RB
RB 3869
25 november 2024
Artikel

Laatste plekken: Jurisprudentielunch Merken-, Modellen- en Auteursrecht op woensdag 27 november 2024

 
RB 3867
11 november 2024
Uitspraak

HvJ EU: Parfümerie Akzente

 
RB 3866
8 november 2024
Artikel

Carly van der Beek treedt toe als Senior Associate bij Pinsent Masons Nederland

 
RB 2378

Mededeling "tegen concurrerende prijzen" op website geen overeenkomst

Rechtbank Midden-Nederland 25 februari 2015, RB 2378; ECLI:NL:RBMNE:2015:2292  (Fast Forward Freight tegen Sigmatex Holland)
Overeenkomstenrecht. Reclame. Sigmatex verkoopt serverkasten en computeronderdelen. Sigmatex importeert deze uit China en laat APL de verschepingen regelen. APL heeft de zeevracht van Sigmatex van 2012 tot eind 2013 uitbesteed aan FFF. Er is een geschil ontstaan over de hoogte van de factuur die FFF dientengevolge richt aan Sigmatex. FFF vordert nakoming van de betalingsverplichting. Sigmatex beroept zich op bedrog of dwaling nu op de websites van APL en FFF de mededeling stond dat tegen concurrerende prijzen werd vervoerd. De rechtbank wijst het verweer af omdat de uitlating op de website van FFF als aanprijzing in algemene bewoordingen moet worden aangemerkt en wijst de vordering van FFF toe.

De beoordeling:

4.4. Ten overvloede overweegt de kantonrechter nog dat, als er al zou worden aangenomen dat partijen zijn overeengekomen dat FFF alleen aanspraak zou kunnen maken op betaling van concurrerende tarieven, Sigmatex onvoldoende heeft onderbouwd dat de door FFF gehanteerde vrachttarieven niet concurrerend zijn geweest.

4.5. Gezien het bovenstaande komt de kantonrechter tot de conclusie dat er geen sprake is geweest van een tekortkoming in de nakoming van een verbintenis door FFF. In dit licht is het beroep van Sigmatex op opschorting van haar verplichting tot betaling van de factuur van 5 november 2013 ten onrechte geweest.

4.6. De kantonrechter is verder ook van oordeel dat er geen sprake is geweest van bedrog door FFF. De kantonrechter merkt de vermelding op de website van FFF inhoudende dat zij de meest aantrekkelijk geprijsde manier van vracht kan vinden, aan als een aanprijzing in algemene bewoordingen (zoals “de beste” en “de snelste”). In artikel 3:44, derde lid, BW staat dat aanprijzingen in algemene bewoordingen, ook al zijn ze onwaar, op zichzelf geen bedrog opleveren. Dat er meer concrete en specifieke toezeggingen vanuit Sigmatex zijn gedaan, heeft FFF niet gesteld. Overigens is daarnaast gesteld noch gebleken dat FFF opzettelijk Sigmatex willens en wetens heeft willen misleiden en opzettelijk onjuiste mededelingen heeft gedaan terwijl ze wist dat deze onwaar waren.

4.7. Omdat het hier gaat om algemene aanprijzingen, is er ook geen grond voor een beroep op dwaling (T.M., Parlementaire Geschiedenis Boek 6 BW, p. 903). Sigmatex had tot een juiste voorstelling van zaken kunnen komen door de tarieven van de concurrenten van FFF te onderzoeken alvorens het vervoer via FFF, en de daarbij behorende tarieven, overeen te komen.
RB 2377

Boetes overtredingen Warenwet omhoog naar € 810.000

Warenwet, Kamerstukken II 2014-2015, 33 775, nr. 19
De boetes voor overtredingen van de Warenwet gaan omhoog van een maximum van € 4.500 naar maximaal € 810.000. Foodwatch:  "Het initiële voorstel tot wijziging van de Warenwet van minister Schippers bevatte een voorstel voor de verhoging van de boetes voor overtredingen van de Warenwet tot € 81.000. Dankzij een wetswijziging die werd ingediend door PvdA-Kamerlid Sjoera Dikkers werd een verhoging tot het tienvoudige daarvan mogelijk gemaakt: 810.000 euro.

Wat vindt foodwatch?
Foodwatch wil dat de overheid er alles aan doet om fraude in de voedselsector te voorkomen en daarmee jouw gezondheid en recht op informatie beschermt. Ook kan op die manier het beschadigde consumentenvertrouwen hersteld worden. Daarom pleiten we al jaren voor meer transparantie, ketenverantwoordelijkheid, betere handhaving en hogere boetes en straffen. Op die laatste eis zijn nu stappen gezet. Ook zijn er afgelopen jaar ambities geformuleerd voor een hardere aanpak van voedselfraude op Europees niveau.

Het verhogen van de boetes is volgens foodwatch een stap in de goeie richting, maar de vele schandalen die de afgelopen jaren aan het licht zijn gekomen illustreren dat voedselfraude een grootschalig probleem betreft. Om risico’s voor de volksgezondheid uit te kunnen sluiten is foodwatch dan ook van mening dat het tijd is om van een reactief systeem naar een preventief systeem van fraudebestrijding om te schakelen."

Lees hier het bericht van Foodwatch.

RB 2376

Aanpassingen in reglement Reclame Code Commissie en College van Beroep

Met ingang van 10 maart j.l. is een kleine aanpassing in het reglement Reclame Code Commissie en College van Beroep van kracht. Het betreft een toevoeging in artikel 28, dat betrekking heeft op de kosten van een klachtenprocedure. Nieuw is dat het heffen van klachtengeld ook mogelijk is nadat een beslissing definitief is geworden.

Een andere aanpassing die in 2014 is ingevoerd, is dat de (voorzitter van de) Reclame Code Commissie nu kan bepalen dat een adverteerder weliswaar de code heeft overtreden, maar een aanbeveling achterwege kan laten. Dit kan bijvoorbeeld als tijdens de procedure blijkt, dat de adverteerder passende maatregelen heeft genomen om de bestreden uiting te laten voldoen aan de Nederlandse Reclame Code. De voorzitter van de Reclame Code Commissie heeft sinds de wijziging medio 2014 24 keer gebruik gemaakt van deze nieuwe bevoegdheid, de voltallige Reclame Code Commissie twee keer. Een voorbeeld van zo’n situatie vindt u in de rubriek Uit de praktijk, de casus Coup de Coeur Hachette.

RB 2375

College van B&W wijkt af van handhavingsbeleid zonder toereikend argument

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 25 maart 2015, RB 2375, (X tegen College van B&W Gemeente Utrecht)
Omgevingsrecht. Illegaal aangebrachte reclame-uiting. X brengt illegaal reclame-uitingen aan aan de buitenkant van een avocatenkantoor. Het betreft het plaatsen van gevelletters met de bedrijfsnaam aan de gevel van het perceel en het aanbrengen van stickers met belettering aan de binnenzijde van de ramen op de begane grond van het perceel. Bij besluit heeft het College van B&W aan X gelast om de illegaal aangebrachte reclame-uitingen aan het pand te (doen) verwijderen en verwijderd te (doen) houden, zulks onder verbeurte van een dwangsom. Het besluit wordt door de voorzieningenrechter geschorst omdat het College van B&W, door handhavend op te treden, in dit geval is afgeweken van zijn eigen handhavingsbeleid zonder dat daarvoor een toereikend argument is gegeven.

14. Verweerder heeft in zijn verweer van 23 maart 2015 en ter zitting toegelicht dat hij in het kader van illegale reclame tot op heden geen actief handhavingsbeleid voert, maar dat sprake is van een reactionair beleid waarin alleen handhavend wordt opgetreden op basis van meldingen en klachten. Dit beleid is naar aanleiding van onderhavige zaak onderhevig aan heroriëntatie, waarna het zal worden opgenomen in het Handhavingsbeleid van de gemeente. De handhaving in onderhavige zaak is in gang gezet naar aanleiding van een klacht, aldus verweerder. Desgevraagd ter zitting is toegelicht dat deze klacht afkomstig was van M. van der Wiel, secretaris van de welstandscommissie.

15. Voorop staat dat het gelijkheidsbeginsel een consistent en doordacht bestuursbeleid vergt. Het veronderstelt dat het bestuur welbewust richting geeft en derhalve een algemene gedragslijn volgt ten aanzien van zijn optreden in individuele gelijke gevallen. [...]

16. In dit geval komt doorslaggevende betekenis toe aan de gang van zaken die aan het besluit tot handhaving is vooraf gegaan en deze heeft ingeleid. Niet in geschil is dat tussen verzoeker en de secretaris van de welstandscommissie contact heeft plaatsgehad over de aanvaardbaarheid van de reclame-uitingen (althans van de gevelletters) voorafgaand aan het aanbrengen daarvan. Evenmin is in geschil dat de secretaris van de welstandscommissie toen heeft laten weten dat voor wat betreft het aanbrengen van de gevelletters vanwege de beoogde positionering geen positief welstandsadvies zou kunnen volgen. Vervolgens heeft de secretaris van de welstandscommissie naar aanleiding van haar eigen constatering dat de reclame-uitingen waren aangebracht dit in een intern e-mailbericht van 15 april 2013 gericht aan de teamleider Toezicht en Handhaving van de gemeente Utrecht (in weinig subtiele bewoordingen) onder diens aandacht gebracht en een handhavingsactie gesuggereerd met de woorden: “Hopelijk kun je er toch iets mee”. Hierop is de inspectie van 6 mei 2013 gevolgd, hetgeen tot de bestreden handhaving heeft geleid.

17. Deze gang van zaken acht de voorzieningenrechter in strijd met het eigen reactionaire handhavingsbeleid dat verweerder in geval van illegale reclame voert en met het uitgangspunt dat een bestuursorgaan zorg heeft te dragen voor een consistente beleidstoepassing. Daartoe heeft te gelden dat het beleid van verweerder, dat alleen wordt opgetreden naar aanleiding van klachten of meldingen, niet anders kan worden uitgelegd dan dat het moet gaan om klachten en meldingen afkomstig van (belanghebbende) derden. Het standpunt van verweerder, ingenomen ter zitting, dat het niet uitmaakt van wie de klacht of melding afkomstig is, ook wanneer dat een medewerker van verweerder is, kan niet worden aanvaard. Immers, op deze wijze heeft verweerder het alsnog zelf in de hand of en wanneer hij wel en wanneer hij niet tot handhavend optreden overgaat, terwijl hij dat optreden beleidsmatig lage prioriteit heeft gegeven en afhankelijk heeft gemaakt van de belangen van derden. Een andere opvatting zou ertoe leiden dat toepassing van dit beleid in concrete gevallen ten minste de schijn van willekeur met zich kan brengen.

18. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit in beroep naar verwachting niet in stand zal blijven en dat ook het primaire besluit niet zal kunnen worden gehandhaafd. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dan ook toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken nadat uitspraak is gedaan op het beroep met zaaknummer UTR 15/576.

RB 2374

Het vakantieverblijf kon niet meer voor het vermelde bedrag worden geboekt

Voorz. RCC 14 april 2015, RB 2374, dossiernr. 2015/00196 (Roompot.nl)
Reisaanbieding. Voorzitterstoewijzing. De uiting: Het betreft de website www.roompot.nl voor zover op deze website een aanbieding stond voor vier nachten in Kustpark Egmond aan Zee voor € 79,--. De klacht: Klaagster stelt, samengevat, dat zij voor het genoemde bedrag een huisje wilde huren. Het huisje bleek echter aanzienlijk duurder te zijn. Adverteerder houdt de aanbiedingen in het weekend niet bij en beroept zich op een clausule waarin dit zou staan evenals dat de prijzen “vanaf” zijn. Last minute aanbiedingen zouden echter ook in het weekend moeten gelden.

Het oordeel:

1. De voorzitter stelt voorop dat de bestreden uiting valt onder de reikwijdte van de Reclamecode Reisaanbiedingen (RR) 2014, zodat aan deze code zal getoetst.

2. De voorzitter begrijpt dat op het moment dat klaagster het vakantieverblijf wilde boeken dit niet meer mogelijk bleek voor de prijs van € 79,--, terwijl dit bedrag nog wel op de website stond waardoor het leek alsof de aanbieding nog voor dit bedrag geboekt kon worden. Uit hetgeen klaagster stelt, volgt dat adverteerder blijkbaar in het weekend haar website niet actualiseert waardoor aanbiedingen die niet meer geldig zijn nog wel enige tijd op haar website blijven staan. Adverteerder had echter, zoals volgt uit het bepaalde onder V sub 2 RR 2014, het adverteren onverwijld dienen te staken zodra het vakantieverblijf niet meer voor het bedrag van € 79,-- kon worden geboekt. Nu adverteerder dit heeft nagelaten, heeft zij in strijd met bedoeld artikel gehandeld, hetgeen in feite ook niet door adverteerder is betwist.

3. De voorzitter neemt nota van het feit dat adverteerder excuses heeft gemaakt alsmede een financiële tegemoetkoming aan klaagster heeft aangeboden. Dit op zichzelf genomen te waarderen handelen brengt niet mee dat de voorzitter gebruik kan maken van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 12 lid 5 van het Reglement van de Reclame Code Commissie en het College van Beroep om een aanbeveling achterwege laten. Aan dit laatste staat in de weg dat adverteerder niet heeft gesteld dat zij passende maatregelen heeft genomen om herhaling te voorkomen. Derhalve wordt beslist als volgt.
RB 2373

Doorgeschakelde gesprekken KPN niet gratis

RCC 26 maart 2015, RB 2373, dossiernr. 2014/00938 (KPN Doorschakelen)
Ontbrekende informatie. Misleiding. Aanbeveling.  De uiting: Het betreft de volgende mededelingen over “Inkomende gesprekken op vaste telefoon door laten sturen” op www.kpn.com/prive: “Wat kost Doorschakelen? Het aan- en uitzetten van Doorschakelen is gratis. Je betaalt de normale gesprekskosten van je telefoonnummer naar het nummer waarnaar is doorgeschakeld, maar alleen als er wordt opgenomen”. De klacht: Klager heeft bij adverteerder een zakelijke telefonie abonnement afgesloten waarbij hij onbeperkt kan bellen naar mobiele en vaste telefoonnummers in en buiten zijn regio. De uiting wekt de indruk dat de doorschakeldienst gratis is en dat op grond van zijn abonnement ook bij doorschakelen de gesprekskosten in zijn abonnement zijn inbegrepen. Klager betaalt immers daarvoor een vast bedrag per maand. Inmiddels blijkt adverteerder bij doorschakelde gesprekken gesprekskosten in rekening te brengen. Volgens klager is de uiting misleidend.

Per abuis is de verkeerde uiting overgelegd. Als bijlage is thans de juiste uiting overgelegd, deze heeft betrekking op zakelijke abonnementen. Voor het overige handhaaft klager zijn klacht. De thans overgelegde uiting bevat de volgende mededelingen over “Doorschakelen | Ontvang gesprekken op een andere telefoon” op www.kpn.com/zakelijk: “(…) Wat kost Doorschakelen? Het aan- en uitzetten van *61 is gratis. U betaalt de normale gesprekskosten voor de doorgeschakelde gesprekken vanaf uw bedrijf naar het doorgeschakelde toestel.”

Het oordeel:

1. De Commissie stelt voorop dat in de bestreden uiting zonder toelichting of verwijzing naar verdere informatie staat dat doorschakelen gratis is en dat men bij de doorgeschakelde gesprekken uitsluitend de normale gesprekskosten betaalt (volgens adverteerder is dit het standaard beltarief). Indien men, zoals blijkbaar in het geval van klager, gekozen heeft voor de abonnementsvorm Zakelijk Belvrij Totaal, waarbij men tegen betaling van een vast bedrag onbeperkt en zonder bijkomende kosten kan telefoneren, zal de gemiddelde zakelijke consument veronderstellen dat ook doorgeschakelde gesprekken onder dat abonnement vallen. Het betreft immers gesprekken die binnenkomen op het telefoonnummer dat valt onder het abonnement, zodat het voor de hand ligt dat de doorgeschakelde gesprekken niet tot bijkomende kosten zullen leiden. Weliswaar staat in de uiting dat men de normale gesprekskosten betaalt, maar de Commissie acht deze enkele mededeling onvoldoende om de gemiddelde zakelijke consument die voornemens is een Zakelijk Belvrij Totaal abonnement af te sluiten te informeren over het feit dat bij het doorschakelen een situatie ontstaat die afwijkt van het contract, en wel in deze zin dat alsdan alsnog gesprekskosten afzonderlijk in rekening worden gebracht bovenop het vaste bedrag dat men maandelijks betaalt voor de afkoop van het belverkeer.

2. Blijkens het voorgaande is sprake van het op onduidelijk wijze verstrekken van essentiële informatie als bedoeld in artikel 8.3 aanhef en onder c van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Het had op de weg van adverteerder gelegen om meer duidelijkheid te verschaffen over het feit dat doorschakelen óók bij abonnementsvormen waarbij men een vast bedrag per maand betaalt, tot extra kosten kan leiden, te weten gesprekskosten die niet in het vaste bedrag zijn inbegrepen. Voorts is de Commissie van oordeel dat de gemiddelde consument door het ontbreken van deze informatie ertoe gebracht zou kunnen worden een besluit over een transactie te nemen (te weten doorschakelen), dat hij anders niet zou hebben genomen. Om die reden is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
RB 2372

Opstartkosten van 799 euro zijn onvermeld

RCC 27 maart 2015, RB 2372, dossiernr. 2015/00176 (DTG Website Bouwen)
Ontbrekende informatie. Misleiding. Uitnodiging tot aankoop. Aanbeveling.  De uiting: Het betreft: A. de televisiecommercial (tag-on) waarin door een voice-over wordt gezegd: “Laat uw website bouwen door DTG. Inclusief ontwerp en service alles goed geregeld. En dat vanaf 29 euro per maand. Kijk op dtg.nl.” Tijdens het uitspreken van deze tekst verschijnt de volgende mededeling in beeld: “Website vanaf € 29,- p/m”. B. de uiting op de homepage van adverteerders website www.dtg.nl, waar staat:  "Uw website volledig geregeld Vanaf € 29,00 per maand”. De klacht: In beide uitingen biedt DTG het bouwen en volledig regelen van een website aan voor de vanafprijs van € 29,- per maand. Hierbij wordt niet vermeld dat sprake is van opstartkosten van € 799,-. Klager acht de uitingen misleidend.

Het oordeel:

In de bestreden uitingen doet adverteerder het aanbod om een website te bouwen en/of volledig te regelen voor een vanafprijs van € 29,- per maand. In deze uitingen wordt niet vermeld dat sprake is van bijkomende kosten in de vorm van (eenmalige) opstartkosten ten bedrage van € 799,-.

Het aanbod in de bestreden uitingen betreft een uitnodiging tot aankoop die verband houdt met een overeenkomst op afstand als bedoeld in artikel 8.4 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Ingevolge artikel 8.4 onder i NRC dient in dat geval op duidelijke en begrijpelijke wijze als essentiële informatie te worden verstrekt “de totale prijs van de zaken of diensten, met inbegrip van alle belastingen (…), alle extra vracht-, leverings- en portokosten en eventuele andere kosten”. Het enkele vermelden van een vanafprijs of de algemene verwijzing naar de website is onvoldoende om aan deze informatieverplichting te voldoen.

Nu de opstartkosten niet in de uitingen zijn vermeld, is sprake van het verborgen houden van essentiële informatie die de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen. Omdat de Commissie voorts van oordeel is dat de uitingen de gemiddelde consument ertoe kunnen brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, zijn de uitingen misleidend als bedoeld in artikel 8.3 aanhef en onder c NRC en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
RB 2371

Fair Play toezegging NVM misleidend want biedt geen garantie

RCC 5 maart 2015, RB 2371, dossiernr. 2014/00480 (Fair Play NVM)
Misleiding. Aanbeveling. De uiting: Het betreft een krantenadvertentie met de aanhef: “Wij spelen Fair Play”. Daarin staat onder het kopje: “De NVM erecode: úw garantie voor eerlijk zakendoen bij aankoop of verkoop van een huis” onder meer: “Als u een huis gaat kopen of verkopen kies dan een makelaar die is aangesloten bij de NVM. Want de NVM hanteert eigen Fair Play regels, de NVM Erecode, waar iedere NVM-makelaar zich aan moet houden. Zo mag hij bijvoorbeeld niet gelijktijdig voor de aankopende en verkopende partij optreden (…). Aan een NVM-makelaar die zich niet aan de Erecode houdt, delen wij een gepaste ‘kaart’ uit. Maar gelukkig komt dat zelden voor, zodat u de garantie heeft dat een NVM-makelaar deskundig, onafhankelijk en alleen in úw belang optreedt” (…)”.

De klacht:

Adverteerder lijkt de consument te willen beschermen tegen oneerlijke handelspraktijken, maar treedt niet op bij schending van de NVM Erecode. Klager maakt met name bezwaar tegen de slogan “Wij spelen Fair Play”.

Klager verwijst naar de inhoud van zijn bij de klacht overgelegde brief van 30 juni 2014 aan de NVM. Daaruit blijkt -zo stelt klager- dat de NVM op de hoogte is van een aantal ernstige overtredingen door NVM-kantoren, maar dat niet-naleving van de regels wordt gedoogd. De reclame ‘Fair Play’ acht klager dan ook misleidend voor de consument en de vastgoedmarkt.

In de brief van 30 juni 2014 aan de NVM vraagt klager waarom “de consument toch een goed gevoel bij een NVM-makelaar zou moeten krijgen, in het geval dat NVM-makelaars wel gelijktijdig voor de aankopende en verkopende partij (kunnen) optreden”. Bij twee door klager genoemde NVM-makelaars is er naar zijn mening sprake van schijn en is de onafhankelijkheid niet gewaarborgd. Ter toelichting hiervan stelt klager onder meer het volgende.

1. De ene makelaar is al jaren (mede-)eigenaar van de andere makelaar.

2. Beide makelaars houden al jarenlang kantoor in hetzelfde pand.

3. Bij de twee kantoren van de ene makelaar zijn nagenoeg dezelfde medewerkers werkzaam als bij de andere makelaar.

4. Indien de naam van één van de vestigingen van de ene makelaar wordt ingetoetst, verschijnt de naam van een onderdeel van de andere makelaar.

Het oordeel:

Klager heeft gemotiveerd bezwaar gemaakt tegen de bestreden advertentie waarin onder de aanhef “Wij spelen Fair Play” onder meer staat:

“De NVM erecode: úw garantie voor eerlijk zakendoen bij aankoop of verkoop van een huis” en

“Aan een NVM-makelaar die zich niet aan de Erecode houdt, delen wij een gepaste ‘kaart’ uit. Maar gelukkig komt dat zelden voor, zodat u de garantie heeft dat een NVM-makelaar deskundig, onafhankelijk en alleen in úw belang optreedt” (…)”.

Meer in het bijzonder heeft klager met betrekking tot twee door hem genoemde NVM-makelaars in twijfel getrokken dat er sprake is van onafhankelijk optreden, dit onder verwijzing (in de punten 1 tot en met 4 van “De klacht” hierboven) naar volgens klager bestaande eigendomsverhoudingen en omstandigheden waaronder de betreffende makelaars werkzaam zijn.

Vervolgens is adverteerder niet inhoudelijk op klagers stellingen ingegaan. Adverteerder heeft volstaan met de mededeling dat klager ter onderbouwing van zijn stellingen geen stukken heeft overgelegd. Voorts heeft adverteerder verwezen naar de mogelijkheid om een klacht in te dienen in het kader van de tuchtrechtspraak van de NVM en gesteld dat dat klachten van klager, ingediend bij tuchtrechtsprekende colleges binnen de NVM, ook in hoger beroep ongegrond zijn verklaard. Niet is gesteld of gebleken dat deze ongegrond verklaarde klachten zijn gebaseerd op de stellingen die klager in de onderhavige procedure inneemt.

Naar het oordeel van de Commissie heeft adverteerder, mede gelet op de gemotiveerde stellingen van klager, niet voldoende aannemelijk gemaakt dat men “de garantie” heeft “dat een NVM-makelaar deskundig, onafhankelijk en alleen in úw belang optreedt”.

Een enkele verwijzing naar het geldende tuchtrecht is daartoe in het licht van deze stellingen onvoldoende. In zoverre acht de Commissie de uiting te absoluut en daardoor onjuist. Nu de gemiddelde consument er bovendien toe kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend als bedoeld in artikel 8.2 aanhef van de Nederlandse Reclame Code (NRC) en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

 

RB 2370

Heineken niet betrokken bij verloting kratten bier onder studenten

RCC 6 maart 2015, RB 2370, dossiernr. 2014/00660 (Studenten Kortingskrant)
Gratis aanbieden alcoholhoudende drank. Gedeeltelijke aanbeveling.  De uiting: Het betreft een uiting op pagina 31 van de “De Studenten Kortingskrant”, “Back to School editie // Amsterdam en Haarlem // September 2014”. Daarin staat onder het kopje: “Win een maand bier!” onder meer: “De Studenten Kortingskrant verloot drie keer vijf kratten bier onder de studenten die zich inschrijven voor de nieuwsbrief op SK2.nl of de Facebookpagina ‘De Studenten krant’ of ‘SK2’ liken. Onder de tekst van de uiting staat een foto van een Heineken-krat op de bagagedrager van een fiets.

De klacht:

Klager heeft de volgende bezwaren.
a. De uiting is in strijd met artikel 20 lid 1 van de Reclamecode voor Alcoholhoudende Dranken 2014 (RVA), betreffende het gratis aanbieden van alcoholhoudende drank. Klager meent dat Heineken als lid van de branche betrokken is bij deze uiting.

b. In de uiting is niet vermeld dat de minimale leeftijd om aan de onderhavige actie deel te nemen 18 jaar is.

Het verweer van verweerder sub 1

De Studenten Kortingskrant is onderdeel van een uitgeverij en geen lid van de branche. Voorts is de actie niet tot stand gekomen met actieve medewerking van een lid van de branche. De Studenten Kortingskrant heeft over de actie geen contact gehad met Heineken noch met een andere producent van bier. De Commissie kan de financiële administratie van De Studenten Kortingskrant hierop nakijken en dan zal blijken dat Heineken op geen enkele wijze bij De Studenten Kortingskrant heeft geadverteerd.

Ten slotte is in het bericht geen merk genoemd. De Studenten Kortingskrant verloot ‘bier’ en niet specifiek Heineken bier. Het kan om elk ander merk gaan, zelfs om alcoholvrij bier. De afbeelding is willekeurig gekozen; deze had ook een krat Grolsch of Jupiler kunnen betreffen.
Het verweer van verweerder sub 2
De actie betreft een initiatief van De Studenten Kortingskrant. Heineken is niet bij de actie betrokken en daarvan ook niet op de hoogte gesteld.

Heineken is geen partner van De Studenten Kortingskrant en heeft ook niet eerder met deze organisatie samengewerkt. Dit blijkt ook uit de informatie op de website van de

De Studenten Kortingskrant onder het kopje ’Adverteren’. Daarin is een lijst opgenomen van bedrijven die in De Studenten Kortingskrant Heineken hebben geadverteerd.

Heineken is zich terdege bewust van het bepaalde in artikel 20 lid 1 RVA.

Overigens wordt in de actie de naam Heineken of Heineken-bier niet genoemd. Het gaat om het winnen van ‘bier’, welk bier ook van een andere brouwer kan zijn. De foto van een Heineken-krat lijkt ad random te zijn gekozen. Dit blijkt ook wel uit de foto op de cover van de bewuste editie van De Studenten Kortingskrant, waarop een krat Grolsch is te zien.

Heineken concludeert dat zij ten onrechte in de onderhavige procedure is betrokken. Indien zij van de actie op de hoogte was geweest of gesteld, dan had zij daar geen toestemming voor gegeven.

Het oordeel:

Met betrekking tot de verschillende bezwaren overweegt de Commissie het volgende.

Ad a. Artikel 20 lid 1 RVA luidt voor zover hier van belang:

“(..) is reclame waarbij alcoholhoudende drank door een lid van de branche of met actieve medewerking van een lid van de branche gratis of tegen minder dan de helft van de normale verkoopprijs van de alcoholhoudende drank wordt aangeboden niet toegestaan”.

Beide verweerders hebben bij verweer meegedeeld dat de onderhavige actie niet met actieve medewerking van Heineken tot stand is gekomen en dat de afbeelding van een Heineken-krat willekeurig is respectievelijk lijkt te zijn gekozen.

Alvorens een beslissing te nemen over de vraag of er wel of geen sprake is van actieve medewerking van Heineken wenst de Commissie nader te worden geïnformeerd over het volgende.

De Commissie heeft geconstateerd dat pagina 2 van de bewuste editie van De Studenten Kortingskrant een uiting bevat met de aanhef “WIN EEN MAAND GRATIS BIER!!”.  In de uiting staat onder meer: “Like nu SK2 of schrijf je in voor de nieuwsbrief op S2.nl en maak kans op een maand lang gratis bier. Wij komen de kratjes gratis bij je thuis bezorgen. (….) Zie meer info op pagina 31”. Kennelijk wordt aldus verwezen naar de thans bestreden uiting op pagina 31.

De tekst van de uiting is geplaatst tegen de achtergrond van een relatief grote foto van een rij naast elkaar liggende flesjes Heineken bier.

Alvorens verder te beslissen, zal de Commissie elk van beide verweerders in de gelegenheid stellen om het gevoerde verweer nader schriftelijk toe te lichten, en daarbij in te gaan op bovenbedoelde uiting op pagina 2, waarin eveneens een foto met betrekking tot “Heineken” is opgenomen. Vervolgens zal klager schriftelijk kunnen reageren.

Ad b. Geen van beide verweerders is in reactie op de klacht ingegaan op bezwaar b.

Alvorens verder te beslissen zal de Commissie elk van beide verweerders in de gelegenheid stellen om alsnog te reageren op dit bezwaar.

De beslissing:

De Commissie stelt elk van beide verweerders in de gelegenheid om de Commissie nader schriftelijk te informeren zoals hiervoor overwogen in “Het oordeel van de Commissie”, en wel binnen 14 dagen na dagtekening van deze beslissing. Vervolgens zal klager schriftelijk kunnen reageren.

Het oordeel na nieuwe verweren:

Met betrekking tot de verschillende bezwaren van klager tegen de uiting overweegt de Commissie het volgende.

Ad a. Artikel 20 lid 1 RVA luidt: “Behoudens bij proeverijen in slijterijen of sampling tijdens horecapromoties is reclame waarbij alcoholhoudende drank door een lid van de branche of met actieve medewerking van een lid van de branche gratis of tegen minder dan de helft van de normale verkoopprijs van de alcoholhoudende drank wordt aangeboden niet toegestaan”.

In het kader van de onderhavige actie verloot De Studenten Kortingskrant vijf kratten bier onder studenten die zich inschrijven voor de nieuwsbrief op SK2.nl of de Facebookpagina ‘De Studenten krant’ of ‘SK2’ liken. Voor zover het hier alcoholhoudend bier betreft, kan aldus worden gesproken over het gratis aanbieden van alcoholhoudende drank door De Studenten Kortingskrant. Niet is echter komen vast te staan dat dit aanbieden gebeurt door een lid van de branche of met actieve medewerking van een lid van de branche. De Studenten Kortingskrant is geen lid van de branche en Heineken heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij niet betrokken is geweest bij de actie. De afbeelding van een Heineken-krat in de bestreden uiting en de afbeelding van Heineken-flesjes elders in de onderhavige krant, welke afbeeldingen volgens verweerder sub 1 willekeurig zijn gekozen, vormen voor de Commissie geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.

Ad b. De Commissie vat dit bezwaar op in die zin dat klager de uiting in strijd acht met artikel 33 lid 2 RVA. Daarin staat, voor zover hier van belang: “Iedere reclame voor alcoholhoudende drank dient een educatieve slogan ‘Geen 18, geen alcohol’ te tonen”.

Naar het oordeel van de Commissie houdt de bestreden uiting niet alleen een aanprijzing in van De Studenten Kortingskrant, maar ook van alcoholhoudende drank, nu men bij het verloten van “drie keer 5 kratten bier onder studenten” (mede) aan alcoholhoudend bier zal denken. Voor zover de te verloten kratten bier alcoholhoudend bier betreffen, overweegt de Commissie dat de uiting ten onrechte niet is voorzien van voornoemde slogan. In zoverre is de uiting in strijd met artikel 33 lid 2 RVA.

De beslissing:

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen in het oordeel onder Ad b. acht de Commissie de uiting in strijd met artikel 33 lid 2 RVA. Zij beveelt verweerder sub 1 aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

Voor het overige wijst zij klacht af.

RB 2369

80% goekoper ten aanzien van de gemiddelde prijzen van 5 concurrenten

RCC 26 maart 2015, RB 2369, dossiernr. 2015/00126 (De Giro)
Vergelijkende reclame. Aanbeveling. De uiting: Het betreft de in Het Financieele Dagblad geplaatste advertentie met de kop: “DE GIRO 100% Broker. 80% Goedkoper”. De klacht: De uiting, waarin DeGiro stelt “80% goedkoper” te zijn, betreft vergelijkende reclame, nu in de uiting diensten van concurrenten, waaronder Lynx, impliciet worden genoemd. In artikel 13 van de Nederlandse Reclame Code (NRC) en artikel 6:194a lid 2 BW wordt een aantal voorwaarden genoemd waaraan vergelijkende reclame dient te voldoen, onder andere dat deze niet misleidend is en dat deze op objectieve wijze een of meer wezenlijke, relevante, controleerbare en representatieve kenmerken van de goederen of diensten, zoals de prijs, vergelijkt. De reclame van DeGiro voldoet niet aan voornoemde eisen.

Uit de website van DeGiro blijkt dat zij haar slogan “80% goedkoper” baseert op de vergelijking van haar tarieven voor verschillende diensten met het gemiddelde van de tarieven voor soortgelijke diensten van vijf concurrenten, waaronder Lynx. In de uiting staat zonder meer “80% goedkoper”, zonder nadere onderbouwing en zonder toelichting op welke onderdelen en ten opzichte van welke concurrent dit zou gelden. Doordat in de uiting controleerbare gegevens ontbreken, is de stelling dat DeGiro 80% goedkoper is misleidend. De mededeling “80% goedkoper” is ook onjuist, omdat DeGiro niet op alle onderdelen goedkoper is dan de concurrentie of niet 80% goedkoper is. Bovendien wordt in de uiting verzwegen dat DeGiro een minder uitgebreid pakket aan diensten aanbiedt. De reclame is tevens in strijd met artikel 4:19 van de Wet op het financieel toezicht (Wft), dat voorschrijft dat reclame-uitingen correct, duidelijk en niet misleidend moeten zijn. De onderhavige uiting is – zoals hiervoor besproken – misleidend en niet correct. Bovendien zijn niet alle voor de vergelijking relevante kenmerken meegenomen en is geen sprake van een evenwichtige vergelijking, nu niet alle concurrenten daarin zijn opgenomen.

De prijs van beleggingsdienstverlening is een belangrijk element voor consumenten bij hun keuze voor een aanbieder van beleggingsdiensten. Door de onjuiste dan wel onduidelijke of dubbelzinnige informatie “80% goedkoper” wordt de gemiddelde consument ertoe gebracht een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen en wordt het economische gedrag van consumenten wezenlijk verstoord. De uiting is misleidend en oneerlijk, aldus Lynx.

Het oordeel:

1. De Commissie stelt voorop dat zij in de onderhavige uitspraak alleen de advertentie met de slogan “DeGiro 100% broker. 80% goedkoper” beoordeelt die bij de klacht is overgelegd en waarop in de klacht is ingegaan. Daarbij is van belang dat adverteerder ervan uit mocht gaan dat de klacht alleen op de slogan in deze advertentie betrekking had en dus haar verweer op deze uiting heeft toegespitst.

2. Met de slogan “100% broker. 80% goedkoper” maakt DeGiro een vergelijking op prijs waardoor andere brokers, waaronder Lynx, zich aangesproken kunnen voelen. Daarmee is de uiting te beschouwen als vergelijkende reclame en wordt de uiting getoetst aan artikel 13 NRC. Vergelijkende reclame is, wat de vergelijking betreft, geoorloofd indien aan de in artikel 13 NRC (onder a t/m h) genoemde voorwaarden is voldaan. De eerste voorwaarde luidt dat de vergelijking niet misleidend is in de zin van de NRC. Daaromtrent overweegt de Commissie als volgt.

3. In de uiting stelt DeGiro zonder voorbehoud of nuancering dat zij “80% goedkoper” is. Naar het oordeel van de Commissie zal de gemiddelde consument deze absoluut gestelde claim aldus opvatten dat DeGiro daadwerkelijk 80% goedkoper is dan iedere andere broker. Vast is komen te staan dat dat niet het geval is. De claim blijkt gebaseerd te zijn op een vergelijking van de door DeGiro gerekende tarieven voor een aantal beleggingsproducten (‘mandje’) met het gemiddelde van de tarieven voor die producten van vijf concurrenten, waaronder Lynx. Niet alleen is daardoor geen sprake van een vergelijking met iedere aanbieder in de branche, zoals in de uiting wordt gesuggereerd, maar ook kan de daadwerkelijke besparing bij DeGiro ten opzichte van elk van de concurrenten aanzienlijk - zowel naar boven als naar beneden - afwijken van het geclaimde gemiddelde van 80%. Vast is komen te staan dat dit laatste bijvoorbeeld het geval is bij de vergelijking van de kosten van het ‘mandje’ bij DeGiro en Lynx, waar de besparing ten opzichte van Lynx 70% (volgens DeGiro) dan wel 60,94% (volgens Lynx) bedraagt, maar in ieder geval (aanzienlijk) minder is dan 80%.

4. Dat de claim “80% goedkoper” ziet op de vergelijking met gemiddelde tarieven van slechts een aantal concurrenten van DeGiro is essentiële informatie die de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit te kunnen nemen over een transactie, in dit geval de keuze voor de diensten van DeGiro of van een andere broker. Deze informatie dient daarom reeds uit de advertentie te blijken. Daaraan heeft adverteerder niet voldaan.

De stelling van DeGiro dat, voor zover de claim “80% goedkoper” voor de gemiddelde consument al onduidelijk zou zijn, in de bestreden uiting wordt verwezen naar haar website waar de prijsvergelijking is opgenomen, kan haar niet baten. In de advertentie wordt de website slechts genoemd in verband met de mogelijkheid om aldaar een gratis account te openen. Een uitdrukkelijke verwijzing naar adverteerders website om de consument te wijzen op de basis van de claim “80% goedkoper” en de betekenis die volgens DeGiro aan de claim moet worden toegekend, ontbreekt echter.

5 Gelet op het voorgaande is sprake van het ontbreken van essentiële informatie die de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen, waardoor deze consument ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen. Dit betekent dat de bestreden uiting misleidend is in de zin van artikel 8.3 aanhef en onder c NRC en daardoor in strijd met het bepaalde in artikel 13 onder a NRC.

6. Nu de reclame-uiting reeds wegens de misleidende vergelijking niet is toegestaan, kan buiten bespreking blijven of is voldaan aan de overige voorwaarden van artikel 13 NRC.