RB
RB 3838
10 juni 2024
Artikel

Laatste plekken voor de Actualiteitenlunch Reclamerecht

 
RB 3837
3 juni 2024
Artikel

Vacature Simmons & Simmons: Advocaat-stagiaire IP / Life Sciences

 
RB 3836
31 mei 2024
Artikel

Pinsent Masons Amsterdam zoekt voor haar octrooi- en Life Sciences team junior en senior advocaat-medewerkers

 
RB 1843

Recht op vergoeding hoortoestel bij niet-gecontracteerde zorgaanbieder

RCC 8 juli 2013, dossier 2013/00392 (Stichting HoorProfs tegen Beter Horen)
Beslissing ingezonden door Ranee van der Straaten, Marree en Dijxhoorn Advocaten.
ALERT!. Het betreft een in verschillende dagbladen geplaatste advertentie: "Duidelijkheid over de vergoeding van uw hoortoestel". De klacht: De zinsnede "U komt alleen maar voor vergoeding in aanmerking als uw zorgverzekeraar een contract heeft met de aanbieder van uw hooroplossing" is niet juist. Artikel 13 van de Zorgverzekeringswet bepaalt dat de verzekerde recht heeft op een vergoeding voor de zorg van een niet-gecontracteerde zorgaanbieder.

Het verweer: Ingevolge artikel 13 Zorgverzekeringswet krijgen verzekerden (toch) een deel van de kosten vergoed. Wel hebben verzekeraars recht om een korting op het te vergoeden bedrag te toe te passen en zij plegen dat in de regel ook te doen. Dit betekent dat de gewraakte zinsnede te absoluut is en daardoor een onjuist beeld zou kunnen geven, zeker als deze mededeling los gezien wordt van de daaraan voorafgaande tekst.

De Commissie: Artikel 13 lid 1 van de op 1 januari 2013 in werking getreden Zorgverzekeringswet geeft de verzekerde derhalve ook recht op vergoeding van een aanbieder waarmee zijn zorgverzekeraar geen contract heeft, zij het dat de zorgverzekeraar het recht heeft om een korting toe te passen. Blijkens het voorgaande is onjuiste informatie verstrekt als bedoeld in 8.2 aanhef en onder g NRC, de uiting is misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

Voorts heeft de Commissie besloten de uitspraak onder de aandacht van een breed publiek te brengen.

Lees de beslissing dossier 2013/00392 (website RCC)

RB 1842

Prejudiciële vragen: ambthalve toetsing van naleving richtlijn kredietovereenkomsten voor consumenten

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 24 mei 2013, zaak C-298/13 (Facet ea) - dossier
CreditPrejudiciële vragen gesteld door het Tribunal d’instance d’Orléans, Frankrijk.
Consumentenbescherming. Oneerlijke handelspraktijken. Ambtshalve toetsing. Verzoeksters Facet en BNP Paribas Personal Finance zijn kredietverleners. Elf verweerders sluiten vanaf de tweede helft van 2011 een persoonlijke lening of een kredietovereenkomst voor bedragen variërend van € 1000 tot iets meer dan € 10.000 met één van beide geldverstrekkers. Omdat al deze verweerders niet aan hun aflossingsverplichtingen voldoen vragen verzoeksters bij de rechtbank betalingsbevelen ter verkrijging van een executoriale titel om de verschuldigde bedragen te innen. De rechtbank vraagt om aanvullende documentatie (zoals de wettelijk verplichte beoordeling kredietwaardigheid, raadpleging van het ‘BKR’ en bewijzen van voldoening aan voorlichtings- en waarschuwingsverplichtingen), maar daarop reageren verzoeksters niet.

De verwijzende Franse rechter constateert uit jurisprudentie van het HvJ EU dat de nationale rechter in staat moet worden gesteld de bepalingen van de richtlijn ambtshalve toe te passen. Maar betekent dit dat hij het Unierecht niet ten nadele van de consumenten buiten toepassing mag laten? Moet hij net als in het geval van oneerlijke bedingen ambtshalve nagaan of de voor kredietverstrekking geldende verplichtingen zijn nageleefd? (zie ook C-564/12 waarin een soortgelijke zaak speelt en verzoekers al hebben aangegeven dergelijke documenten niet te bewaren).

Hij stelt de volgende vragen aan het HvJ EU:

1) Moet richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten aldus worden uitgelegd dat de rechter ambtshalve moet nagaan of de bepalingen van die richtlijn en de hieruit voortgevloeide nationale bepalingen zijn nageleefd?
2) Moet richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten aldus worden uitgelegd dat de kredietgever geacht wordt te hebben voldaan aan zijn precontractuele verplichtingen zoals die voortvloeien uit de ter omzetting van de richtlijn vastgestelde nationale bepalingen, wanneer hij aan de rechter uitsluitend de in artikel 10 van de richtlijn bedoelde kredietovereenkomst overlegt en geen enkel document waaruit de naleving van zijn precontractuele verplichtingen blijkt?
3) Moet richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten aldus worden uitgelegd dat het bewijs van de naleving (omissis) van de verplichtingen van de kredietgever ten opzichte van de consument, zoals die zijn bepaald in de ter omzetting van de richtlijn vastgestelde nationale bepalingen, niet is geleverd wanneer de kredietgever aan de rechter geen stukken overlegt waaruit de inhoud blijkt van de aan de consument verstrekte inlichtingen en de ten behoeve van de beoordeling van zijn kredietwaardigheid ingewonnen informatie, zonder dat er sprake is van een grond om de bewijslast ter zake van deze tekortkomingen op de consumenten te leggen?
4) Vormt de niet-nakoming door de kredietgever van de precontractuele verplichtingen tot informatie of beoordeling van de kredietwaardigheid van de consument, zoals die voortvloeien uit de nationale uitvoeringswetgeving van richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten, een oneerlijke handelspraktijk in de zin van richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt?
5) Moet richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten aldus worden uitgelegd, in voorkomend geval in het licht van richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken, dat de niet-nakoming door de kredietgever van de precontractuele-informatieverplichtingen of de verplichting om de kredietwaardigheid van de consument te beoordelen, zoals die voortvloeien uit de ter omzetting van de richtlijn vastgestelde bepalingen, niet toelaat dat de kredietgever de onbetaalde bedragen bij de kredietnemer kan innen, wanneer de gebrekkige betaling door de kredietnemer mogelijk haar oorsprong vindt in de niet-naleving door de kredietgever van zijn verplichtingen?
RB 1840

'2e gratis alle varianten' is onduidelijk

RCC 4 juli 2013, dossiernr. 2013/00409 (Etos lenzenvloeistof)
Prijsvermelding. Onduidelijk. Aanbeveling. Het betreft een reclamefolder. Deze bevat het aanbod “2e GRATIS Etos lenzen en -vloeistof alle varianten. Bijvoorbeeld All-in-one lenzenvloeistof. Voor zachte lenzen 250 ml, 2 stuks € 6.08, € 3.04”. Bij deze tekst zijn twee flessen All-in-one lenzenvloeistof voor zachte lenzen afgebeeld en twee verpakkingen met zachte lenzen.
 
De klacht - Eén van de twee afgebeelde flessen vloeistof is no-rub vloeistof. Deze kost in de winkel € 4,57 in plaats van € 3,04. De uiting is misleidend.

Het oordeel van de Commissie
Uit de bestreden uiting blijkt voldoende duidelijk dat het aanbod “2e GRATIS” inhoudt dat van alle varianten Etoslenzen en -vloeistof het tweede exemplaar gratis is, waarbij de uiteindelijk te betalen prijs afhankelijk is van het product dat men kiest. Duidelijk is ook dat in de uiting als voorbeeld de prijs is genoemd van een lenzenvloeistof; niet wordt gesuggereerd dat de ook in de reclame-uiting afgebeelde Dag en Maand Etos Zachte lenzen ook al verkrijgbaar zijn voor € 3,04.
Het bovenstaande neemt niet weg dat de Commissie de klacht gegrond acht. In de uiting is als voorbeeld (“Bijvoorbeeld”) de prijs van “All-in-one lenzenvloeistof voor zachte lenzen 250 ml” vermeld en wel: 3,04, terwijl daarnaast twee flessen All-in-one lenzenvloeistof voor zachte lenzen” zijn afgebeeld, met dit verschil dat de ene fles “All-in-one vloeistof” betreft en de andere fles  “All-in-one no rub vloeistof”. Door deze afbeelding wordt gesuggereerd dat voor twee van de afgebeelde flessen “All-in-one vloeistoffen voor zachte lenzen” € 3,04 moet worden betaald. Niet duidelijk is dat -naar adverteerder niet heeft weersproken- voor de versie “no rub” geen € 3,04, maar € 4,57 moet worden betaald.
In zoverre acht de Commissie de uiting voor de gemiddelde consument onduidelijk ten aanzien van de prijs als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder d van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Nu de gemiddelde consument er bovendien toe kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC. 

De beslissing
Op grond van het voorgaande acht de Commissie de reclame-uiting in strijd met artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

RB 1839

Afwijkende actievoorwaarden misleidend en oneerlijk

Vz RCC 25 juni 2013, dossiernr. 2013/00436 (Kruidvat dagbladactie)
Omissie van essentiële informatie. Gemiddelde consument. Aanbeveling. Het betreft de uiting in een reclamefolder van Kruidvat voor een “dagbladactie”, waarbij “4 weken lang de Volkskrant, AD, Trouw of Het Parool” wordt aangeboden voor € 9,95. In de uiting is een opsomming van de actievoorwaarden opgenomen.
 
De klacht - Na aankoop in de winkel van het aangeboden maandabonnement op een krant naar keuze moet op de actiewebsite een code worden ingevoerd om het abonnement te activeren. Dat kan alleen indien men akkoord gaat met de actievoorwaarden. De voorwaarden op de actiewebsite blijken echter af te wijken van de in de advertentie vermelde actievoorwaarden. Het akkoord gaan met de voorwaarden blijkt namelijk ook in te houden dat toestemming wordt gegeven aan de betreffende krant voor het opnemen van contact per telefoon en e-mail. Klager wil dit niet en zegt dat hij de aankoop niet had gedaan indien hij tevoren van deze actievoorwaarde op de hoogte was geweest.

Het oordeel van de voorzitter
Vast is komen te staan dat in de bestreden advertentie niet wordt vermeld dat bij deelname aan de dagbladactie toestemming wordt verleend aan het betreffende dagblad om telefonisch en per e-mail contact op te nemen met de abonnee. Eerst bij het activeren op de actiewebsite van het in de winkel aangeschafte abonnement blijkt van deze actievoorwaarde. De voorzitter is van oordeel dat deze voorwaarde essentiële informatie betreft die de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit te nemen over deelname aan de dagbladactie. Gelet hierop had de betreffende actievoorwaarde in de uiting opgenomen moeten zijn.
Gelet op het voorgaande is sprake van een omissie van essentiële informatie als bedoeld in de aanhef en onder c van artikel 8.3 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Omdat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

De beslissing van de voorzitter
De voorzitter acht de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. Hij beveelt adverteerder - voor zover nog nodig - aan om niet meer op een derge­lij­ke wijze reclame te maken.

RB 1841

Conclusie A-G: Geen verplichte aanduiding met het woord advertentie in periodiek drukwerk

Conclusie A-G HvJ EU 11 juli 2013, zaak C-391/12 (RLvS tegen Stuttgarter Wochenblatt) - dossier
Verzoek om een prejudiciële beslissing van Bundesgerichtshof Karlsruhe, Duitsland.
Zie eerder RB 1512. Uitlegging van richtlijn 2005/29/EG [oneerlijke handelspraktijken] en met name van de artikelen 3, lid 5, 4 en 7, lid 2, van deze richtlijn alsook van punt 11 van bijlage I daarbij. Misleidende omissies in advertorials. Wettelijke regeling van een lidstaat op grond waarvan publicaties tegen vergoeding zijn verboden indien deze publicaties niet met het woord „advertentie” („Anzeige”) zijn aangeduid.

Conclusie A-G:

[Richtlijn oneerlijke handelspraktijken] dient aldus te worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan een nationale bepaling als die waarom het in het hoofdgeding gaat, die, voor zover zij van toepassing is op publicaties die oneerlijke handelspraktijken in de zin van artikel 5 van richtlijn 2005/29 vormen, elke uitgever van periodiek drukwerk die voor een commerciële publicatie een vergoeding heeft ontvangen, bedongen of toegezegd gekregen, verplicht om deze publicatie duidelijk aan te duiden met het woord ‚advertentie’, tenzij de publicatie reeds door vorm of indeling algemeen herkenbaar is als advertentie, en die niet uitsluitend dient ter bescherming van de consument, maar ook andere doeleinden nastreeft.

Vraag:

Verzetten artikel 7, lid 2, van richtlijn 2005/29/EG betreffende oneerlijke handelspraktijken en punt 11 van bijlage I daarbij juncto de artikelen 4 en 3, lid 5, van deze richtlijn zich tegen de toepassing van een nationale bepaling – in casu § 10 Landespressegesetz Baden- Württemberg – die niet alleen beoogt de consument te beschermen tegen misleiding maar ook ertoe strekt de onafhankelijkheid van de pers te beschermen, en in tegenstelling tot artikel 7, lid 2, van richtlijn 2005/29/EG en punt 11 van bijlage I daarbij iedere publicatie tegen vergoeding verbiedt – ongeacht het doel dat daarmee wordt nagestreefd, – indien deze publicatie niet met het woord „advertentie” is aangeduid, tenzij reeds uit de indeling en de opmaak ervan blijkt dat het een advertentie betreft?

RB 1838

Na afmelden alsnog nieuwsbrief

Vz RCC 24 juni 2013, dossiernr. 2013/00290 (Ongewenste nieuwsbrief)
e-nieuwsbriefVerzoek. Strijd met art. 5.1 van de Code Reclame. Aanbeveling. Het betreft een via e-mail toegezonden ongewenste nieuwsbrief.

De klacht - Klager maakt bezwaar tegen het feit dat hij van adverteerder nog steeds reclame-uitingen via e-mail krijgt toegestuurd, hoewel hij zich al diverse malen heeft afgemeld.
Het verweer - Klager is lange tijd al niet meer voor adverteerders nieuwsbrief ingeschreven, waarmee het probleem lijkt te zijn opgelost.

Het oordeel van de voorzitter
Adverteerder heeft niet weersproken dat aan klager, ook nadat hij zich voor het ontvangen van reclame via e-mail had afgemeld, nog reclame-uitingen via e-mail zijn toegestuurd. Gelet hierop heeft adverteerder er, in strijd met het bepaalde in artikel 5.1 van de Code Reclame via e-mail 2012, geen zorg voor gedragen dat klagers verzoek om hem geen reclame-uitingen via e-mail toe te zenden, werd ingewilligd. 

De beslissing
Op grond van het hierboven overwogene heeft adverteerder het bepaalde in artikel 5.1 van de Code Reclame via e-mail 2012 niet in acht genomen en beveelt de voorzitter adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

RB 1837

Kind is 2 t/m 11 jaar

RCC 20 juni 2013, dossiernr. 2013/00384 (Leeftijdsgrens kind)
Kinderen. Leeftijdsgrens. Afwijzing. Het betreft de aanbieding van een reis naar Brazilië in de “Verre reizen Top 5” op adverteerders website www.arke.nl.
                 
De klacht - Op de website van Arkefly wordt bij het aanbieden van vliegtickets de leeftijd tot en met 11 jaar gehanteerd als grens voor het aanmerken van een persoon als kind (2 t/m 11 jaar) of als volwassene. Toen klaagster op de site arke.nl de reis naar Brazilië “o.b.v. 2 pers.” wilde boeken voor haar en haar dochter van 13 jaar, bleek dat niet 11 jaar als leeftijdsgrens gehanteerd wordt en klaagsters dochter niet als “volwassene” wordt aangemerkt. Klaagster stelt dat zij hierdoor de geadverteerde reis niet kon boeken. De reclame is misleidend.

Het oordeel van de Commissie
De Commissie begrijpt de klacht aldus dat klaagster bezwaar maakt tegen het gegeven dat de op de website van Arkefly gehanteerde leeftijdsgrens voor het aanmerken van een reiziger als ‘kind’ (2 t/m 11 jaar) of als ‘volwassene’ (12 jaar en ouder) niet geldt in de boekingsmodule op de website www.arke.nl. Deze klacht kan niet slagen. De bestreden boekingsmodule staat immers op een andere website dan de website van Arkefly waar de leeftijdsgrens t/m 11 jaar wordt gehanteerd. De Commissie acht voorts voldoende aannemelijk geworden dat in de betreffende boekingsmodule duidelijk wordt vermeld dat personen tussen 2 en 16 jaar als ‘kind’ worden aangemerkt. 

De beslissing
De Commissie wijst de klacht af.

RB 1834

HvJ EU: Metatags en metadata vallen onder het begrip reclame

HvJ EU 11 juli 2013, zaak C-657/11 (Belgian Electronic Sorting Technology) - dossier
Verzoek om een prejudiciële beslissing van Hof van Cassatie van België.
Uitlegging van artikel 2 van richtlijn 84/450/EEG inzake misleidende reclame en van artikel 2 van richtlijn 2006/114/EG inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame. Begrip reclame. Registratie en gebruik van een domeinnaam. Gebruik van metatags in metadata van een website.

Het hof verklaart voor recht:

Artikel 2, punt 1, van richtlijn 84/450/EEG [misleidende en vergelijkende reclame], moeten aldus worden uitgelegd dat, in een situatie zoals die welke aan de orde is in het hoofdgeding, het gebruik van een domeinnaam en het gebruik van metatags in de metadata van een website onder het begrip „reclame” vallen zoals dit in deze bepalingen is gedefinieerd. De registratie van een domeinnaam als zodanig valt daarentegen niet onder dit begrip.

Prejudiciële vraag

Moet het begrip "reclame" van artikel 2 van richtlijn 84/450/EEG van 10 september 1984 betreffende het nader tot elkaar brengen van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake misleidende reclame, en van artikel 2 van richtlijn 2006/114/EG van 12 december 2006 inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame, aldus worden uitgelegd dat het, enerzijds, de registratie en het gebruik van een domeinnaam en, anderzijds, het gebruik van metatags in metadata van een website, omvat?

Op andere blogs:
Time.lex (Domain Name and Metatag Advertising: CJEU Ruling)

RB 1836

“Gefeliciteerd, u krijgt een jaar lang gratis energie” is oneerlijk

Vz RCC 24 juni 2013, dossiernr. 2013/00262 (Gratis energie)
Voornaamste kenmerken product. Ontbrekende informatie. Prijsvermelding. Aanbeveling.
De klacht - Gezien de tekst van het onderwerp-veld van de aan klager gestuurde e-mail die luidt: “Gefeliciteerd, u krijgt een jaar lang gratis energie”, zal de ontvanger snel geneigd zijn het bericht te openen. Zo verging het ook klager, te meer daar hij regelmatig aan prijsvragen meedoet. Na opening van de e-mail blijkt men slechts kans te maken op een jaar lang gratis energie na beantwoording van een vraag. Voorts blijkt men zich te moeten aanmelden en lid te moeten worden.

Het oordeel van de voorzitter
Anders dan het in kop van de e-mail vermelde onderwerp doet vermoeden heeft de geadresseerde (nog) niets gewonnen. Deze onjuiste mededeling zal de gemiddelde consument ertoe kunnen brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet zou hebben genomen als bedoeld in artikel 8.2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Hierdoor is de uiting misleidend en dientengevolge oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC. 

De beslissing
Gelet op het vorenstaande acht de voorzitter de uiting in strijd met artikel 7 NRC en beveelt hij adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

RB 1835

AH Merkmini's zijn corresponderende merkproducten

CvB RCC 3 juli 2013, dossiernr. 2013/00198 (Gratis keukenmini’s)
Bevestiging afwijzing van de klacht. Het betreft de onderstaande reclame-uitingen betreffende de “gratis keukenmini’s”:- de posters aangebracht op de winkelruiten en in de winkels met de tekst “Jij kan alles maken!” en “gratis keukenmini’s”, en - de televisiereclame, waarin men kinderen boodschappen ziet doen, en waarin onder meer gezegd wordt “Je kunt nu keukenmini’s verzamelen bij Albert Heijn. We hebben 50 nieuwe mini’s voor in je keukentje. () Dus de komende weken zorgen de kinderen voor het eten. (…) Gratis keukenmini’s bij elke € 15,- aan boodschappen. Gewoon bij Albert Heijn”. 

De klacht - Klaagster, moeder van twee dochters van 3 en 5,  voelt zich door de overdaad aan de mede op kinderen gerichte reclame als het ware gedwongen om bij adverteerder boodschappen te doen, waardoor deze manier van reclame maken in strijd is met artikel 14 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Adverteerder zet weliswaar kinderen niet rechtreeks aan als bedoeld in artikel II sub 2 van de Kinder- en Jeugdreclamecode (KJC), maar bedient zich van agressieve reclame omdat de campagne geen ander doel heeft dan om de gemiddelde ouder te doen besluiten om boodschappen bij adverteerder te doen waardoor de keuzevrijheid wordt beperkt.

 

De keukenmini’s, die door de producenten in kwestie worden gesponsord, zijn in strijd met de Reclamecode voor Voedingsmiddelen (RVV) omdat de producenten daarmee reclame maken gericht op kinderen jonger dan 7 jaar. De mini’s zijn niet herkenbaar als reclame-uiting voor de producten in kwestie, zodat deze in strijd zijn met artikel 11 NRC.

De beslissing van de Reclame Code Commissie van 7 mei 2013: De Commissie wijst de klacht af.

Het College van Beroep [3 juli 2013]
De grief - De Commissie heeft een deel van de klacht buiten beschouwing gelaten. Het betreft het gedeelte van de klacht dat is ge­richt tegen alle zogenaamde merkmini's, dat wil zeggen mini’s in de vorm van een kleine verpakking van een voedingsmiddel van een A-merkfabrikant. De Commissie had de merkmini’s dienen te toetsen aan de Reclamecode voor Voe­dingsmiddelen (RVV). Indien de Commissie de merkmini’s bij haar beoordeling had betrokken en deze aan de RVV zou hebben getoetst, zou zij hebben geoordeeld dat sprake is van reclame voor voedingsmiddelen. Deze re­clame is oneerlijk in de zin van artikel 7 van de Nederlandse Reclame Code (NRC).

6. De grieven treffen op grond van het voorgaande uitsluitend doel voor zover de Commissie de merkmini’s niet als reclame-uitingen voor de corresponderende voedingsmiddelen (merkproducten) heeft aangemerkt. Dit kan appellante evenwel niet baten, nu deze reclame-uitingen toelaatbaar zijn. Het College komt aldus, zij het op andere gron­den, tot dezelfde uitkomst als de Commissie. Derhalve wordt beslist als volgt. 

De beslissing van het College van Beroep
Het College bevestigt de beslissing van de Commissie voor zover in beroep aan de orde en met wijziging van gronden.