheid van de SnörEx® snurkbeugel bij slaapapneu niet aannemelijk heeft gemaakt. Ook in het onderhavige geval is de in de uiting gesuggereerde effectiviteit van de SnörEx bij apneu niet aannemelijk geworden. Gelet op het voorgaande wordt in de uiting voor de gemiddelde consument onduidelijke informatie verstrekt ten aanzien van de van het gebruik van de SnörEx® te verwachten resultaten als bedoeld in de aanhef en onder b van artikel 8.2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Nu de Commissie voorts van oordeel is dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
Website-informatie over geldigheid doorverkochte tickets
CBb 5 november 2014, RB 2276 (Budgetticket en Worldticketshop tegen ACM)
Eerder Rb Rotterdam Last onder dwangsom. Appellanten houden zich bezig met het via websites aan consumenten doorverkopen van tickets voor concerten en (sport)evenementen. Naar aanleiding van een handhavingsverzoek van de Belgische FOD Economie heeft de rechtsvoorgangster van ACM – de Consumentenautoriteit (in het navolgende eveneens als ACM aangeduid) – onderzocht of de wijze waarop appellanten via hun websites kaartjes voor evenementen verkopen in overeenstemming is met consumentenbeschermingsregels.
3.1. (...) Appellanten hebben betoogd dat van ongeldigheid van het ticket van de KNVB of van Teleticketservice geen sprake kan zijn, aangezien dit niet als een vordering op naam, maar als een vordering aan toonder is aan te merken. Voorts hebben appellanten bestreden dat het op hun websites in de uitnodiging tot aankoop niet als een van de voornaamste kenmerken van het product vermelden dat het ticket ongeldig is, een overtreding oplevert van, kort gezegd, artikel 8.8 van de Whc.
3.4 Gelet op het vorenstaande kan niet worden staande gehouden dat ongeldigheid van het ticket behoorde tot de voornaamste kenmerken van het product als bedoeld in artikel 193e, aanhef en onder a, van het BW en daarmee tot de essentiële informatie die niet mag worden weggelaten bij een uitnodiging tot aankoop. Tot die essentiële informatie behoorde naar het oordeel van het College wel de omstandigheid dat het hier ging om een doorverkocht ticket en dat bij de oorspronkelijke verkoop de algemene voorwaarden van de KNVB of Teleticketservice van toepassing zijn verklaard en dat – gezien de uitleg die de KNVB en Teleticketservice aan die algemene voorwaarden geven – aan het kopen van dit ticket het risico is verbonden dat daarmee de toegang tot het evenement wordt geweigerd. Het door appellanten niet op duidelijke, begrijpelijke en ondubbelzinnige wijze verstrekken van deze informatie aangaande de voornaamste kenmerken van het product levert een overtreding op van artikel 8.8 van de Whc in verbinding met artikel 6:193d en 6:193e, aanhef en onder a, van het BW.
3.5. ACM had dan ook bij het vaststellen van de overtreding (wat betreft het in hoger beroep nog aan de orde zijnde onderdeel) kunnen en moeten volstaan met het constateren van laatstbedoelde omissie. Nu zij dat niet heeft gedaan is zij in zoverre haar bevoegdheid te buiten gegaan. Dit brengt ook met zich dat de opgelegde last op dit onderdeel te ruim is geformuleerd. ACM had de last strekkende tot voorkoming van herhaling van de overtreding moeten beperken overeenkomstig hetgeen hierboven in rubriek 3.4 is overwogen. Voor zover de last ertoe strekt informatie te verstrekken over “het feit dat het ticket ongeldig is”, kan zij dan ook niet in stand blijven.
3.6. Het hoger beroep slaagt. De aanvallen uitspraak dient in zoverre te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal het College het bestreden besluit vernietigen, voor zover daarbij de hier aan de orde zijnde gedeelten van last 4 ([naam 1] B.V.) en last 3 ([naam 2] B.V.) zijn gehandhaafd. Het College zal die lasten gedeeltelijk herroepen zoals in rubriek 3.5 van deze uitspraak is overwogen.
Het College:
- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover de rechtbank heeft geoordeeld dat de aan [naam 1] B.V. opgelegde last 4 en de aan [naam 2] B.V. opgelegde last 3 ter zake van overtreding van artikel 8.8 van de Whc in verbinding met artikel 6:193d juncto artikel 6:193e, aanhef en onder a, van het BW in stand kunnen worden gelaten;
- verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep van appellanten tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dit besluit voor zover ACM de aan [naam 1] B.V. opgelegde last 4 en aan [naam 2] B.V. opgelegde last 3 heeft gehandhaafd;
- herroept het primaire besluit, voor zover daarbij aan [naam 1] B.V. in last 4 en aan [naam 2] in last 3 de last is opgelegd om in de uitnodigingen tot aankoop op de websites (...) op duidelijke, begrijpelijke en ondubbelzinnige wijze informatie te verstrekken over (..) “het feit dat het ticket ongeldig is en” en bepaalt dat deze tussen aanhalingstekens geplaatste zinsnede vervalt;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit;
- bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor het overige;
- draagt ACM op het betaalde griffierecht van € 478 aan appellanten te vergoeden;
- veroordeelt ACM in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 974.
Afbeelding locatie racecirquit wekt misleidende indruk
RCC 10 november 2014, RB 2275 (FIA Formula E)Aanbeveling. Misleiding. Voornaamste productkenmerken. Art. 7 en 8.2 NRC. De uiting: Het betreft de website www.fiaformulae.com voor zover op deze website in verband met Formule E races, waarbij met elektrische voertuigen wordt gereden, wordt gezegd dat deze zullen plaatsvinden “in the heart of 10 of the world’s leading cities - including London, Bejing and Los Angeles - racing around their iconic landmarks”. Op de website zijn voorts beelden te zien van raceauto’s in het centrum van Londen waarbij het gebouw van het Britse parlement en de Big Ben zichtbaar zijn. Boven de foto’s staat: “Formula E races into London”. De klacht: De Formule E races worden aangeprezen als een evenement waarbij in het centrum van steden wordt geracet, waarbij onder meer foto’s van het Britse parlement zijn te zien. Inmiddels zijn de autoriteiten teruggekomen op hun beslissing deze races in het centrum van steden mogelijk te maken. Klager maakt bezwaar tegen laatstbedoelde mededelingen en de foto’s die de suggestie wekken dat in het centrum van de stad langs de iconische bezienswaardigheden daarvan wordt geracet.
3) Blijkens het voorgaande is geen juiste informatie verstrekt over de specifieke locaties van de Formula E races. De locatie kan als een van de voornaamste kenmerken van het onderhavige product worden beschouwd in de zin van artikel 8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Door de onjuiste informatie kan de gemiddelde consument zich niet een goed beeld vormen van de exacte locatie van de races. In plaats van dat de races zullen plaatsvinden in het toeristische epicentrum met de daarbij behorende bezienswaardigheden, zoals de consument op grond van de tekst van de uiting en de foto’s van Londen zal verwachten, zullen de races plaatsvinden in gebieden buiten dat epicentrum met, naar moet worden aangenomen, toeristisch minder belangrijke bezienswaardigheden.
4) De Commissie acht het denkbaar dat dit laatste van invloed kan zijn op de beslissing van de gemiddelde consument of hij de races wil bijwonen. Juist de aanwezigheid van belangrijke toeristische trekpleisters direct langs de route kan van toegevoegde waarde zijn voor de consument die een dergelijke race persoonlijk wenst bij te wonen. Adverteerder speelt hierop ook in door de suggestie te wekken dat in het toeristische epicentrum van de steden wordt geracet. Dit kan ertoe leiden dat de gemiddelde consument op basis van onjuiste verwachtingen een besluit over een transactie neemt, welk besluit hij mogelijk niet zou hebben genomen indien hij zou hebben geweten dat de race op enige afstand van dat centrum en de iconische bezienswaardigheden plaatsvindt. In dat kader merkt de Commissie voorts op dat op de website, zoals blijkt uit de door adverteerder overgelegde pagina’s, een directe mogelijkheid wordt geboden om tickets te bestellen. Hieruit volgt dat de uiting, anders dan adverteerder stelt, de gemiddelde consument tot een onjuiste transactie kan bewegen. In feite dient de uiting als een uitnodiging tot aankoop te worden gekwalificeerd. Nu op basis van de misleidende informatie op de website de consument ertoe kan worden gebracht om tickets te bestellen, acht de Commissie de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC. Derhalve wordt beslist als volgt
Overzicht reclamerechtpraktijk HvJ EU
Dit overzicht zal het komende jaar dienst doen als living document met voor de praktijk relevante rechtspraak van het HvJ EU vanaf 2011, inclusief conclusies en aanhangige prejudiciële vragen. Steeds als er arresten zijn gewezen, conclusies zijn genomen of verzoeken zijn neergelegd wordt dit overzicht bijgewerkt (in deze serie: auteursrecht, modellenrecht, merkenrecht, octrooirecht en reclamerecht).
A. HvJ EU
B. Conclusies HvJ EU
C. Aanhangige prejudiciële vragen
A. HvJ EU 2014
1. Beschikking HvJ EU 3 januari 2014, zaak C-298/13 (Facet ea)
Consumentenbescherming. Oneerlijke handelspraktijken. Ambtshalve toetsing.
2. HvJ EU 27 februari 2014, RB 2054, zaak C-470/12 (Pohotovost')
Interventie door consumentenbeschermingsorganisatie is toegestaan
3. HvJ EU 13 maart 2014, IEF 13643, zaak C-52/13 (Posteshop)
Misleidende en ongeoorloofde vergelijkende reclame zijn twee zelfstandige inbreuken
4. HvJ EU 3 april 2014, zaak C-319/13 (Rätzke tegen S+K Handels GmbH)
Etikettering. Zijn concurrent S+K Handels GmbH biedt begin 2012 een tv-toestel te koop aan dat niet is voorzien van een energie-etiket, zoals vereist in de bijlage bij Vo. 1062/2010.
5. HvJ EU 10 april 2014, RB 2100, zaak C-609/12 (Ehrmann tegen Wettbewerbszentrale)
Informatievermeldingsplichten waren al in 2010 van kracht
6. HvJ EU 30 april 2014, zaak C-365/13 (Kolassa)
Energie-etikettering van televisies. Televisie die zonder dit etiket aan handelaar is geleverd voordat verordening van toepassing werd - Verplichting van handelaar om dergelijke televisie te voorzien van etiket zodra verordening van toepassing is en zich naderhand etiket te verschaffen
7. HvJ EU 10 juli 2014, RB 2172, zaak C-421/12 (Commissie/België)
België voldoet niet aan verplichtingen uit Richtlijn OHP
8. HvJ EU 11 september 2014, IEF 14195, zaak C-291/13 (Sotiris Papasavvas tegen Philinews.com)
Smaad als belemmering van de informatievrijheid
9. HvJ EU 18 september 2014, zaak C-487/12 (Vueling Airlines S.A. tegen Instituto Galego de Consumo de la Xunta de Galicia)
Omtrent correcte toepassing van de bepalingen inzake prijszetting.
A. HvJ EU - 2013
1. HvJ EU 24 januari 2013, gevoegde zaken C-186/11 en C-209/11(Stanleybet c.s. tegen Ypourgos Oikonomias kai Oikonomikon)
Kansspelen. Per deelnameformulier en niet per speler
1. HvJ EU 21 maart 2013, zaak C-92/11 (RWE Vertrieb) - dossier - persbericht
2. HvJ EU 30 mei 2013, zaak C-488/11 (Asbeek Brusse en de Man Garabito) - dossier
Oneerlijk beding. Huurovereenkomst tussen bedrijfsmatige verhuurder en huurder die privé handelt.
3. HvJ EU 11 juli 2013, zaak C-657/11 (Belgian Electronic Sorting Technology) - dossier
Metatags en metadata vallen onder het begrip reclame
4. HvJ EU 18 juli 2013, zaak C-299/12 (Green Swan) - dossier
Geen vermelding betreft nuttigen bij claim inzake ziekterisicobeperking
5. HvJ EU 18 juli 2013, zaak C-234/12 (Sky Italia) - dossier
HvJ EU staat lager maximumpercentage reclamezendtijd voor betaalzenders toe
6. HvJ EU 18 juli 2013, zaak C-265/12 (Citroën Belux) - dossier
Gezamenlijke aanbiedingen waarvan minstens een bestanddeel een financiële dienst is
7. HvJ EU 19 september 2013, zaak C-435/11 (CHS Tour Services tegen Team4 Travel) - dossier - persbericht
Geval waarin handelaar niet kan worden verweten de zorgvuldigheidsverplichting niet te zijn nagekomen
8. HvJ EU 26 september 2013, zaak C-539/11 (Ottica New Line)
Beperking vrijheid van vestiging optiekzaken door inwonertal, verplichte minimumafstand en vergunningsstelsel
9. HvJ EU 3 oktober 2013, zaak C-59/12 (BKK Mobil Oil) - dossier
Reclame van een wettelijk ziekenfonds die misleidende informatie verschaft over de nadelen die voor haar leden gepaard gaan met een eventuele overstap naar een ander wettelijk ziekenfonds.
10. HvJ EU 17 oktober 2013, zaak C-391/12, IEF 13151 (RLvS "Anzeige") - dossier
Verbod op advertorials met op dezelfde pagina een prijsvraag zonder "Anzeige" niet in strijd met EU-recht.
11. HvJ EU 14 november 2013, zaak C-478/12 (Maletic tegen lastminute.com gmbh en TUI Österreich GmbH)
Toepassing EEX wanneer partij gebruik maakt van binnenlandse contractpartner.
12. HvJ EU 5 december 2013, zaak C-413/12 (Asociacíon de Consumidores Indepentientes de Castilla y León tegen Anuntis Segunda Mano SL)
Preventieve collectieve vordering ingesteld door een vereniging voor consumentenbescherming om het gebruik van oneerlijke bedingen door een handelaar te doen verbieden.
2012
1. HvJ EU 15 maart 2012, zaak C-453/10 (Jana Pereničová, Vladislav Perenič tegen S.O.S. financ, spol. sro), RB 1343
Consumentenkrediet. Gevolgen van oneerlijke handelspraktijken en oneerlijke bedingen voor geldigheid overeenkomst in haar geheel.
2. HvJ EU 29 maart 2012, Zaak C-185/10, RB 1349 (Polen tegen Commissie)
Vrijstelling handelsvergunning geneesmiddelenwet met name gericht op prijsconcurrentie is geen nakoming van het communautair recht.
3. HvJ EU 14 juni 2012, zaak C-618/10, RB 1419 (Banco Español de Crédito tegen Joaquín Calderón Camino)
Ambtshalve het oneerlijk karakter onderzoeken van een beding over moratoire interesten.
4. HvJ EU 12 juli 2012, zaak C-176/11, RB 1450 (HIT tegen Bundesminister für Finanzen)
Reclame voor buitenlandse casino's.
5. HvJ EU 12 juli 2012, zaak C-311/11 P, RB 1451 (Smart Technologies tegen OHIM)
6. HvJ EU 19 juli 2012, zaak C-112/11, (ebookers.com Deutschland)
Verplichting van verkoper van vliegreis om ervoor te zorgen dat facultatieve prijstoeslagen door klant op ,opt-in’-basis worden aanvaard. Prijs van door onafhankelijke verzekeringsmaatschappij aangeboden annuleringsverzekering voor vlucht die deel uitmaakt van totale prijs.
7. HvJ EU 6 september 2012, zaak C-544/10 (Deutsche Weintor tegen Rheinland-Pfalz)
Wijn als licht verteerbaar aanduiden is gezondheidsclaim.
8. HvJ EU 18 oktober 2012, zaak C-428/11, RB 1520 (Purely Creative e.a.)
Agressieve praktijken van handelaars die bij de consument de bedrieglijke indruk wekken dat hij al een prijs heeft gewonnen, terwijl hij bepaalde kosten moet maken om deze te ontvangen, zijn verboden. Zelfs als de kosten minimaal zijn.
9. HvJ EU 18 oktober 2012, zaak C-37/11, RB 1521 (Commissie tegen Tsjechische Republiek)
"Smeerbare boter" mag niet onder de naam 'boter' de markt op.
10. Grondwettelijk Hof 18 oktober 2012, arrest 119/2012, HvJ EU zaaknr. C-483/12 (Pelckmans Turnhout) - dossier
2011
1. HvJ EU 5 april 2011, zaak C-119/09 (Société fiduciaire nationale d’expertise comptable tegen Ministre du Budget, des Comptes publics et de la Fonction publique)
EU-recht verzet zich tegen volledig verbod om door vrije (gereglementeerde) beroepen actief cliënten te werven.
2. HvJ EU 5 mei 2011, zaak C-316/09, RB 864 (MSD Sharp & Dohme GmbH tegen Merckle GmbH)
Niet alle informatie van farmabedrijven is reclame
3. HvJ EU 5 mei 2011, zaak C-249/09, RB 876(Novo Nordisk AS tegen Ravimiamet)
Reclame met citaten uit medisch tijdschrift is verboden
4. HvJ EU 12 mei 2011, Zaak C-122/10, IEF 9648
(Konsumentenombudsman tegen Ving Sverige AB)
Begrip uitnodiging tot aankoop – Vanafprijs – Informatie die in uitnodiging tot aankoop moet zijn vermeld
5. HvJ EU 9 juni 2011, C-52/10, IEF 9767 (Eleftheri Tileorasi AE „Alter Channel” tegen Ypourgos Typou kai Meson Mazikis Enimerosis)
Voorstellen van esthetische tandheelkundige behandeling tijdens televisie-uitzending.
6. HvJ EU 30 juni 2011, Zaak C-288/10, RB 1105 (Wamo BVBA tegen JBC NV, Modemakers Fashion NV)
Nationale regeling die aankondigingen van prijsverlagingen en suggesties daarvan verbiedt tijdens de sperperiode (een periode van drie weken voorafgaand aan de koopjesperiode) is niet toegestaan.
7. HvJ EU 6 september 2011, Zaak C-442/09, RB 1108 (Bablok c.s. tegen Bayern en Monsanto c.s.)
Het begrip GGO. Niet mutatis mutandis een tolerantiedrempel toepassen inzake etikettering als een levensmiddel zonder concrete en individuele reproductiecapaciteit.
8. HvJ EU 13 oktober 2011, C-439/09, RB 1152 (Pierre Fabre Dermo-Cosmétique SAS tegen Président de l’Autorité de la concurrence, Ministre de l’Économie, de l’Industrie et de l’Emploi)
9. HvJ EU 24 november 2011, zaak C-281/09, RB 1213 (Europese Commissie tegen Koninkrijk Spanje/VK)
TV-omroep wordt toegelaten voor bepaalde vormen van reclame de maximumgrens van 20% zendtijd per klokuur te overschrijden: niet-nakoming Richtlijn 89/552/EG.
10. HvJ EU 15 december 2011, zaak C-126/11 (Inno tegen UNIZO e.a.)
Recht verzet zich tegen nationale bepalingen zoals sperperiode.
B. Conclusie:
1. Conclusie AG HvJ EU 8 mei 2014, zaak C-137/13 (Herbaria Kräuterparadies GmbH tegen Freistaat Bayern)
C. Aanhangige prejudiciële vragen
1. Prejudiciële vragen aan HvJ EU 11 april 2013, RB 1994, zaak C-516/13 (Dimensione Direct Sales tegen Knoll)
Over omvang van distributierecht bij werken van toegepaste kunst en het maken van reclame
2. Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 11 oktober 2013, RB 2022, zaak C-544/13 (Abcur tegen Apoteket Farmaci)
Over apotheek voor magistrale bereidingen
3. Prejudiciële vragen aan HvJ EU 8 januari 2014, RB 2057, zaak C-23/14 (Post Danmark)
Over directmailproduct
4. Prejudiciële vragen aan HvJ EU 7 maart 2014, RB 2127, zaak C-110/14 (Costea) - dossier
Is een handelsadvocaat ook een consument?
5. Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 27 juni 2014, IEF 14233, zaak C-314/14 (Sanoma en Nelonen Media)
Over zendtijd sponsorlogo's bij opgedeeld beeldscherm en zwarte seconden