RB
RB 3936
5 november 2025
Artikel

Op 13 November start de zesde editie van de Mr. S.K. Martens Academie

 
RB 3935
30 oktober 2025
Artikel

Stage: Juridisch redacteur

 
RB 3934
21 oktober 2025
Artikel

U kunt zich nog aanmelden voor Mr. S.K. Martens Academie 2025-2026: Het nieuwe seizoen start op 13 november

 
RB 2362

Reserveringskosten bleken niet in de prijs te zijn inbegrepen

Vz. RCC 17 maart 2015, RB 2362, dossiernr. 2015/00131 (Vlucht24.nl)
Reisdienst. Digitale marketing communicatie. Voorzitterstoewijzing. De uiting: Het betreft de website www.vlucht24.nl waarop een retour vliegtuigticket van Amsterdam naar Lissabon werd aangeboden voor een bedrag van € 128,01 per persoon. Achter dit bedrag staat een asterisk die verwijst naar de volgende tekst: “In overeenkomst met gekozen extra services en betaalwijze kunnen er extra kosten ontstaan”, gevolgd door de link “Informatie”. Door op deze link te klikken verschijnt een scherm waarop onder meer staat: “Reserveringskosten (incl. BTW) betaalwijze Visa Electron creditcard; per traject € 0,00 betaalwijze American Express; per traject € 19,99 betaalwijze Mastercard; per traject € 19,99 betaalwijze Visa creditcard; per traject € 19,99”.

De klacht:

Klaagster stelt, samengevat, dat toen zij het ticket boekte, zij in totaal € 256,-- diende te betalen voor twee retourtickets van Amsterdam naar Lissabon. Klaagster heeft daarop de reis bevestigd en haar creditcard als betaalmethode vermeld. In de bevestigingsmail bleek vervolgens een extra bedrag in rekening te worden gebracht voor onder meer “servicekosten”. Klaagster was hierover van tevoren niet geïnformeerd en vindt dat adverteerder door het niet vermelden van de servicekosten ad € 79,96 in strijd met de Nederlandse Reclame Code heeft gehandeld.

Het oordeel:

1) De bestreden uiting is een uitnodiging tot aankoop gericht op de Nederlandse markt betreffende reisdiensten en is aldus aan te merken als een uiting waarop - naast de andere bepalingen van de Nederlandse Reclame Code (NRC) - de Reclamecode Reisaanbiedingen (RR) van toepassing is. Ingevolge het bepaalde onder IV lid 1 RR zijn aanbieders van reisdiensten in hun uitnodigingen tot aankoop op dezelfde wijze als in reclame-uitingen, conform het bepaalde onder III lid 1 RR, gehouden tot het hanteren van correcte en duidelijke prijzen. Uitgangspunt daarbij is dat aanbieders alle op het moment van publicatie bekende vaste onvermijdbare kosten in de prijs dienen te verdisconteren. Deze verplichting volgt overigens ook uit artikel 23 van Verordening EG nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap. Ingevolge dit artikel dienen de voor het publiek beschikbare luchttarieven altijd de geldende passagiers- of luchttarieven en alle toepasselijke belastingen en heffingen, toeslagen en vergoedingen te bevatten die op het tijdstip van publicatie onvermijdbaar en voorzienbaar zijn.

2) De voorzitter begrijpt dat klaagster stelt dat ten aanzien van de reserveringskosten niet aan voormelde eis is voldaan, nu deze kosten niet in de geadverteerde prijs bleken te zijn inbegrepen maar apart worden genoemd, en wel pas nadat men de bevestigingsmail ontvangt. Adverteerder heeft in haar verweer volstaan met mede te delen dat de consument wel over de reserveringskosten wordt geïnformeerd. De voorzitter leidt uit de informatie over die kosten af dat deze aan een betaalwijze zijn gekoppeld. In feite betreffen die kosten derhalve een toeslag verbonden aan een bepaalde wijze van betaling. Deze kosten dienen als vaste onvermijdbare bijkomende kosten te worden beschouwd, nu de enige gratis “betaalwijze” (de “Visa Electron”) geen in Nederland gangbaar betaalmiddel is, terwijl voor alle wel gangbare betaalmiddelen telkens een toeslag is verschuldigd. Deze toeslag had derhalve in de prijs dienen te zijn inbegrepen. Nu adverteerder dit heeft nagelaten, heeft zij gehandeld in strijd met het bepaalde onder IV sub 1 RR in verbinding met het bepaalde onder III sub 1 RR.
RB 2361

De stelling dat de ingekochte publiciteit niets heeft opgeleverd kan niet baten

Gerechtshof Amsterdam 19 augustus 2014, RB 2361 (Vitrina tegen X)
Reclameovereenkomst. Partijen twisten over de vraag wie de contractspartij van Vitrina bij de overeenkomst is. Volgens Vitrina is dat geïntimeerde, die een eenmanszaak voert onder de naam “Labo D.E.M.”; volgens geïntimeerde is de besloten vennootschap “Labo-D.E.M.” partij bij de overeenkomst. De kantonrechter heeft het beroep van geïntimeerde op niet-ontvankelijheid van Vitrina gehonoreerd en de vordering van Vitrina afgewezen. Het hof komt tot het oordeel dat de eenmanszaak van geïntimeerde als partij bij de overeenkomst heeft te gelden en wijst de vordering van Vitrina (tot betaling van onbetaald gebleven rekeningen ad € 19.225,34 in hoofdsom) toe.

De beoordeling:

3.2 De grieven II tot en met VI lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Zij klagen er, als gezegd, alle over dat de kantonrechter ten onrechte het beroep van [geïntimeerde] op niet-ontvankelijkheid heeft toegewezen en de vordering op die grond heeft afgewezen. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.

3.3 Vaststaat dat het in de overeenkomst (naar door Vitrina gesteld en niet door [geïntimeerde] betwist: door [geïntimeerde]) ingevulde BTW-nummer het BTW-nummer betreft van de eenmanszaak van [geïntimeerde]. Voorts staat vast dat als factuuradres in de overeenkomst vermeld staat “[adres 1]” te [plaats]. Vitrina heeft gesteld en [geïntimeerde] heeft niet betwist dat de eenmanszaak van [geïntimeerde] voorheen (thans niet meer) op dat adres gevestigd was. In de onder 3.1 sub (iv) bedoelde inschrijving staat als adres van de maatschappelijke vestiging van de besloten vennootschap “Labo-D.E.M.” vermeld: [adres 2] te [vestigingsplaats], met de aantekening “Sinds 13 mei 2008”. Dat deze vennootschap destijds (ook) kantoor hield aan de [adres 1] te [plaats] is gesteld noch gebleken.

3.5 Op grond van het overwogene onder 3.3 en 3.4 moet er van worden uitgegaan dat Vitrina heeft gemeend - en dat [geïntimeerde] zulks zo ook heeft moeten begrijpen - dat de entiteit met de naam ‘Labo D.E.M”, gevestigd aan de [adres 1] te [plaats] en ingeschreven onder het BTW-nummer [nummer 1] haar contractspartij was. De omstandigheid dat zij meerdere keren op facturen en correspondentie aan genoemde bedrijfsnaam de letters “bvba” heeft toegevoegd is onvoldoende om daar anders over te oordelen. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat Vitrina, naast ter attentie van [geïntimeerde], poststukken ook wel adresseerde ter attentie van de vader van [geïntimeerde], [X]. Een en ander te minder, waar Vitrina als mogelijke verklaring daarvoor heeft aangedragen dat [geïntimeerde] tijdens de bijeenkomst op 15 oktober 2008 een visitekaartje heeft overhandigd met daarop vermeld “Algemeen Directeur [X]” (de vennootschap Labo-D.E.M. werd gedreven door de vader van [geïntimeerde]). [geïntimeerde] heeft niet betwist dat hij het bewuste kaartje (productie 1 bij memorie van grieven) destijds heeft overhandigd. Evenmin kan aan voornoemd oordeel afdoen dat de reclame-uiting onder meer de tekst “bvba labo dem - [adres 1] - [plaats]” (zie productie 3 bij conclusie van antwoord) bevat. Blijkens producties 4 a tot en met c bij de inleidende dagvaarding is die tekst door de contractspartij van Vitrina aangeleverd en is het veeleer zo dat (ook) die tekst Vitrina mogelijk ertoe heeft gebracht in correspondentie “bvba” aan de bedrijfsnaam Labo D.E.M toe te voegen. Het hof vermeldt in dit verband nogmaals dat gesteld noch gebleken is dat de vennootschap Labo-D.E.M. (mede) aan de [adres 1] te [plaats] kantoor hield.

3.6 Aan dit alles kan - ten overvloede - nog worden toegevoegd dat [geïntimeerde] in de Belgische procedure met zoveel woorden heeft erkend op 15 oktober 2008 met Vitrina de overeenkomst gesloten te hebben (zie het als productie 15 bij conclusie van repliek overgelegde verzoekschrift in hoger beroep, p.1, een na laatste alinea). Weliswaar ontneemt dat [geïntimeerde] niet de bevoegdheid zich in de onderhavige procedure alsnog op het standpunt te stellen dat niet hij/zijn eenmanszaak de contractspartij van Vitrina is, maar meer bedoelde vennootschap, maar de geloofwaardigheid van dat standpunt neemt met die proceshouding niet bepaald toe.

3.7 De conclusie luidt dat het hof, anders dan de kantonrechter, Vitrina ontvankelijk acht in haar vordering jegens [geïntimeerde]. De grieven II tot en met V slagen aldus.

3.9 Waar [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat de ingekochte publiciteit niets heeft opgeleverd kan die stelling hem niet baten, reeds niet omdat gesteld noch gebleken is dat partijen daaromtrent iets hebben afgesproken. Voor de stelling dat Vitrina gewanpresteerd heeft geldt hetzelfde, reeds op de grond dat gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde] Vitrina ter zake ooit in gebreke heeft gesteld. Ten slotte heeft [geïntimeerde] een beroep gedaan op de Colportagewet. Ook dat beroep faalt: de wet ziet op contracten met consumenten en [geïntimeerde] heeft met Vitrina gecontracteerd in de uitoefening van zijn eenmanszaak. Voor zogenaamde reflexwerking van genoemde wet ziet het hof in het onderhavige geval - waarin, als gezegd, werd gehandeld in het kader van de uitoefening van een bedrijf - geen plaats. Bijzondere omstandigheden die dit mogelijk anders zouden kunnen maken, heeft [geïntimeerde] niet aangevoerd.

3.10 De slotsom is dat de verweren van [geïntimeerde] alle falen en dat de vordering, waartegen in cijfermatige zin niets is aangevoerd, zal worden toegewezen.
RB 2360

Magnetische technologie "Backed by independent clinical trials” heeft adverteerder ook niet aannemelijk gemaakt

RCC 13 maart 2015, RB 2360, dossiernr. 2014/00884, (Trion:Z)
Misleidend. Voornaamste kenmerken product. Aanbeveling. De uiting: Het betreft een advertentie in GolfWeekly, nummer 29 van 30 oktober 2014. Daarin staat onder het kopje “Performance Perfected With Trion:Z” onder meer: “ARMBANDEN MET MAGNETISCHE TECHNOLOGIE DIE DE BLOEDSOMLOOP VERBETEREN EN PRESTATIES VERHOGEN” en “Betere aanvoer van zuurstof”. Links onderin de advertentie die een foto bevat van golfer Joost Luiten, die kennelijk een Trion:Z armband draagt, staat: “Backed by independent clinical trials”.

De klacht:
De uiting bevat “gezondheidsclaims” waarvoor in de literatuur geen wetenschappelijke onderbouwing is te vinden. Klager haalt deze claims als volgt aan: “De magnetische armbanden verbeteren de bloedsomloop, geven een betere aanvoer van zuurstof en verhogen prestaties”. Ook de mededeling “Backed by independent clinical trials” is nergens op gebaseerd en dus misleidend. Het bedrijf verwijst op haar website naar een in Engeland uitgevoerde “studie” met 211 deelnemers, waaruit de geclaimde werking zou blijken. Het bedrijf heeft deze studie (het invullen van een vragenlijst door gebruikers) zelf uitgevoerd, niet echt onafhankelijk derhalve. De Britse ASA heeft een klacht tegen een vergelijkbare advertentie van adverteerder in oktober 2014 gegrond verklaard, omdat geen gedegen bewijs kon worden geleverd voor de gebruikte gezondheidsclaims.

Het oordeel:
De Commissie stelt voorop dat zij niet bevoegd is om zich uit te laten over de ter zitting namens adverteerder gestelde vraag, op welke wijze adverteerder “reclame mag maken”. De Commissie heeft tot taak te beoordelen of reclame wordt gemaakt in overeenstemming met de Nederlandse Reclame Code (NRC), hetgeen betekent dat de Commissie reeds gemaakte reclame toetst aan de NRC.

Klager heeft gemotiveerd weersproken dat de in de bestreden uiting aangeprezen armbanden de werking hebben die daaraan in de advertentie wordt toegeschreven. Meer in het bijzonder heeft klager gesteld dat wat betreft het onderhavige product in de literatuur geen wetenschappelijke onderbouwing is te vinden van de mededelingen: “armbanden met magnetische technologie die de bloedsomloop verbeteren en prestaties verhogen” en “Betere aanvoer van zuurstof”.

Het lag op de weg van adverteerder om de juistheid van voornoemde mededelingen aan te tonen. Daarin is adverteerder naar het oordeel van de Commissie niet geslaagd. Uit het bij het verweer overgelegde onderzoeksrapport “A clinical study to test the effects of static magnets on pain, stiffness and ease of daily functioning” heeft de Commissie niet kunnen afleiden dat voornoemde mededelingen juist zijn. Dit valt evenmin op te maken uit de bij het verweer overgelegde stukken omtrent -samengevat- notificatie van producten van adverteerder als medisch hulpmiddel klasse I.

Gelet op het bovenstaande gaat de reclame gepaard met onjuiste informatie ten aanzien van de van het gebruik van het product te verwachten resultaten als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b NRC. Nu de gemiddelde consument er bovendien toe kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

Ook de juistheid van de door klager bestreden mededeling “Backed by independent clinical trials” heeft adverteerder niet aannemelijk gemaakt, reeds omdat deze mededeling duidt op verschillende, onafhankelijke onderzoeken, en adverteerder bij verweer slechts naar één onderzoek heeft verwezen. Ten aanzien van dit onderzoek heeft adverteerder klagers mededeling bij repliek, dat de betreffende studie niet onafhankelijk is, niet weersproken.

In dit opzicht gaat de reclame gepaard met onjuiste informatie als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b NRC. Nu de gemiddelde consument er bovendien toe kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

RB 2359

Energetix maakt gezondheidsclaims t.a.v. magneetsieraden

RCC 13 maart 2015, RB 2359, dossiernr. 2014/00804 (Energetix Magneetsieraden)
Misleiding t.a.v. voornaamste kenmerken product. Aanbeveling. De uiting: Het betreft een uiting op https://energetixnederland.nl. Op de webpagina https://energetixnederland.nl/werking staat onder de aanhef “Werking ENERGETIX Magneetsieraden voor veel mensen positief” onder meer: “Magneten stimuleren de doorbloeding (….) Door de magneten krimpen uitgerekte aders en vernauwde bloedvaten ontspannen. Magneten verhogen de toevoer van zuurstof (….) naar de individuele cellen”. Op de webpagina https://energetixnederland.nl/werking/gemagnetiseerd-water staat onder de aanhef “Het effect van gemagnetiseerd water” onder meer: “(…) verbetert sterk de oplosbaarheid van calcium, (…). Al bestaande harde afzetsels (…) zoals (…) nierstenen en galstenen kunnen (…) zelfs helemaal oplossen” en “preventieve werking op (..) vorming (..) afzetsel in de bloedvaten. Het opbouwen van cholesterol wordt voorkomen zodat de kans (…) aanzienlijk verkleind wordt” en “verlaagt de kans op verkalking van de bloedvaten (…)”.

De klacht:

Op één van de pagina’s van de onderhavige site staat:
“Magneettherapie is net als bijvoorbeeld homeopathie en acupunctuur een natuurlijke, holistische vorm van therapie en niet wetenschappelijk bewezen”. Klager is het daarmee eens. Ondanks voornoemde mededeling bevat de bestreden uiting “medische claims” die niet kunnen worden onderbouwd. Klager maakt bezwaar tegen deze verschillende “medische claims”

De beoordeling:

De Commissie stelt het volgende voorop.

1. De Commissie zal zich beperken tot het beoordelen van de uiting waarover in de oorspronkelijke klacht bij brief van 6 november 2014 is geklaagd en waarvan bij diezelfde brief afdrukken zijn overgelegd. Zij zal zich niet uitlaten over een uiting die het resultaat is van door adverteerder -naar aanleiding van de onderhavige klacht - aangebrachte wijzigingen.

2. De bestreden uiting moet worden aangemerkt als een reclame-uiting in de zin van artikel 1 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Adverteerder heeft bij dupliek gesproken over een “informatieve site” waarop men “niets bestellen” kan. De uiting houdt echter onmiskenbaar een openbare aanprijzing in van ENERGETIX Magneetsieraden. Dat men via de site geen bestelling kan plaatsen, betekent niet dat er geen sprake is van reclame.

Klager heeft gemotiveerd weersproken dat de in de bestreden uiting aangeprezen magneetsieraden de werking hebben die daaraan in de advertentie wordt toegeschreven. Meer in het bijzonder heeft klager gesteld dat in de literatuur geen wetenschappelijke onderbouwing is te vinden van de mededelingen:

“Magneten stimuleren de doorbloeding (….)
Door de magneten krimpen uitgerekte aders en vernauwde bloedvaten ontspannen
Magneten verhogen de toevoer van zuurstof (….)”.
en “(…) verbetert sterk de oplosbaarheid van calcium, (…). Al bestaande harde afzetsels (…) zoals (…) nierstenen en galstenen kunnen (…) zelfs helemaal oplossen”
en “preventieve werking op (..) vorming (..) afzetsel in de bloedvaten. Het opbouwen van cholesterol wordt voorkomen zodat de kans (…) aanzienlijk verkleind wordt”
en “verlaagt de kans op verkalking van de bloedvaten (…)”.

Het lag op de weg van adverteerder om de juistheid van voornoemde mededelingen aan te tonen. Daarin is adverteerder naar het oordeel van de Commissie niet geslaagd. Op basis van adverteerders verwijzing naar de bij het verweer overgelegde bijlagen 12 tot en met 15 heeft de Commissie niet kunnen afleiden dat voornoemde mededelingen juist zijn. Ter zitting heeft klager overigens gemotiveerd betwist, onder overlegging van pleitaantekeningen, dat de in de bijlagen 12 tot en met 15 bedoelde onderzoeken de bestreden claims onderbouwen. Daarbij heeft hij er onder meer op gewezen dat bijlage 12 onderzoek onder ratten betreft.

Gelet op het bovenstaande gaat de reclame gepaard met onjuiste informatie ten aanzien van de van het gebruik van het product te verwachten resultaten als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b NRC. Nu de gemiddelde consument er bovendien toe kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

De Commissie heeft geconstateerd dat de bestreden uiting ook relativeringen bevat. Zo staat bijvoorbeeld onder het kopje: “Is magneetkracht werkelijk een genezend middel bij vele klachten?”:

“Er zijn inmiddels meerdere plausible verklaringen, maar hard eenduidig wetenschappelijk bewijs kan (nog niet) geleverd worden”.

Ook wordt gewezen op “positieve ervaringen” met magneetsieraden.

In reactie op de klacht heeft adverteerder nog gewezen op een op de site opgenomen “disclaimer” met de titel “geen medische claims”, waarin onder meer staat:

“Magneettherapie is net als bijvoorbeeld homeopathie en acupunctuur een natuurlijke, holistische vorm van therapie en niet wetenschappelijk bewezen. Miljoenen mensen ter wereld kiezen bewust voor het gebruik van homeopatische middelen of voor een natuurlijke reflextherapie als acupunctuur of magneettherapie. Zij ervaren positieve effecten en zijn hierover bijzonder enthousiast. Aan de andere kant zijn er ook mensen die hiermee absoluut niets hebben en hiervoor dan ook niet zullen kiezen. Ook de wetenschap is en blijft hierover verdeeld. Er zijn talloze onderzoeken gedaan en de uitkomsten zijn nooit eenduidig”.

Relativeringen zoals bovenbedoeld maken het oordeel van de Commissie, dat de bestreden mededelingen onjuist zijn en dat de uiting in zoverre in strijd is met de NRC, niet anders.

Ten slotte overweegt de Commissie dat zij nota heeft genomen van de mededeling van adverteerder dat de door klager bestreden mededelingen inmiddels van de website zijn verwijderd.
 
RB 2358

HEMA zorgverzekering niet dagelijks opzegbaar

Vz. RCC 17 maart 2015, RB 2358, dossiernr. 2015/00169 (HEMA Zorgverzekering)
Misleidend t.a.v. voornaamste kenmerken product. Voorzitterstoewijzing zonder oplegging aanbeveling. De uiting: Het betreft een reclamefolder (flyer) waarin onder meer staat: “U bent goed verzekerd voor uw zorgkosten met de HEMA Zorgverzekering. Wist u dat de HEMA ook een groot aanbod aan schadeverzekeringen heeft? Zo kunt u bij HEMA Verzekeringen terecht voor onder andere een auto-, woon-, reis- en dierenverzekering. Van premie berekenen tot afsluiten, u regelt het net als bij de zorgverzekering allemaal heel gemakkelijk online. (…) de voordelen van een HEMA verzekering (…) dagelijks opzegbaar.”

De klacht:

Klager stelt, samengevat, dat hij per 1 juni 2014 zijn zorgverzekering bij HEMA heeft opgezegd. Deze opzegging werd niet geaccepteerd omdat klager alleen aan het eind van het jaar bleek te kunnen opzeggen. In de reclamefolder staat echter “dagelijks opzegbaar”. Nu dit niet mogelijk is, is sprake van misleiding.

Het oordeel:

1) Bij de vraag of sprake is van een misleidende reclame-uiting, dient te worden gelet op de totale uiting en de context waarin mededelingen worden gedaan. Uitgaande hiervan oordeelt de voorzitter als volgt. Het is op grond van de mededelingen op de bovenste helft van de uiting duidelijk dat daar andere verzekeringen worden bedoeld dan de HEMA zorgverzekering. Hier wordt immers specifiek over schadeverzekeringen gesproken. Dit ligt echter anders ten aanzien van de voordelen die op de onderste helft van de uiting met betrekking tot “een HEMA verzekering” worden genoemd. Door tekst, opmaak en presentatie zou de gemiddelde consument kunnen denken dat het hier algemene voordelen betreft, dat wil zeggen voordelen die voor elke HEMA verzekering gelden, dus ook voor de zorgverzekering. Daarbij merkt de voorzitter op dat het, anders dan HEMA stelt, onder bepaalde voorwaarden wel mogelijk is tussentijds de HEMA zorgverzekering op te zeggen (de voorzitter verwijst naar clausule A7 van de voorwaarden HEMA zorgverzekering waarvan hij ambtshalve heeft kennis genomen), zij het dat niet kan worden gesproken over “dagelijks opzegbaar”. Nu de gemiddelde consument echter op grond van de uiting zou kunnen menen dat ook de HEMA zorgverzekering dagelijks opzegbaar is, heeft adverteerder geen duidelijke informatie verstrekt over de voordelen van dit product als bedoeld onder b van artikel 8.2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Voorts is de voorzitter van oordeel dat de gemiddelde consument hierdoor in het kader van de verlenging van zijn zorgverzekering ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen. Om die reden is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC

2) De voorzitter is van oordeel dat adverteerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de uiting zo zal aanpassen, dat geen sprake meer zal zijn van misleiding. Om die reden zal de voorzitter gebruik maken van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 12 lid 5 van het Reglement van de Reclame Code Commissie en het College van Beroep en een aanbeveling achterwege laten.

De beslissing:

Op grond van het voorgaande acht de voorzitter de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC.
RB 2357

Misleidende handelspraktijk al heeft informatie betrekking op slechts een consument

HvJ EU 16 april 2015, RB 2357; ECLI:EU:C:2015:225 (Hongaarse consumentenbescherming tegen UPC)
Richtlijn 2005/29/EG – Oneerlijke handelspraktijken – Verstrekking van onjuiste informatie door een telecommunicatiebedrijf aan een abonnee met extra kosten als gevolg – Aanmerking als ,misleidende handelspraktijk’. HvJ EU antwoord: 1) [richtlijn oneerlijke handelspraktijken] moet aldus worden uitgelegd dat de verstrekking van onjuiste informatie door een handelaar aan een consument, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, moet worden aangemerkt als „misleidende handelspraktijk” in de zin van die richtlijn, ook al had die verstrekking van informatie slechts op één consument betrekking.

 2) Richtlijn 2005/29 moet aldus worden uitgelegd dat een handelspraktijk die voldoet aan alle in artikel 6, lid 1, van die richtlijn genoemde criteria om te kunnen spreken van een misleidende praktijk jegens de consument, als oneerlijk en daarmee als verboden op grond van artikel 5, lid 1, van de richtlijn kan worden aangemerkt zonder dat nog behoeft te worden nagegaan of die praktijk ook in strijd is met de vereisten van professionele toewijding in de zin van artikel 5, lid 2, onder a), van de richtlijn.

Vragen:

1)      Dient artikel 5 van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken aldus te worden uitgelegd dat in het geval van misleidende handelspraktijken in de zin van lid 4 van dat artikel de criteria van lid 2, onder a), van dat artikel niet afzonderlijk mogen worden getoetst?
2)      Kan de verstrekking van op onwaarheden berustende informatie aan één enkele consument worden aangemerkt als een handelspraktijk in de zin van die richtlijn?
RB 2356

Ongewenste e-mails zonder afmeldlink

RCC 16 maart 2015, RB 2356, dossiernr. 2014/00923 (VGZ ongewenste e-mail)
Code Reclame via e-mail 2012. Ongewenste e-mail. Zonder afmeldlink. Gedeeltelijke aanbeveling. Uiting: Het betreft een op 1 december 2014 aan klager toegezonden e-mail. Daarin staat boven het zogenaamde “Van-veld”: “Goede zorg én een scherpe premie? Regel het nu bij VGZ!”. In de uiting staat onder meer: “Basisverzekering VGZ Goede Keuze Nog 30 dagen om voor over te stappen € 95,95 naar VGZ!” per maand. Beste (naam geadresseerde), Kies in 2015 voor VGZ. Dan bent u verzekerd van goede zorg, ruime vergoedingen én een scherpe premie. Voor € 95,95 per maand het u al de basisverzekering VGZ Goede Keuze. Regel het snel, u hebt nog tot en met 31 december!”. Onderaan de uiting staat: “U ontvangt deze eenmalige e-mail, omdat u zich hebt aangemeld voor de VGZ premiemelder”.

Klacht:

Klager heeft zich aangemeld om de nieuwe premie te ontvangen. Deze premie heeft klager ontvangen bij (de bij de klacht overgelegde) e-mail van 11 november 2014. Deze e-mail, (...) eindigt met: “U ontvangt deze eenmalige e-mail, omdat u zich hebt aangemeld voor de VGZ premiemelder” (...)

Op 1 december 2014 ontving klager “verdere nieuwsbrieven” (......) Hiervoor heeft hij geen toestemming gegeven.

Met de bestreden mail worden de volgende artikelen overtreden:

1. Artikel 5.1 Code Reclame via e-mail 2012, omdat klager geen mogelijkheid wordt geboden om zich af te melden.

2. Artikel 2.3 Code Reclame via e-mail 2012, omdat het e-mailadres van de afzender (tevens reply to-adres) geen werkend antwoordadres is. Mails aan dit adres bouncen niet, maar leveren een “Automatisch antwoord”, inhoudende onder meer:

“Uw reactie wordt via dit e-mailadres niet gelezen” (zo blijkt uit de door klager bij repliek overgelegde afdruk van dit antwoord).

Oordeel:

Als niet weersproken staat vast dat klager via www.vgz.nl/premiemelder toestemming heeft gegeven om een e-mail te ontvangen als de premies voor 2015 bekend zouden zijn. Blijkens de in het verweer opgenomen tekst van het bewuste onderdeel van de website van adverteerder staat daarin onder het kopje “Benieuwd naar uw premie voor 2015?” onder meer:

“U ontvangt een e-mail als de nieuwe premie bekend is”, waarna de belangstellende onder meer zijn naam en e-mailadres kan invullen en verzenden.

Gelet hierop zal de gemiddelde consument ervan uitgaan dat hij door het verstrekken van zijn gegevens aan VGZ, toestemming geeft om een e-mail van VGZ te ontvangen, inhoudende de nieuwe premie.

Met de e-mail van 11 november 2014 heeft adverteerder gevolg gegeven aan klagers verzoek om bovenbedoelde e-mail te ontvangen. Onderin deze e-mail wordt bevestigd dat het om een eenmalige e-mail gaat: “U ontvangt deze eenmalige e-mail, omdat u zich hebt aangemeld voor de VGZ premiemelder”. Niets wijst erop dat nog een e-mail zou kunnen volgen.

Bij verweer heeft adverteerder meegedeeld dat de tweede aan klager gezonden e-mail van 1 december 2014 louter een correctie op de eerste betreft en dat er geen sprake is van ongevraagde reclame in de zin van de Code Reclame via e-mail 2012. Dit verweer kan niet slagen. Ten eerste wijst de tekst van de tweede e-mail er niet op dat het om een correctie van de eerste e-mail gaat. Dit zou men hoogstens kunnen opmaken uit het feit dat een ander maandbedrag is vermeld. Ten tweede houdt de tweede e-mail ten opzichte van de eerste een extra aanprijzing in; de uiting bevat de aansporingen:

“Regel het nu bij VGZ!”,

“Nog 30 dagen om over te stappen naar VGZ!”

en

“Regel het snel, u hebt nog tot en met 31 december!”.

Aldus is er sprake van reclame via e-mail en naar het oordeel van de Commissie ziet vorenbedoelde toestemming via www.vgz.nl/premiemelder niet (mede) op het ontvangen van deze reclame.

Gelet op het bovenstaande is de Code Reclame via e-mail 2012 van toepassing.

Nu één bezwaar van klager luidt dat hij geen toestemming heeft gegeven om “verdere nieuwsbrieven” (kennelijk is bedoeld: de e-mail van 1 december 2014) te ontvangen, vat de Commissie de klacht mede op in die zin dat artikel 1.3 onder a Code Reclame via e-mail 2012 is overtreden.

Gelet op hetgeen hiervoor overwogen acht de Commissie dit onderdeel van de klacht gegrond. Artikel 1.3 onder a Code Reclame via e-mail 2012 luidt, voor zover hier van belang:

“Reclame via e-mail is in beginsel toegestaan als de geadresseerde van reclame via e-mail daarvoor aan de bestandseigenaar door middel van een actieve handeling vooraf toestemming heeft verleend (..)”.

In de e-mail van 1 december 2014 ontbreekt de mogelijkheid van het recht van verzet als bedoeld in artikel 5.1 Code Reclame via e-mail 2012. Derhalve is de uiting in strijd met deze bepaling.

De Commissie acht de uiting niet in strijd met artikel 2.3 Code Reclame via e-mail 2012; naar haar oordeel is er sprake van een werkend antwoordadres waarop response kan worden ontvangen, nu via het bewuste adres het bij repliek overgelegde “Automatisch antwoord” is verzonden. In dit antwoord staat weliswaar “Uw reactie wordt via dit e-mailadres niet gelezen”, maar VGZ biedt klager daarin ook de gelegenheid om zich via de in het antwoord vermelde links door VGZ te laten helpen.
RB 2355

Unieke code geeft geen recht op uitgeloofde geschenken

RCC 5 maart 2015, RB 2355, dossiernr. 2014/00911 (Unieke code en geschenk)
Misleiding. Aanbeveling. Uiting: Het betreft een (aan een achternaamgenoot van klager) geadresseerde mailing. Daarin staat onder meer: “(…) met jouw persoonlijke gelukscode sleep je sowieso een topgeschenk of een waardecheque in de wacht. Ben je een echte geluksvogel? Dan pak je ze allebei! Kijk dus direct op de bijgevoegde bekendmakingslijsten en vergelijk je gelukscode”. In de uiting staat onder de aanhef “lijst van beschikbare waardecheques*” onder meer een lijst van 7 persoonlijke geluksnummers. Boven die lijst staat:  “Staat jouw persoonlijke gelukscode in de lijst hieronder:”. Rechts van de lijst met persoonlijke geluksnummers staat een lijst met 7 waardecheques, variërend van € 10,- tot € 500,-”. Boven deze lijst staat:  “Dan heb je recht op 1 van onderstaande waardecheques!”. De asterisk in de zinsnede “lijst van beschikbare waardecheques* verwijst naar de dwars gedrukte mededeling op de desbetreffende pagina:
“Voor toekenningsvoorwaarden zie achterzijde”.

Klacht:

De code van de geadresseerde gaf recht op het geschenk “Samsung Led TV” en op een waardecheque van € 400,-, mits een bestelling werd gedaan. Naar aanleiding van de onderhavige mailing werd een bestelling gedaan. Na een week vernam klager telefonisch dat de bestelling niet was “doorgekomen” en dat geen prijs was gewonnen, omdat iemand anders uit duizenden inzendingen als winnaar was verkozen. Klager vindt de uiting, die voor wat betreft het gedeelte omtrent de Samsung Led TV soortgelijk is aan het gedeelte omtrent de waardecheque, misleidend.

Oordeel:

De Commissie vat de klacht op in die zin dat in de bestreden uiting ten onrechte de indruk wordt gewekt dat de geadresseerde recht heeft op een waardecheque van

€ 400,- en op een “Samsung Led TV”, op voorwaarde dat hij een bestelling plaatst. Ten aanzien van de waardecheque, vermeld in het bij de klacht overgelegde gedeelte van de uiting, oordeelt de Commissie als volgt.

Door de plaatsing naast elkaar van de lijst van de persoonlijke gelukscodes en de lijst van waardecheques wordt de indruk gewekt dat een bepaalde gelukscode recht geeft op de waardecheque, vermeld daarnaast op dezelfde hoogte/regel, in het geval van de onderhavige geadressseerde een cheque van € 400,-. Een zodanig recht bestaat echter niet. Blijkens de van de mailing deel uitmakende en bij het verweer overgelegde deelnamevoorwaarden gaat de cheque van € 400,- “naar de inzender wie” in een nader genoemde periode “voor het tweede hoogste aankoopbedrag bij pabo aangekocht heeft”. Soortgelijke voorwaarden gelden voor de cheques van € 50,- tot en met € 500,-. De waardecheque van € 10,- gaat naar “alle overige inzenders wiens bestelling met actiecode” in een nader genoemde periode “door pabo wordt ontvangen”. De Commissie acht de uiting voor de gemiddelde consument onduidelijk in die zin dat in één onderdeel van de uiting wordt gesuggereerd dat men recht heeft op de waardecheque die direct naast de gelukscode van de geadresseerde staat, terwijl uit informatie elders in de uiting blijkt dat een zodanig recht niet bestaat. Nu de gemiddelde consument er bovendien toe kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend als bedoeld in artikel 8.2 aanhef van de Nederlandse Reclame Code (NRC) en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

Dat bovenaan de lijst met cheques is vermeld: “Dan heb je recht op 1 van onderstaande waardecheques!” maakt bovenstaand oordeel niet anders.

Uit de bij het verweer overgelegde lijst van “topgeschenken” in combinatie met de deelnamevoorwaarden maakt de Commissie op dat ten aanzien hiervan op soortgelijke wijze is geadverteerd, waarbij de “LED TV Samsung gaat naar de inzender wiens bestelbon (…..) als allersnelste inzending (…) wordt geregistreerd”. Ook wat betreft de “topgeschenken” acht de Commissie de uiting voor de gemiddelde consument onduidelijk en misleidend als bedoeld in artikel 8.2 NRC en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

Bij verweer heeft adverteerder medegedeeld dat uit de administratie van adverteerder geen bestelling van klager is terug te vinden, en dat daarom geen recht bestaat op “de uitgeloofde geschenken”. Dat maakt bovenstaand oordeel omtrent de onduidelijkheid van de uiting echter niet anders.
RB 2353

Begrip 'natuurlijk mineraalwater afkomstig van eenzelfde bron’

Conclusie AG HvJ EU 14 april 2015, RB 2353, ECLI:EU:C:2015:220, zaak C‑207/14 (Hotel Sava Rogaška tegen Republika Slovenija)
Etikettering. Reclame. Handelsmerk. Herkomstaanduiding. In de 19e eeuw werd het populair bronwater aan de bron te consumeren en onder invloed van de sociale en culturele ontwikkeling werd dit water ook in flessen in de handel gebracht. In 1870 werd in de eerste reclame voor de bron van het natuurlijk mineraalwater Perrier gesproken van „de prinses van het tafelwater”. In het Unierecht strekt de regelgeving voor natuurlijk mineraalwater ertoe vrij verkeer van goederen tot stand te brengen en te waarborgen, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan de bescherming van de consument. Artikel 12, lid 4, van het besluit bepaalt dat natuurlijk mineraalwater afkomstig van eenzelfde bron slechts onder één handelsmerk mag worden verkocht. Conclusie AG:

De uitdrukking ,natuurlijk mineraalwater afkomstig van eenzelfde bron’ in de zin van artikel 8, lid 2, van [natuurlijk mineraalwater]richtlijn 2009/54/EG verwijst naar water afkomstig van een of meerdere natuurlijke of kunstmatige ontspringingspunten, dat eenzelfde watervlak of onderaardse laag tot oorsprong heeft, voor zover dat water identieke kenmerken heeft die bij al die natuurlijke of kunstmatige ontspringingspunten constant blijven binnen natuurlijke schommelingen.”

38.      Anders dus dan bij de regelgeving op het gebied van merken, op grond waarvan meerdere merken voor hetzelfde product kunnen worden gebruikt, beoogt artikel 8 van richtlijn 2009/54 dat de bron en de geografische oorsprong zoals zij blijken uit de handelsbenaming van het natuurlijk mineraalwater ondubbelzinnig kunnen worden geïdentificeerd.

Gestelde vragen:

1)      Moet artikel 8, lid 2, van richtlijn 2009/54[...] aldus worden uitgelegd dat onder ,natuurlijk mineraalwater afkomstig van eenzelfde bron’ moet worden verstaan:

a)      water afkomstig van eenzelfde onttrekkingspunt en niet water dat uit verschillende onttrekkingspunten wordt gehaald, ook al betreft het water met oorsprong in dezelfde watervoerende laag van hetzelfde grondwaterlichaam volgens de definitie van ,watervoerende laag’ en ,grondwaterlichaam’ van [de kaderrichtlijn water];

b)      water afkomstig van eenzelfde onttrekkingspunt en niet water dat uit verschillende onttrekkingspunten wordt gehaald, ook al betreft het water met oorsprong in dezelfde watervoerende laag van hetzelfde grondwaterlichaam volgens de definitie van ,watervoerende laag’ en ,grondwaterlichaam’ van [de kaderrichtlijn water], met dien verstande dat een dergelijke definitie ook omstandigheden in aanmerking neemt als de afstand tussen de onttrekkingspunten, de diepte van die punten, de specifieke kwaliteit van het water afkomstig uit een enkel onttrekkingspunt (bijvoorbeeld de chemische en microbiologische samenstelling), de hydraulische verbinding tussen de onttrekkingspunten, het open of gesloten karakter van de watervoerende laag;

c)      al het water met oorsprong in dezelfde watervoerende laag van hetzelfde grondwaterlichaam volgens de definitie van de begrippen ,watervoerende laag’ en ,grondwaterlichaam’ van [de kaderrichtlijn water], ongeacht of het aan de oppervlakte komt via meerdere onttrekkingspunten;

d)      al het water met oorsprong in dezelfde watervoerende laag van hetzelfde grondwaterlichaam volgens de definitie van de begrippen ,watervoerende laag’ en ,grondwaterlichaam’ van [de kaderrichtlijn water], ongeacht of het aan de oppervlakte komt via meerdere onttrekkingspunten, met dien verstande dat een dergelijke definitie ook omstandigheden in aanmerking neemt als de afstand tussen de onttrekkingspunten, de diepte van die punten, de specifieke kwaliteit van het water afkomstig uit individuele onttrekkingspunten (bijvoorbeeld de chemische en microbiologische samenstelling), de hydraulische verbinding tussen de onttrekkingspunten, het open of gesloten karakter van de watervoerende laag?

2)      Indien geen van de in vraag 1 voorgestelde oplossingen kan worden aanvaard, moet de uitlegging van het begrip ,natuurlijk mineraalwater afkomstig van eenzelfde bron’ dan worden gebaseerd op omstandigheden als de afstand tussen de onttrekkingspunten, de diepte van die punten, de specifieke kwaliteit van het water afkomstig uit de individuele onttrekkingspunten, de hydraulische verbinding tussen de onttrekkingspunten, het open of gesloten karakter van de watervoerende laag?”

 

RB 2352

NOS niet verantwoordelijk voor commerciële zenders

CvB 5 maart 2015, RB 2352, dossiernr. 2014/00809 (Stop de ebolaramp)
Niet-commerciele reclame. Tijdstip uitzending. Verantwoordelijkheid uitzenden door commerciële zenders. Gedeeltelijke aanbeveling. Uiting: Het betreft een televisiereclame voor Giro 555 van de Samenwerkende Hulporganisaties (SHO) met als onderwerp “Stop de ebolaramp”. De uiting toont onder meer beelden van mensen met ebola, onder wie een - kennelijk - stervende man die kronkelend in een plas op straat ligt. Ook zijn beelden te zien van een witte zak met daarin kennelijk een overledene, welke zak door mensen in witte pakken en met handschoenen aan in een kuil wordt geworpen. Tijdens de beelden wordt gezegd: “Ebola is een humanitaire ramp die in West-Afrika meer dan een miljoen mensen treft. Complete samenlevingen zijn ontwricht. Duizenden kinderen hebben hun ouders verloren. We moeten de slachtoffers nú helpen. Er is dringend behoefte aan medische zorg, voorlichting, veilige begrafenissen, opvang van wezen en voedsel. Stop de ebolaramp. Steun de nationale actie en geef op Giro 555.”

Grieven:

De NOS stelt beroep in voor zover de beslissing ziet op haar verantwoordelijkheid voor uitzendtijdstippen op andere zenders dan die van de NPO en voert daartoe het volgende aan. De NOS heeft de onderhavige commercial samengesteld in overleg met de Samenwerkende Hulporganisaties (SHO). De NPO heeft de commercial vervolgens op haar zenders uitgezonden. Daarbij is ervoor gekozen om de commercial niet rondom kinderprogramma’s uit te zenden. Het oordeel van de Commissie dat het uitzenden van de commercial in strijd is met de goede smaak en het fatsoen, ziet op de uitzendingen op andere (niet-NPO) zenders. De keuze van die zenders (zoals RTL4 en SBS) om de commercial uit te zenden en op welke tijdstippen, is een autonome beslissing van hen. Het is ondenkbaar dat de publieke omroep de programmering van een commerciële zender (mede) kan bepalen. De inhoud van de commercial was bekend bij de zenders en hiermee kon rekening worden gehouden bij het bepalen van de uitzendtijdstippen. De NOS heeft de commercial ook niet (mede) in opdracht van andere zenders gemaakt.

Oordeel:

1. De NOS heeft het oordeel van de Commissie dat de onderhavige commercial niet voor 20.00 uur had mogen worden uitgezonden niet bestreden. Dit staat derhalve in beroep als onbestreden vast. Evenmin heeft de NOS bestreden dat zij verantwoordelijk is voor zover de commercial, die door haar in overleg met SHO is samengesteld, op zenders van de NPO vóór 20.00 uur is uitgezonden. Kern van het geschil in beroep is of de NOS ook verantwoordelijk is voor het feit dat andere zenders, zoals RTL4 en SBS, eveneens de commercial vóór 20.00 uur hebben uitgezonden.

2. De NOS heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zenders autonoom konden beslissen of zij de onderhavige commercial zouden uitzenden en op welke tijdstip. De NOS en de NPO konden hierdoor de programmering voor andere zenders dan die van de NPO derhalve niet (mede) bepalen. De Commissie heeft dit in haar beslissing niet miskend. De Commissie overweegt immers met zoveel woorden dat de NOS niet het tijdstip van het uitzenden van de commercial op andere dan de publieke zenders kon bepalen. De Commissie heeft desalniettemin geoordeeld dat dit niet wegneemt dat de NOS (mede) verantwoordelijk is voor het feit dat de andere zenders de commercial vóór 20.00 uur hebben uitgezonden. Dat de NOS geen voorwaarden kan verbinden aan het tijdstip van uitzenden, brengt volgens de Commissie mee dat zij aan andere zenders dan die van de NPO een versie van de commercial beschikbaar had dienen te stellen die de onderhavige - voor kinderen te schokkend geachte - beelden niet bevat. Het College oordeelt hierover als volgt.

3. In de commercial, die als onderwerp heeft “Stop de ebola-ramp”, wordt opgeroepen geld te storten op Giro 555 ten behoeve van SHO. De NOS kan in dit verband niet als adverteerder worden aangemerkt, zodat zij niet om die reden verantwoordelijk is voor het feit dat geen aangepaste versie van de commercial aan andere zenders dan die van de NPO is verstrekt. Naar het oordeel van het College kan het, anders dan de Commissie heeft geoordeeld, ook overigens niet tot de verantwoordelijkheid van de NOS gerekend worden om zelfstandig een versie zonder schokkende beelden te ontwikkelen en uitsluitend deze versie aan te bieden aan die zenders. De NOS kan derhalve niet verantwoordelijk worden gehouden voor zover de commercial op andere zenders dan die van de NPO vóór 20.00 uur is uitgezonden.

4. De grieven treffen doel. Derhalve wordt beslist als volgt.

Beslissing:

Het College vernietigt de bestreden beslissing voor zover de Commissie de NOS verantwoordelijk heeft geacht voor het feit dat de onderhavige commercial op andere zenders dan die van de NPO vóór 20.00 uur is uitgezonden. Wijst in zoverre de klacht alsnog af.

Handhaaft de beslissing van de Commissie voor al het overige.