"No cure no pay" bij incassobureau is misleidend
RCC 6 oktober 2014, RB 2257 (Free Press Release)
Aanbeveling. Misleiding door ontbrekende informatie. Digitale marketing communicatie. De uiting: Het betreft een bericht op www.free-press-release.com met betrekking tot het bedrijf van adverteerder. In de bestreden uiting staat onder meer: “Door het inschakelen van onze professionele Incasso garandeert u zichzelf van een specialist op het terrein van onbetaalde facturen”. Klager heeft na een zoekopdracht op internet naar een “no cure no pay” incassobureau zijn vorderingen aangeboden bij adverteerder op basis van “no cure no pay”, maar heeft een aanzienlijke rekening van adverteerder ontvangen, zodat van “no cure no pay” geen sprake is. Bovendien wordt er door adverteerder geadverteerd dat men de haalbaarheid van de vordering online kan checken, maar ook dat is niet het geval.
De beslissing: De Commissie acht op grond van het voorgaande de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC.
Het oordeel van de Commissie:
1. De uiting waartegen de klacht zich richt heeft de vorm van een “press release”, maar strekt onmiskenbaar tot aanbeveling van de diensten van adverteerder en verwijst bovendien naar haar bedrijfsgegevens. Aldus is er sprake van een reclame-uiting van adverteerder waarover de Commissie kan oordelen.
2. De Commissie begrijpt de klacht aldus dat volgens klager ten onrechte wordt gesproken over “no cure no pay”. De Commissie constateert echter dat er wel sprake is van “no cure no pay”, met dien verstande dat dit volgens de algemene voorwaarden van adverteerder alleen geldt indien de vordering niet betwist is. Dit laatste blijkt niet uit de uiting waardoor de gemiddelde consument zou kunnen menen dat adverteerder ook bij betwiste vorderingen werkt op basis van “no cure no pay”. Naar het oordeel van de Commissie betreft dit een wezenlijke beperking, die voldoende uit de uiting had moeten blijken.
3. Gelet op het vorenstaande oordeelt de Commissie dat sprake is van een verborgen houden van essentiële informatie die de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen als bedoeld in artikel 8.3 aanhef en onder c NRC. Nu de reclame-uiting de gemiddelde consument er bovendien toe kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk als bedoeld in artikel 7 NRC. Overigens constateert de Commissie op grond van het verweer van adverteerder dat de website inmiddels is aangepast. Gelet hierop zal de hierna te noemen aanbeveling worden gedaan “voor zover nodig”.
4. Met betrekking tot de stelling van klager dat het niet mogelijk is de haalbaarheid van de vordering online te checken beschikt de Commissie niet over een uiting waarin deze mogelijkheid wordt aangeprezen. In zoverre kan de Commissie dit niet beoordelen. Overigens heeft adverteerder voldoende duidelijk gemaakt dat het via haar website www.invorderingsbedrijf.nl mogelijk is een advies te vragen, waarna een jurist een vrijblijvend advies geeft over de haalbaarheid van de vordering.
5. Tot slot merkt de Commissie op dat dit oordeel los staat van het civielrechtelijke geschil tussen partijen, waarover de Commissie niet kan oordelen.
Alcoholreclame via poster op basisschool
Vz. RCC 1 oktober 2014, RB 2256 (Black and White Party)
Voorzitterstoewijzing. De uiting: Het betreft een poster waarop een aankondiging van een “Black and White Party” staat die door adverteerder (Café ’t Sinterkläöske) wordt georganiseerd “voor alle jeugd 11 van 14 jaar”. Op de poster staat voorts herhaaldelijk het gecombineerde woord/beeldmerk Lindeboom in combinatie met de afbeelding van een vol glas bier en de mededeling “t Bier van Hier”. De poster is in een basisschool opgehangen. De klacht: Klager stelt, samengevat, dat de onderhavige uiting een expliciete alcoholreclame is die is gericht op 11 tot 14 jarigen teneinde ze “naar het café te krijgen”. De poster hangt in een basisschool. Volgens klager is sprake van overtreding van de regels voor alcoholreclame.
De beslissing: Op grond van het voorgaande acht de voorzitter de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 10 RvA en 12 RVV. De voorzitter beveelt, voor zover nog nodig, adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.
Het oordeel van de voorzitter: Niet in geschil is dat de onderhavige uiting dient te worden aangemerkt als reclame voor alcoholhoudende drank. In de uiting wordt immers bier van het merk Lindeboom aangeprezen door adverteerder (een café). De aanprijzing bestaat uit het herhaaldelijk gebruik van het gecombineerde woord/beeldmerk Lindeboom in combinatie met de afbeelding van een vol glas bier, dat prominent in beeld komt, en de slogan “’t Bier van Hier”. De uiting richt zich blijkens zijn inhoud specifiek op minderjarigen in de leeftijd van 11 tot 14 jaar (“Voor alle jeugd 11 van 14 jaar”). Dit blijkt ook uit het feit dat de uiting, kennelijk op initiatief van adverteerder, in een basisschool is opgehangen.
Naar het oordeel van de voorzitter is op grond van het voorgaande sprake van een evidente schending van artikel 10 van de Reclamecode voor alcoholhoudende dranken (RVA) 2014, alsmede van artikel 12 van de Reclamecode voor Voedingsmiddelen (RVV).
De voorzitter neemt kennis van de mededeling van adverteerder dat het niet de bedoeling van de uiting was om jeugdigen in aanraking te laten komen met alcoholhoudende drank, hetgeen volgens haar ook niet is gebeurd. Dit doet echter op geen enkele wijze af aan het oordeel dat adverteerder in strijd met de hiervoor genoemde artikelen reclame heeft gemaakt.
Adverteerder heeft voorts meegedeeld dat zij in de toekomst andere reclameposters zal maken als het om een activiteit voor minderjarigen gaat. De voorzitter neemt aan dat adverteerder hiermee bedoelt te stellen dat zij bij volgende reclamecampagnes die zijn gericht op minderjarigen elke directe of indirecte verwijzing naar alcoholhoudende drank achterwege zal laten. De voorzitter ziet hierin aanleiding te bepalen dat de aanbeveling om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken, wordt gedaan voor zover nog nodig.
Kenmerken Flexibility en BioLean misleidend
Vz. RCC 7 oktober 2014, RB 2255 (Flexibility en BioLean)
Voorzitterstoewijzing. Claims. Voornaamste kenmerken product. De klacht: Klaagster meende op grond van de bestreden uiting dat zij dankzij het product BioLean zou afvallen en dat dit product haar eetlust zou remmen. Van het product Flexibility verwachtte zij minder last van haar gewrichten te krijgen en soepeler te worden. Klaagster heeft echter geen enkel resultaat van de producten gemerkt en acht om die reden de uiting misleidend. De beslissing van de voorzitter: Op grond van hetgeen onder 1) en 2) is vermeld acht de voorzitter de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. Op grond van hetgeen onder 4) is vermeld acht de voorzitter de reclame-uiting in strijd met artikel 2 NRC. De voorzitter beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken. Ten aanzien van hetgeen onder 3) is vermeld wijst de voorzitter de klacht af. Het oordeel van de voorzitter:
1) De voorzitter constateert dat adverteerder de klacht niet inhoudelijk heeft weersproken. Kort gezegd komt haar standpunt erop neer dat de klacht betrekking heeft op producten die niet voor de Nederlandse markt zijn bestemd. De op die producten betrekking hebben reclame-uitingen zijn bedoeld voor de Amerikaanse consument. Adverteerder verwijst naar de URL van een website die wel is bedoeld voor de Nederlandse markt en waarop uitsluitend informatie zal staan die geschikt is voor de Nederlandse consument. Het voorgaande neemt echter niet weg dat de reclame-uiting waartegen klaagster bezwaar maakt in de Nederlandse taal is gesteld en het kennelijk mogelijk maakte dat zij de onderhavige producten kon bestellen. De bestreden uiting wordt om die reden geacht mede op de Nederlandse consument te zijn gericht. Dat dit kennelijk niet de bedoeling van adverteerder was, doet daaraan niet af.
2) De uiting bevat diverse beweringen omtrent de gunstige resultaten die men van het gebruik van BioLean en Flexibility voor de gezondheid mag verwachten. De door klaagster bestreden beweringen dienen als gezondheidsclaims in de zin van de EU-verordening inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen nr. 1924/2006 (verder: de Claimsverordening) te worden aangemerkt. Bij EU-verordening nr. 432/2012 van 16 mei 2012 is - ter uitvoering van (artikel 13 van) de Claimsverordening - een lijst van toegestane gezondheidsclaims voor levensmiddelen vastgesteld. De voorzitter constateert dat de bestreden gezondheidsclaims voor BioLean niet op de lijst met goedgekeurde claims staan. Wel merkt de voorzitter op dat ten aanzien van BioLean wordt vermeld dat dit product guaranazaadextract bevat. Met betrekking tot dit ingrediënt zijn claim vermeldingen gedaan die voor een deel betrekking hebben op de geclaimde werking van BioLean. De voorzitter constateert dat deze claims thans nog “on hold” staan. De voorzitter zal op grond daarvan de uiting wegens het gebruik van de bestreden claims toetsen aan de artikelen 7 en 8 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Nu adverteerder tegenover de gemotiveerde klacht dat BioLean geen werking heeft het tegendeel niet aannemelijk heeft gemaakt, gaat de uiting gepaard met onjuiste informatie ten aanzien van de resultaten die van het gebruik van BioLean zijn te verwachten, als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code.
Omdat de gemiddelde consument door de uiting ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, acht de voorzitter de uiting ten aanzien van BioLean misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
3) Ten aanzien van Flexibility oordeelt de voorzitter dat is gebleken dat dit product nutriënten bevat ter zake waarvan gezondheidsclaims mogen worden gedaan. Deze betreffen de bijdrage aan de normale collageenvorming voor de normale werking van de botten (Vitamine C) respectievelijk bijdragen aan de instandhouding van normale botten (Vitamine D en zink). De voorzitter vermeldt hier de officiële voorbeeldbewoordingen. Voorts blijkt uit de
overgelegde ingrediëntenlijst dat deze nutriënten in aanzienlijke mate in het product aanwezig zijn. Gelet hierop ziet de voorzitter geen aanleiding de claim dat Flexibility helpt bij het in stand houden van collageen, kraakbeen en bindweefsel onvoldoende gefundeerd te achten. Deze claim sluit ook in voldoende mate aan bij genoemde officiële voorbeeldbewoordingen.
In zoverre kan de klacht niet slagen.
4) Het voorgaande ligt anders ten aanzien van de claim dat Flexibility bijdraagt aan een “optimale sterkte” van de botten. Deze claim heeft naar het oordeel van de voorzitter voor de consument een wezenlijk verdergaande strekking dan de officiële voorbeeldbewoordingen en is om die reden in strijd met artikel 10 lid 1 Claimsverordening. Ook de hierna te noemen claims vallen naar het oordeel van de voorzitter buiten het bereik van de officiële voorbeeldbewoordingen en zijn derhalve eveneens in strijd met genoemd artikel:
• helpen bij het in stand houden van gezonde gewrichten en bijbehorende weke delen
• maximale gezondheid van de botten
• de soepelheid van de gewrichten bevorderen
Dit oordeelt impliceert dat adverteerder artikel 2 NRC heeft overtreden.
Cranberry extract kan geen urine infecties genezen
RCC 29 september 2014, dossiernr. 2014/00424 (CranMed Forte)
Aanbeveling. Uiting: CranMed Forte is bedoeld voor de behandeling van urine infecties in de blaas (veroorzaakt door E.Coli) en preventie van terugkerende urine infecties (blaasontsteking).
De klacht: Het betreft een middel dat “Behandeling van de urine infecties in de blaas” claimt terwijl dit niet het geval is. Klaagster is van mening dat dit product, een cranberry extract, een blaasontsteking slechts kan voorkomen en niet kan genezen/behandelen en dat dit laatste ook niet gepretendeerd mag worden nu dit gevaarlijk zou kunnen zijn.
De beslissing: De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken. Het oordeel van de Commissie:
1) De klacht heeft betrekking op reclame voor een medisch hulpmiddel als bedoeld in de Wet op de medische hulpmiddelen. Dat sprake is van een medisch hulpmiddel blijkt uit de etikettering. Deze etikettering voldoet aan de eisen van bijlage 1 bij Richtlijn 93/42/EEG. Dit sluit echter niet uit dat de teksten en/of afbeeldingen op de verpakking misleidend kunnen zijn. De wettelijke regeling inzake medische hulpmiddelen voorziet immers niet in specifieke bepalingen die als een bijzondere regeling ten opzichte van de algemene regeling van misleidende reclame kunnen worden beschouwd. De Commissie zal om die reden, gelet op de inhoud van de klacht, beoordelen of de verpakking misleidende mededelingen bevat. Deze verpakking kan, naar niet in geschil is, als een reclame-uiting worden aangemerkt.
2) De Commissie begrijpt de klacht aldus, dat volgens klaagster de teksten op de verpakking verwarring wekken omtrent het van het product te verwachten resultaat. In dat verband wijst klaagster op het feit dat op de verpakking uitdrukkelijk staat dat het om een “behandeling” gaat, gevolgd door de tekst “Behandeling van urine infecties in de blaas”. Volgens klaagster is geen sprake van behandeling omdat het aangeprezen product, anders dan verpakking volgens haar suggereert, geen genezende werking heeft. De Commissie oordeelt dienaangaande als volgt.
3) Adverteerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het product een stof bevat die de hechting van de E. Coli aan de urinewegen en/of de blaas remt, waardoor klachten verlicht worden en nieuwe infecties aan urinewegen kunnen worden voorkomen. In zoverre kan worden gesproken van enig effect voor die betreffende urine infecties in de blaas. De Commissie acht het gebruik van het woord “behandeling” om die werking aan te duiden op zichzelf genomen niet onjuist of misleidend. De verwijzing naar “behandeling” kan echter ook impliceren dat sprake is van een geneeskrachtige werking. Weliswaar volgt uit het feit dat het onderhavige product een toegelaten medisch hulpmiddel is dat een dergelijke werking niet aanwezig is, maar de Commissie acht de gemiddelde consument onvoldoende op de hoogte van het feit dat een medisch hulpmiddel nooit een geneeskrachtige werking kan hebben. Derhalve dient in de context van de gehele uiting te worden bezien welke invulling de gemiddelde consument in dit specifieke geval waarschijnlijk aan het woord “behandeling” zal geven. Dienaangaande overweegt de Commissie als volgt.
4) Op de voorkant van de verpakking staat dat sprake is van een Medical device CE 0481 en daaronder in grote letters de naam van het product: CranMed Forte. Daaronder staat ‘behandeling’ en ‘behandeling van urine infecties in de blaas’ waarnaast een kader is geplaatst met de afbeelding van een capsule en daaronder in een apart kader een grote letter 7 met ‘dagen’. Onderaan staat ‘werkzame stof: 72 mg PAC [DMAC]/dag”. Naar het oordeel van de Commissie wekt de voorkant van de verpakking door deze elementen de indruk dat “behandeling” impliceert dat sprake is van genezen. Het lijkt immers te gaan om een kuur van 7 dagen waarbij het bestanddeel “Med” in de merknaam van adverteerder en de keuze voor het benoemen van de voor de gemiddelde consument onbekende werkzame stof 72 mg PAC [DMAC] bij die consument de indruk zal wekken dat dankzij het product binnen 7 dagen de in de uiting genoemde ziekte (“urine infecties in de blaas”) zal genezen.
5) De achterzijde van de verpakking neemt de onjuiste indruk met betrekking tot het van het product te verwachten resultaat niet weg. Ook hier wordt gesteld dat het product is bedoeld voor de behandeling van urine infecties in de blaas (veroorzaakt door E. Coli) en preventie van terugkerende urine infecties (blaasontsteking), welke mededeling de gemiddelde consument ook zo kan opvatten dat sprake is van een genezende werking.
Voorts worden op de achterzijde de symptomen van diverse soorten blaasontstekingen genoemd, hetgeen de indruk versterkt dat het product is bedoeld ter genezing.
Onderaan de achterkant van de verpakking wordt informatie verschaft over de stof Proanthocyanidinen type A en de werking van deze stof. Ook deze informatie acht de Commissie onvoldoende informatief voor de gemiddelde consument om te begrijpen dat het niet om een product met geneeskrachtige werking gaat.
6) In plaats daarvan had het op de weg van adverteerder gelegen om op de verpakking voldoende duidelijk te vermelden dat het product niet in deze zin werkt, dat het leidt tot genezing van de genoemde ziektes. Deze informatie is voor de consument relevant. Weliswaar kan het blijkbaar zo zijn dat (een gedeelte van) de genoemde ziektes vanzelf kunnen genezen, maar nu het om de gezondheid gaat en onjuiste verwachtingen omtrent de werking van het product voor de consument, die het product aanschaft omdat hij er niet op vertrouwt dat het zonder ingrijpen geneest, ernstige gevolgen kunnen hebben, ziet de Commissie aanleiding te oordelen dat in een geval als het onderhavige de gemiddelde consument reeds op de verpakking duidelijk dient te worden gewezen op het feit dat het product zelf geen genezende werking heeft, maar (slechts) een preventievene werking en de genoemde klachten kan verlichten.
7) Blijkens het voorgaande is sprake van een omissie als bedoeld in artikel 8.3 aanhef en onder c van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Voorts is de Commissie van oordeel dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht zou kunnen worden een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet zou hebben genomen. Om die reden is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
Publicatie voorzittersbeslissing RCC mag zonder reactie adverteerder
Hof Amsterdam 22 april 2014, RB 2253 (Stichting Reclame Code tegen chiropractor)
Klacht inzake advertentie van een chiropractor bij de Reclame Code Commissie leidt tot voorzittersbeslissing RB 1446 waarbij de klacht gegrond wordt verklaard en een aanbeveling aan de chiropractor wordt gedaan. Kantonrechter besliste - in strijd met art. 23 Rv - dat de klacht alsnog door de commissie moet worden behandeld: De aanbeveling was inhoudelijk onrechtmatig en evenmin door haar wijze van totstandkoming onrechtmatig. Het Reglement noch fundamenteel beginsel van procesrecht voorzien in publicatie van de voorzittersbeslissing mét de reactie daarop van geïntimeerde. Het hof vernietigt het vonnis.
3.6. Met betrekking tot de overige grieven in het principale appel stelt het hof voorop dat de vordering van [geïntimeerde] is gebaseerd op vermeend onrechtmatig handelen van de kant van de Stichting jegens [geïntimeerde]. Daarbij dient onderscheid te worden gemaakt tussen enerzijds onrechtmatigheid vanwege de inhoud van de beslissing en anderzijds onrechtmatigheid vanwege de wijze waarop deze tot stand is gekomen. In eerstgenoemd verband heeft [geïntimeerde] met name aangevoerd dat de aanbeveling van de voorzitter onrechtmatig is omdat deze een wetenschappelijk artikel heeft beoordeeld zonder deskundigen te raadplegen. In laatstgenoemd verband heeft [geïntimeerde] met name betoogd dat de Stichting zich niet aan enig (proces)reglement houdt en misbruik maakt van haar vrijheid van meningsuiting, dat de voorzittersbeslissing (inclusief de aanbeveling) onzorgvuldig tot stand is gekomen en – vooral in hoger beroep – dat hij, nadat de voorzitter tot een beslissing en aanbeveling was gekomen, in de gelegenheid had moeten worden gesteld daarop te reageren en dat die reactie bij de publicatie van de beslissing had moeten worden vermeld of verwerkt.
3.8. [geïntimeerde] heeft in dit verband met name aangevoerd dat de aanbeveling van de voorzitter onrechtmatig is omdat deze een wetenschappelijk artikel heeft beoordeeld zonder deskundigen te raadplegen. Daarmee bedoelt hij kennelijk te stellen dat de voorzitter van de Commissie ten onrechte geen acht heeft geslagen op het wetenschappelijke artikel waarnaar in de advertentie van [geïntimeerde] in Het Parool wordt verwezen. Het hof kan [geïntimeerde] in dit betoog niet volgen. [geïntimeerde] heeft immers zelf verzocht om de reeds door hem in de procedure bij de Commissie ingediende stukken – waaronder de desbetreffende publicatie – als niet verzonden te beschouwen, zodat de voorzitter van de Commissie moeilijk kan worden verweten dat deze daarvan geen kennis (meer) heeft genomen. Daarbij neemt het hof, mede gelet op artikel 15 van de Reclame Code, in aanmerking dat op de voorzitter geen zelfstandige verplichting rustte om onderzoek naar de wetenschappelijke onderbouwing van de advertentie van [geïntimeerde] te doen, bijvoorbeeld via internet. Naast deze stelling heeft [geïntimeerde], op wiens weg dit lag, gelet op de bestaande jurisprudentie en in het licht van het door de Stichting gevoerde verweer, onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd die tot het oordeel kunnen leiden dat de aanbeveling van de voorzitter als onrechtmatig jegens hem moet worden gekwalificeerd.
3.9. Wat de wijze van totstandkoming van de beslissing en aanbeveling betreft stelt het hof voorop dat [geïntimeerde] niet voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat het Reglement niet voorziet in een met voldoende waarborgen omklede klachtprocedure. Evenmin heeft [geïntimeerde] voldoende gemotiveerd gesteld dat (de voorzitter van) de Commissie in het kader van de tegen hem aanhangig gemaakte klachtprocedure de in het Reglement gegeven regels niet of onvoldoende heeft nageleefd. Daaraan kan worden toegevoegd dat ook aan het hof niet is gebleken dat het Reglement een regeling bevat die op enigerlei punt strijdig is met fundamentele beginselen van procesrecht. Evenmin is aan het hof gebleken dat (de voorzitter van) de Commissie bij toepassing van het Reglement enig fundamenteel beginsel van procesrecht heeft geschonden. Daarom kan, anders dan [geïntimeerde] wil, niet worden geconcludeerd dat de Stichting zich niet aan enig (proces)reglement houdt en misbruik maakt van haar vrijheid van meningsuiting, en dat de voorzittersbeslissing (inclusief de aanbeveling) onzorgvuldig tot stand is gekomen. Dat [geïntimeerde], zoals hij tevens stelt, nadat de voorzitter tot een beslissing en aanbeveling was gekomen in de gelegenheid had moeten worden gesteld daarop te reageren en dat die reactie bij de publicatie van de beslissing had moeten worden vermeld of verwerkt, betreft niet een regel die in het Reglement is voorzien of uit een fundamenteel beginsel van procesrecht voortvloeit. Bovendien heeft [geïntimeerde] zowel voordat als nadat de voorzitter tot een beslissing en aanbeveling was gekomen, gelegenheid gehad daarop te reageren (het geven van een schriftelijke reactie op de klacht en toelichting ter vergadering van de Commissie respectievelijk het aantekenen van bezwaar tegen de voorzittersbeslissing). Dat hij daarvan geen gebruik heeft gemaakt, komt voor zijn rekening en risico. De door de (voorzitter van de) Commissie in acht te nemen zorgvuldigheid met betrekking tot de wijze van totstandkoming van de aanbeveling strekt niet zo ver dat in de gegeven omstandigheden [geïntimeerde] (nogmaals) gehoord had moeten worden alvorens de aanbeveling te publiceren. Voor zover [geïntimeerde], verder, heeft betoogd dat hij uit het e-mailbericht van 29 maart 2012 van de Commissie aan zijn gemachtigde heeft mogen afleiden dat wanneer hij zich uit de klachtprocedure bij (de voorzitter van) de Commissie zou terugtrekken, geen publicatie van de beslissing en aanbeveling zou volgen, verwerpt het hof dit betoog, reeds omdat uit de desbetreffende correspondentie kan worden afgeleid dat de door hem bedoelde zinsnede geen betrekking heeft op uitspraken maar op nog niet behandelde zaken/klachten en evenmin specifiek betrekking heeft op de tegen hem lopende procedure. Daar komt, ten slotte, nog bij dat vaststaat dat de beslissing en aanbeveling in geanonimiseerde vorm zijn gepubliceerd.
Klachten tv-commercial Radio 538 afgewezen
RCC 24 september 2014, RB 2251 (Radio 538)
Afwijzing. Uiting: Het betreft twee tv-commercials van Radio 538. In de commercials worden feestvierende jongeren getoond, waaronder zoenende jonge vrouwen en iemand die zijn middelvinger opsteekt. In de langere versie zijn onder meer fragmenten toegevoegd van jongens die op een quad rijden waarbij de jongens achterop een fakkel in de lucht houden, en van twee meisjes die zich uitkleden en in een zwembad springen.
Klacht: Klager stelt dat de term ‘hard gaan’ staat voor het totaal onder invloed zijn van (hard)drugs zoals GHB, XTC, Speed en andere geestverruimende middelen. Volgens klager gaat dit verheerlijken van (hard)drugsgebruik in de commercials te ver nu hij in de directe omgeving ondervindt hoe jongeren hieronder lijden.
Klacht dossier A: Met name door het in beeld brengen van het onverantwoord rijden op quads, is klaagster van mening dat de commercial aanzet tot onverantwoordelijk en gevaarlijk gedrag.
Klacht dossier B: Klager acht het in strijd met de goede smaak en het fatsoen om in een commercial die om 19.30 uur wordt uitgezonden, te tonen hoe vrouwen zich uitkleden en zoenen en mensen hun middelvinger opsteken.
De Commissie wijst de klachten af.
De Commissie vat de klacht aldus op dat klaagster de reclame-uitingen in strijd acht met de goede smaak en/of het fatsoen als bedoeld in artikel 2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Bij de toetsing van een reclame-uiting aan criteria als de goede smaak en/of het fatsoen stelt de Commissie zich terughoudend op, gelet op het subjectieve karakter van die criteria. Met inachtneming van die terughoudendheid oordeelt de Commissie als volgt.
Oordeel klacht: Dat wellicht in bepaalde kringen de term “hard gaan” wordt gebruikt om aan te geven dat iemand onder invloed van verdovende middelen is, betekent niet dat de term niet ook een andere betekenis kan hebben buiten de wereld van de harddruggebruikers. De gewraakte term ‘hard gaan’ in de uiting zal naar het oordeel van de Commissie door de gemiddelde consument worden opgevat als iets ‘in volle hevigheid’ doen, zoals feesten, uitgaan, een pretpark of festival bezoeken. In de uiting is gebruik van (hard)drugs niet getoond of genoemd of anderszins daarnaar verwezen, terwijl de gebruikte beelden verwijzen naar uitbundigheid van jonge mensen in voor jeugdigen uitdagende situaties. De Commissie is gelet op het voorgaande en genoemde terughoudendheid van oordeel dat de uiting naar de huidige maatschappelijke opvattingen de grenzen van het toelaatbare niet te buiten gaat.
Oordeel Klacht A: In de uiting is te zien hoe jongens in het donker op quads met verlichting rijden op een niet geasfalteerd en heuvelachtig terrein dat duidelijk niet de openbare weg betreft. De jongens die achterop zitten houden een fakkel omhoog. Naar het oordeel van de Commissie is geen sprake van het in beeld brengen van duidelijk onverantwoordelijk of gevaarlijk gedrag en wordt daartoe evenmin opgeroepen. De Commissie acht de grens van wat naar huidige maatschappelijke opvattingen en in het licht van de NRC toelaatbaar moet worden geacht, dan ook niet overschreden.
Oordeel Klacht B: Met inachtneming van voornoemde terughoudendheid is de Commissie van oordeel dat de commercials de grenzen van het toelaatbare niet overschrijden, ook niet voor zover deze worden uitgezonden op een tijdstip dat kinderen televisie kijken. Daarbij neemt de Commissie in aanmerking dat de betreden fragmenten, slechts zeer kort in beeld zijn. Voorts is er geen sprake van nadrukkelijk in beeld gebrachte seksuele handelingen en zijn de zwemmende vrouwen slechts in beperkte mate ontbloot in beeld gebracht.
Aangeboden dienst beschikbaar voor alle klanten, niet voor alle apparaten
RCC 11 september 2014, RB 2251, dossiernr. 2014/00569 (Horizon Go App)
Afwijzing. Niet misleidend. Het betreft: 1. Een televisiereclame. Daarin zijn beelden te zien van mensen die binnen en/of buiten via een tablet televisie kijken. Ten slotte wordt onder meer gezegd: “Alleen bij UPC, binnen, buiten, overal tv kijken. Voor al onze klanten”. Ten slotte verschijnt onder meer in beeld: “Download de gratis Horizon Go App”, waaronder onder meer staat: “Google play” en “Verkrijgbaar in de App Store”. 2. Een advertentie in De Gelderlander van 1 augustus 2014. Daarin staat onder het kopje “TV-kijken. Binnen. Buiten. Overal.” onder meer: “Download nu de gratis Horizon Go App. Voor alle UPC-klanten. De advertentie bevat een foto van mensen met tablets in de hand, die kennelijk gebruikmaken van de gratis Horizon Go App. Klager acht de reclame misleidend. Men probeert klanten te laten denken dat “alles in orde” is. De waarheid is echter anders. De Commissie wijst de klacht af.
De klacht - De klacht kan als volgt worden samengevat. Nadat UPC 2,5 jaar geleden een app voor de Ipad lanceerde, kwam de app voor Android in het eerste kwartaal van 2014 uit. Helaas werkt de app niet op de tablet van klager, een YARVIK XENTA 201-10. Navraag leerde dat de app op sommige apparaten niet goed werkte. Na contact met YARVIK werd klager duidelijk dat “het probleem” zich voordoet bij UPC. UPC dient de app goed in te stellen. Klager vraagt zich af welke tablet hij moet kopen om de app wel te kunnen gebruiken. Klager acht de reclame misleidend. Men probeert klanten te laten denken dat “alles in orde” is. De waarheid is echter anders.
De mondelinge behandeling
Het standpunt van adverteerder is nader toegelicht.
Wat betreft de apparaten die geschikt zijn voor de Horizon Go app wordt meegedeeld dat waar het betreft “Android” ongeveer 75% van de 6000 tot 7000 verschillende apparaten geschikt is voor het gebruik van deze app en dat dit waar het betreft Apple iOS ongeveer voor 90% van de apparaten geldt. Dat de Horizon Go App niet bleek te werken op de tablet van klager, een YARVIK XENTA 201-10, betekent niet dat de bestreden uitingen in strijd zijn met de Nederlandse Reclame Code.
Het oordeel van de Commissie
In beide uitingen wordt in het kort tot uitdrukking gebracht dat UPC al haar klanten de mogelijkheid biedt om overal televisie te kijken, en wel door het downloaden van de gratis Horizon Go App. Naar de Commissie begrijpt uit het verweer kan deze app worden gedownload via smartphone en tablet. De televisiereclame bevat diverse beelden van mensen die op een tablet, kennelijk via Horizon Go App, televisie kijken en ook de advertentie bevat een foto van mensen met tablets in de hand, die kennelijk gebruikmaken van de gratis Horizon Go App.
Naar het oordeel van de Commissie ligt in geen van beide uitingen de suggestie besloten dat de app Horizon Go App kan worden gedownload op alle tablets, ongeacht bijvoorbeeld de leeftijd en het type software daarvan.
De bij het verweer overgelegde afdruk van de klantenservicepagina op www.upc.nl bevat een “Overzicht geschikte apparaten voor Horizon Go App”, inhoudende specificaties van de geschikte apparaten, namelijk:
in geval van Apple:
“iPhone 4 en hoger, iOS 6.0 of nieuwer” en “iPad 2 en hoger, iOS 6.0 of nieuwer” en
in geval van Android:
“Apparaten met Android 4.0 of nieuwer”.
Bovengenoemde specificaties worden gevolgd door de mededeling:
“UPC ondersteunt en garandeert geen optimale werking op beta versies van besturingssystemen of versies die afwijken van de genoemde lijsten hierboven”.
Naar het oordeel van de Commissie mag van de gemiddelde consument die overweegt om gebruik te maken van het onderhavige aanbod, gedaan in reclame waarin slechts summiere informatie wordt gegeven, worden verwacht dat hij zich nader informeert over de apparatuur die nodig is voor het downloaden van de Horizon Go App, bijvoorbeeld door de website van adverteerder te bezoeken. Dat de tablet van klager niet geschikt bleek te zijn voor het downloaden van de Horizon Go App, betekent niet dat de bestreden reclame-uitingen misleidend zijn. De boodschap is dat de aangeboden dienst beschikbaar is voor alle klanten, niet dat de dienst beschikbaar is voor alle apparaten.
Gelet op het bovenstaande wordt als volgt beslist.
De beslissing
De Commissie wijst de klacht af.
Website met nadruk op ernstige complicaties niet nodig
CGR Codecommissie 2 september 2014, RB 2250 AA14.070 (reclameuiting)
Negatief advies. Website met video's. Strijd met 5.8.2 en 5.8.4 Gedragscode. De marketinginstrumenten die [X] wil inzetten bestaan uit een consumentenposter en een consumentenwebsite waarvan de concept inhoud bij de adviesaanvraag is gevoegd. De marketinginstrumenten die [X] wil inzetten bestaan uit een consumentenposter en een consumentenwebsite waarvan de concept inhoud bij de adviesaanvraag is gevoegd. In de website wordt de nadruk gelegd op complicaties van de aandoening en meer in het bijzonder ernstige complicaties door 5 webpagina's met videomateriaal aan het onderwerp te besteden. Het videomateriaal bevat getuigenissen achteraf over pijn en hinder in dagelijks functioneren van patiënten met de aandoening. Deze video's zijn niet nodig voor het geven van een compleet beeld en jagen of versterken angstgevoelens bij het publiek aan.
De Codecommissie constateert echter dat in de website wel erg de nadruk wordt gelegd op de complicaties die bij [aandoening Z] kunnen optreden en meer in het bijzonder de ernstigste complicaties die daarbij kunnen optreden. Dit geschiedt onder meer door 5 webpagina’s aan dat onderwerp te besteden, waarvan 4 betrekking hebben op de meest ernstige, en door het gebruik van onderstreepte links betreffende ernstige complicaties (waardoor nog eens de nadruk op die ernstige complicaties wordt gelegd) die vervolgens naar andere pagina’s van de website leiden waarop videomateriaal te zien is van patiënten die met ernstige complicaties van [aandoening Z] te kampen hebben (gehad). Deze video’s bevatten een getuigenis achteraf van de ervaringen van de betreffende patiënten en betreffen voornamelijk een beschrijving van de pijn en de ernstige hinder in het dagelijks functioneren die ze daarbij ervoeren. Nog afgezien van de vraag of deze getuigenissen een objectief beeld van de betreffende complicatie geven (pijnbeleving is deels subjectief) en of de weergegeven ernst van de aandoening representatief is voor een relevant deel van de patiënten, zijn de video’s naar het oordeel van de Codecommissie niet nodig voor het geven van een compleet beeld van de optredende complicaties en jagen deze aan - of versterken deze gevoelens van angst bij het publiek. Bovendien zouden deze gevoelens van angst bij het publiek kunnen leiden tot één bepaalde keuze uit verschillende behandelingen, te weten [behandeling met middel Y]. Dit zou als verboden publieksreclame kunnen worden beschouwd, maar is in elk geval in strijd met het bepaalde in de artikelen 5.8.2 en 5.8.4 van de Gedragscode.Overigens beveelt de Codecommissie [X] aan om op de webpagina “Over deze website” niet te vermelden dat [X] zich bezig houdt met het ontwikkelen en vermarkten van [dergelijke middelen]. Dit zou in combinatie met de overige informatie kunnen leiden tot één bepaalde keuze uit verschillende behandelingen, te weten [behandeling met middel Y]. Tevens beveelt de Codecommissie aan evenmin te vermelden dat bij vragen over de inhoud van de website contact met [X] kan worden opgenomen. Deze tekst zou bij het publiek de indruk kunnen wekken dat bij vragen over [aandoening Z] contact met [X] kan worden opgenomen. Dit acht de Codecommissie onwenselijk in het licht van de toepasselijke regelgeving.
CBS Outdoor mag 40 billboards verwijderen en afdracht verminderen
Rechtbank Rotterdam 28 mei 2015, RB 2249 (CBS Outdoor tegen Gemeente Rotterdam)
De veertig billboards zijn verlieslatend en ondanks alle inspanningen van partijen is verplaatsing niet mogelijk gebleken, zodat CBS op grond van artikel 9.2 van de overeenkomst het recht heeft deze te verwijderen en de afdracht aan de Gemeente naar rato te verminderen. Eiseres vordert met succes dat zij billboards mag weghalen omdat deze door ontwikkelingen in de reclamemarkt verliesgevend zijn, naar rato mag zij de afdracht naar de Gemeente verminderen. Uitleg van de overeenkomst.
5.2.4
De overeenkomst is gesloten door professionele partijen. Indien juist is dat de Gemeente geen bijstand heeft gehad van een jurist, hetgeen CBS betwist, moet dat voor haar rekening blijven. Van een grote partij als de Gemeente mag verwacht worden dat zij ofwel zelf de juridische kennis in huis heeft om een contract als het onderhavige te sluiten ofwel bijstand zoekt bij een gekwalificeerd persoon. Bovendien gaat het in essentie om de zinsnede ‘om welke reden dan ook’. Deze opvallend ruime formulering had bij de Gemeente, die – naar mag worden aangenomen – beschikt over ter zake kundige ambtenaren, moeten opvallen.
De overeenkomst is tot stand gekomen na inschrijving en CBS (lees:Viacom) had het hoogste bod uitgebracht. Daarna werd evenwel nog onderhandeld over de inhoud van de overeenkomst. De Gemeente had ook haar voorwaarden vooraf aan de inschrijvers kunnen meedelen. Door deze gang van zaken is het logisch dat de Gemeente haar standpunten hier en daar heeft bijgesteld omdat zij het met de hoogste bieder eens wilde worden. CBS mocht er op vertrouwen dat de tekst van de overeenkomst de bedoeling van de Gemeente weergaf en zij hoefde niet te verwachten dat de zinsnede ‘om welke reden dan ook’ toch werd beperkt in die zin dat ontwikkelingen in de reclamemarkt waren uitgesloten. Niet is gesteld dat over de zinsnede ‘om welke reden dan ook’ is gesproken tijdens de onderhandelingen. Het is bovendien de vraag of CBS (lees: Viacom) haar bod gestand had gedaan als zij geweten had dat de Gemeente haar in feite geen mogelijkheid wilde bieden zich terug te trekken bij verliesgevende exploitatie. De beperking van de bevoegdheid in artikel 9.2 is vooral gelegen in de verplichting om eerst naar alternatieven te zoeken.
5.3
CBS mag de billboards verwijderen en de bijdrage aan de Gemeente verminderen indien ondanks alle inspanningen van partijen verplaatsing niet mogelijk is. Deze zinsnede geeft beide partijen de inspanningsverplichting om naar gelijkwaardige alternatieve locaties te zoeken. In geschil is of aan deze verplichting is voldaan.
Lettertype dusdanig klein, tekst op een groot formaat televisiescherm onvoldoende leesbaar
Vz. RCC 2 september 2014, RB 2248, dossiernr. 2014/00538 (Ymea Silhouet)
Voorzitterstoewijzing. Misleiding. Gezondheidsclaim. Het betreft een televisiecommercial voor Ymea Silhouet waarin onder meer wordt gezegd dat dit product helpt bij overgangsverschijnselen. Aan het einde van de commercial verschijnen diverse mededelingen in beeld. De klacht - Klager stelt dat de mededelingen die als “kleine lettertjes” in beeld verschijnen absoluut onleesbaar zijn op een televisie met een beelddiagonaal van 60 tot 70 centimeter. De voorzitter acht de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 13 aanhef en onder c NRC respectievelijk artikel 2 NRC.
Het oordeel van de voorzitter
1) De voorzitter heeft in verband met de beoordeling van de klacht de commercial bekeken op een groot formaat televisie. Daarbij heeft de voorzitter het volgende geconstateerd.
2) Naast een afbeelding van de verpakking verschijnt aan het einde van de commercial groot in beeld de tekst “Nummer 1 bij overgang*”. Tevens verschijnen in een groot lettertype de volgende mededelingen:
“Ymea Silhouet helpt
• Bij opvliegers en stemmingswisselingen1)
• Ondersteunt de vetverbranding2)
• Draagt bij aan gewichtsverlies3)”.Onderin in beeld verschijnen gelijktijdig mededelingen (door klager aangeduid als “kleine lettertjes” en door adverteerder als “disclaimer”) in een veel kleiner lettertype. Het voor die mededelingen gebruikte lettertype is dusdanig klein, dat de tekst op een groot formaat televisiescherm onvoldoende leesbaar is. Dit geldt ook indien de commercial wordt bekeken op een gebruikelijk te achten kijkafstand, hetgeen in dit geval de toepasselijke beoordelingsmaatstaf is. Klager stelt derhalve terecht dat laatstbedoelde mededelingen als onleesbaar moeten worden beschouwd. Als gevolg hiervan zal het de gemiddelde consument ontgaan dat in de commercial de bron wordt genoemd van de claim “Nummer 1 bij overgang” respectievelijk de botanische stoffen worden genoemd waarop de in de televisiecommercial gebruikte gezondheidsclaims specifiek zijn gebaseerd.
3) De voorzitter oordeelt dat de claim “Nummer 1 bij overgang” een impliciet vergelijkende superioriteitsclaim is. Met deze claim brengt adverteerder immers tot uitdrukking dat zij in een rangorde van concurrerende producten die bedoeld zijn voor overgangsklachten de beste positie heeft. Doordat de consument niet in staat is de bron te lezen van deze claim, zal het hem ontgaan op welke informatie deze claim gebaseerd is. Aldus wordt niet voldaan aan de eis van artikel 13 aanhef en onder c van de Nederlandse Reclame Code (NRC) dat de vergelijking op objectieve en controleerbare wijze plaatsvindt. Ingevolge deze eis dient de adverteerder de consument in staat te stellen gemakkelijk kennis te nemen van de vergelijkingsbestanddelen om de juistheid daarvan te controleren (vgl. HvJEG 19 september 2006, C-356/04, IEPT20060919).
4) Met betrekking tot de stoffen waarop de in de televisiecommercial gebruikte gezondheidsclaims zijn gebaseerd, oordeelt de voorzitter als volgt. Adverteerder verwijst in de televisiecommercial naar de nutriënten of stoffen waarvoor de gezondheidsclaims zijn gedaan. In de televisiecommercial worden de gezondheidsclaims “bij opvliegers en stemmingswisselingen”, “ondersteunt de vetverbranding” en “draagt bij aan gewichtsverlies” immers door middel van nummers gekoppeld aan de in de kleine letters genoemde specifieke botanische stoffen. Het betreft kennelijk claims voor stoffen die vallen onder de overgangsregeling van 28 lid 6 aanhef en onder b van Verordening (EG) nr. 1924/2006 (“Claimsverordening”) en die voorlopig mogen worden gebruikt. Hierbij gelden wel de voorwaarden van artikel 13 lid 1 slotzin sub i en ii van de Claimsverordening die, voor zover hier van belang, inhouden dat de claims goed begrepen worden door de gemiddelde consument. Aan dat laatste schort het in dit geval. Door de onleesbaarheid van de namen van de genoemde botanische stoffen kan de consument de verwijzing naar die stoffen niet begrijpen. Om die reden is de uiting verboden op grond van artikel 10 lid 1 van de Claimsverordening en daardoor in strijd met artikel 2 NRC.
5) De voorzitter neemt kennis van de mededeling van adverteerder dat de leesbaarheid van bedoelde mededelingen zal worden verbeterd. De voorzitter zal hiermee rekening houden door te bepalen dat de aanbeveling wordt gedaan voor zover nog nodig.
De beslissing van de voorzitter
Op grond van het voorgaande acht de voorzitter de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 13 aanhef en onder c NRC respectievelijk artikel 2 NRC.
De voorzitter beveelt adverteerder, voor zover nog nodig, aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.