RB
RB 3869
25 november 2024
Artikel

Laatste plekken: Jurisprudentielunch Merken-, Modellen- en Auteursrecht op woensdag 27 november 2024

 
RB 3867
11 november 2024
Uitspraak

HvJ EU: Parfümerie Akzente

 
RB 3866
8 november 2024
Artikel

Carly van der Beek treedt toe als Senior Associate bij Pinsent Masons Nederland

 
RB 281

Tabaksreclame op evenementen

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 16 september 2008, LJN: BG1604, Minister VWS tegen A B.V., te P.

Tabaksreclame. Het CvB vernietigt het vonnis waarvan beroep. Geen uitzondering op de regel.

Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven oordeelde in zijn uitspraak van 20 december 2007 dat sinds de inwerkingtreding van de in artikel 5, derde lid, aanhef en onder b, Tabakswet geformuleerde norm nog slechts toegestaan een sobere uitstalling van verpakkingen van tabaksproducten, die niet verder strekt dan nodig is om te tonen welk tabaksproduct voor welke prijs wordt verkocht.

In zijn uitspraak van 16 september jl. oordeelde hij dat;

"Het aan een wand bevestigen van transparante zakjes met in elk exemplaar twee pakjes sigaretten tijdens de publieksbeurs en het tijdens het muziekevenement aan de achterwand van de stand in vier vakken uitstallen van 108 pakjes sigaretten, waarvan het overgrote deel zichtbaar van één bepaald merk, is een wijze van uitstallen die meer dan noodzakelijk de aandacht van de consument op de te koop aangeboden verpakkingen van tabaksproducten vestigt. Een dergelijke presentatie valt niet binnen de grenzen van een sobere uitstalling die de uitzondering op het reclameverbod beoogt mo-gelijk te maken en voldoet niet aan het vereiste dat een presentatie moet plaatsvinden tegen een neutrale achtergrond."

Lees meer hier en hier.

Wederom prachtig verbalisantenproza:

“Ik, verbalisant, zag op voornoemd terrein een grote rode personenbus staan, waarboven een rood bord bevestigd was. Op dit bord kon ik de volgende tekst lezen: “CIGARETTES”. Ik zag dat deze bus aan de linker zijkant open was en dat ik de bus kon betreden door een brede zilverkleurige trap met 4 treden op te lopen. Ik zag dat er in deze bus een balie gesitueerd was. Achter deze balie zag ik een man, die een rood jasje aanhad, staan. Ik zag dat er in een wand van voornoemde bus en in voornoemde balie onder meer rood/witte pakjes uitgestald, danwel gepresenteerd waren. Ik zag dat er achter deze pakjes verlichting brandde. Op deze rood/witte pakjes kon ik onder meer de volgende tekst lezen: “G, filter cigarettes”.

Ik, verbalisant, zag dat de presentatie van voornoemde rood/witte pakjes niet viel onder de uitzonderingsbepaling zoals bedoeld in artikel 5, derde lid onder b. van de Tabakswet.”

RB 284

Geneesmiddelenreclame

Strenger toezicht op reclame voor geneesmiddelen is gewenst. In een rapport van het Instituut voor Informatierecht wordt de doelstelling van het Reclamebesluit geneesmiddelen geëvalueerd. Onder andere wordt bekeken of de Europese Richtlijn 2001/83/EG op de juiste manier geimplementeerd is en wordt het systeem van geconditioneerde zelfregulering beschreven.

Lees evaluatie hier de reactie van de Stichting Code Geneesmiddelenreclame hier.

RB 283

Op zodanig lichte toon

Reclame Code Commissie, 30 september 2008,  dossier. 08.0425, Claessens tegen Q-Music Nederland B.V. (met dank aan Remco Klöters, Van Kaam Advocaten).

Commercial met Ruud de Wild met Heilig Hart T-shirt  is wegens de lichte toon niet in strijd met goede smaak.

Klager stelt dat het Heilig Hart een eeuwenoud christelijk en vooral Rooms-Katholiek votief symbool is, dat staat voor de verering van het heilig hart van Jezus Christus, als symbool voor Zijn liefde voor de mensheid. Door een christelijk motief op deze wijze te gebruiken voor een commercieel doel wordt volgens klager het christelijk/katholieke publiek in Nederland geschoffeerd. De uiting zou onnodig aanstootgevend zijn, in strijd met de goede smaak en nodeloos kwetsend.

De RCC zegt zich in soort zaken terughoudend op te stellen, maar moet nu eenmaal toch een oordeel geven. Dat oordeel is dat zij de verwijzing niet als ontoelaatbaar ziet vanwege de  lichte toon:

“7. Het oordeel van de Commissie. Bij de beantwoording van de vraag of een reclame-uiting in strijd is met de goede smaak dan wel of deze nodeloos kwetsend is, stelt de Commissie zich terughoudend op gezien het subjectieve karakter van deze criteria.

In de uiting wordt, naar adverteerder erkent, verwezen naar een religieus thema het Heilig Hart van Christus. Met inachtneming van voornoemde terughoudendheid is de Commissie van oordeel dat noch het enkele feit dat naar dit thema wordt verwezen noch de wijze waarop dat in dit geval gebeurt de uiting ontoelaatbaar doet zijn  Er wordt, naar het oordeel van de Commissie, op zodanig lichte toon naar eerdergenoemd thema verwezen dat niet geoordeeld kan worden dat daarmee ontoelaatbaar de spot wordt gedreven. De nadruk ligt op de opschepperij van Jeroen Kijk in de Vegte, culminerend in zijn botsing tegen het beeldscherm.  De Commissie heeft er begrip voor dat niet een ieder de uiting zal kunnen waarderen, maar dat leidt niet tot een ander oordeel.”

Lees de uitspraak hier. Bekijk de commercial hier. Commentaar pastoor Schilder Emmausparochie Tilburg  hier.

RB 278

Belgische oneerlijke handelspraktijken

Hof van Justitie EG, 21 oktober 2008, Conclusie van Advocaat-Generaal v. Trstenjak, prejudiciële vragen in gevoegde zaken C 261/07 en C 299/07.

De rechtbank van koophandel te Antwerpen twijfelt aan de verenigbaarheid van het in artikel 54 van de Belgische wet vervatte verbod van gezamenlijke aanbiedingen met richtlijn 2005/29/EG alsook – althans in zaak C 299/07 – met artikel 49 EG. Daarop heeft zij besloten de behandeling van twee zaken (VTB-VAB NV tegen Total Belgium NV en Galatea BVBA tegen Sanoma Magazines Belgium NV) te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vragen voor te leggen:

In zaak C 261/07

„Verzet richtlijn 2005/29 van het Europees Parlement en de Raad inzake oneerlijke handelspraktijken zich tegen een nationale bepaling, zoals die van artikel 54 van de Belgische wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en de bescherming van de consument die – behoudens in de gevallen die limitatief in de wet worden opgesomd – elk gezamenlijk aanbod van een verkoper aan een consument verbiedt, daaronder begrepen het gezamenlijk aanbod van een product, dat de consument moet kopen en een gratis dienst, waarvan de verwerving gebonden is aan de aankoop van het product, en dit ongeacht de omstandigheden van de zaak, inzonderheid ongeacht de invloed die het concrete aanbod op de gemiddelde consument kan hebben en ongeacht of dat aanbod in de concrete omstandigheden als strijdig met de professionele toewijding of de eerlijke handelsgebruiken kan beschouwd worden?”

In zaak C 299/07

„Verzet artikel 49 EG inzake vrij verkeer van diensten alsmede richtlijn 2005/29 van het Europees Parlement en de Raad inzake oneerlijke handelspraktijken zich tegen een nationale bepaling, zoals die van artikel 54 van de Belgische wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en de bescherming van de consument die – behoudens in de gevallen die limitatief in de wet worden opgesomd – elk gezamenlijk aanbod van een verkoper aan een consument verbiedt, waarbij de al dan niet kosteloze verkrijging van producten, diensten, voordelen of titels waarmee men die kan verkrijgen, gebonden is aan de verkrijging van andere zelfs gelijke producten of diensten, en dit ongeacht de omstandigheden van de zaak, inzonderheid ongeacht de invloed die het concrete aanbod op de gemiddelde consument kan hebben en ongeacht of dat aanbod in de concrete omstandigheden als strijdig met de professionele toewijding of de eerlijke handelsgebruiken kan beschouwd worden?”

133. Ik geef het Hof dan ook in overweging, de prejudiciële vraag van de Rechtbank van koophandel te Antwerpen als volgt te beantwoorden:

„Richtlijn 2005/29 van het Europees Parlement en de Raad inzake oneerlijke handelspraktijken alsook artikel 49 EG inzake het vrije verrichten van diensten, verzetten zich tegen een nationale bepaling als die van artikel 54 van de Belgische wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en de bescherming van de consument, die – behoudens in de gevallen die limitatief in de wet worden opgesomd – een verbod stelt op elk gezamenlijk aanbod van een verkoper aan een consument, waarbij de al dan niet kosteloze verkrijging van producten, diensten of voordelen of van titels waarmee men die kan verkrijgen, gebonden is aan de verkrijging van andere, zelfs gelijke producten of diensten, en dit ongeacht de omstandigheden van de zaak, inzonderheid ongeacht de invloed die het concrete aanbod op de gemiddelde consument kan hebben en ongeacht of dat aanbod in de concrete omstandigheden als strijdig met de professionele toewijding of de eerlijke handelsgebruiken kan worden beschouwd.”

Lees hele conclusie hier

RB 277

Anti AH advertenties

Morgen plaatst Friesland Foods halfpaginagrote advertenties voor de merken Appelsientje en Chocomel in de dagbladen. De advertenties zijn - in navolging van de advertenties van Unilever - een reactie op de huismerkencampagne van Albert Heijn.

Lees hier meer

Bron: Adformatie

RB 276

Sprintplan niet misleidend

Rechtbank Utrecht 15 oktober 2008, LJN: BF9976, 229784/ HA ZA 07-819:  Aandelenleasezaak met vier eisers. Geen nieuwe argumenten aangevoerd waardoor het Sprintplan van spaarbeleg niet als misleidende reclame is aan te merken.

5.5.  [eiser c.s.] hebben ter onderbouwing van de stelling dat Spaarbeleg misleidende informatie heeft verstrekt aangevoerd dat door de gebruikte termen in de informatie van Spaarbeleg niet duidelijk was dat het SprintPlan-product een karakter van geldlening in zich droeg, dat zij rente verschuldigd waren over die lening en dat zij het risico liepen om de inleg te verliezen.

5.6.  Zoals de rechtbank in het bovenstaande ten aanzien van het beroep op dwaling reeds heeft overwogen, hadden [eiser c.s.] bij oplettende bestudering van de aan hen voor of bij het sluiten van de overeenkomst verstrekte informatie kunnen en moeten begrijpen wat het SprintPlan inhield en dat het niet een spaarproduct betrof. De rechtbank heeft in haar vonnissen van 22 december 2004 (NJF 2005/60) en 4 januari 2006 (NJF 2006/152) reeds uitgebreid gemotiveerd dat naar haar oordeel de door Spaarbeleg verstrekte informatie betreffende het SprintPlan niet misleidend is in de zin van artikel 6:194 BW. Misschien wekte de informatie van Spaarbeleg wel verwarring, maar deze is niet misleidend. Ook het Hof Amsterdam heeft op 15 november 2007 (LJN 7971) geoordeeld dat Spaarbeleg niet onrechtmatig heeft gehandeld door het openbaar maken of laten maken van misleidende mededelingen over het SprintPlan voor het aangaan daarvan. Nu [eiser c.s.] in de onderhavige procedure geen nieuwe argumenten aanvoeren, ziet de rechtbank geen aanleiding om van dit oordeel af te wijken

Lees vonnis hier.

RB 287

Strijd tegen zwaarlijvigheid

Persbericht Europees Parlemen 22 september 2008: "Europarlementsleden verzoeken de media en de reclame een positieve rol te spelen in de strijd tegen zwaarlijvigheid door prikkels te geven voor meer lichaamsbeweging en over gezonde voeding te informeren. Ook roepen ze de lidstaten en de Commissie op om de media aan te moedigen gedragscodes te ontwikkelen met betrekking tot ongepaste reclame voor voedingsmiddelen en dranken."

 

Lees hier meer.

RB 279

Reclame voor online-spelen

Hof van Justitie EG, 14 oktober 2008, Conclusie van Advocaat-Generaal Y. Bot, Zaak C 42/07, Liga Portuguesa de Futebol Profissional (CA/LPFP), Baw International Ltd  tegen Departamento de Jogos da Santa Casa da Misericórdia de Lisboa.

215. De vraag die we ons moeten stellen, is dus of een nationale wettelijke regeling volgens welke geen reclame mag worden gemaakt voor online-spelen die in strijd met het exclusieve recht van een door de staat gecontroleerde entiteit zonder winstoogmerk worden georganiseerd, strijdig is met het beginsel van vrije dienstverrichting.

216. Om deze vraag te beantwoorden, moeten we de door de verwijzende rechter gestelde prejudiciële vraag onderzoeken of zijn nationale wetgeving, die Santa Casa het exclusieve recht verleent om in Portugal loterij  en totospelen op het internet te organiseren en te exploiteren, verenigbaar is met de vrijheden van verkeer. Indien dit exclusieve recht verenigbaar is met het gemeenschapsrecht, rijst immers niet meer de vraag of het verbod om reclame te maken voor loterij  en totospelen die in strijd met dit exclusieve recht worden georganiseerd en geëxploiteerd, hiermee verenigbaar is.

V –    Conclusie
321. Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging, voor recht te zeggen:

1) Artikel 1, punt 11, van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij, zoals gewijzigd bij richtlijn 98/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 juli 1998, moet aldus worden uitgelegd dat een regeling van een lidstaat volgens welke het exclusieve recht om op het gehele grondgebied van deze staat loterij  en totospelen te organiseren en te exploiteren wordt uitgebreid tot alle elektronischecommunicatiemiddelen, met name het internet, een ‚technisch voorschrift’ in de zin van deze bepaling vormt.

2) Indien een dergelijke regeling niet is aangemeld overeenkomstig richtlijn 98/34, zoals gewijzigd door richtlijn 98/48, kan zij niet worden tegengeworpen aan particuliere ondernemingen zoals de Liga Portuguesa de Futebol Profissional en Baw International Ltd. Het staat aan de nationale rechter om na te gaan of deze regeling al dan niet is aangemeld.

3) Een prejudicieel arrest bindt de verwijzende rechter, zelfs wanneer het betrekking heeft op een regel van gemeenschapsrecht waarnaar deze laatste in zijn vraag niet heeft verwezen.

4) a) Artikel 49 EG moet aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan de regeling van een lidstaat volgens welke het exclusieve recht om op het gehele grondgebied van deze staat loterij  en totospelen te organiseren en te exploiteren, dat is verleend aan één door deze staat gecontroleerde entiteit zonder winstoogmerk, wordt uitgebreid tot alle elektronischecommunicatiemiddelen, met name het internet, indien deze regeling wordt gerechtvaardigd door dwingende redenen van algemeen belang, geschikt is om de verwezenlijking van de nagestreefde doelstellingen te garanderen, niet verder gaat dan ter bereiking daarvan noodzakelijk is en zonder discriminatie wordt toegepast.
b) Het staat aan de nationale rechter om na te gaan of aan deze voorwaarden is voldaan.

5) Gelet op de risico’s die kans  en gokspelen op het internet meebrengen, kan een lidstaat het recht om deze spelen te organiseren en te exploiteren beperken teneinde de consumenten en de openbare orde te beschermen.

6) Een dergelijke regeling is geschikt om deze doelstellingen te bereiken indien zij de lidstaat de mogelijkheid biedt om de organisatie en de exploitatie van deze spelen daadwerkelijk te sturen en te controleren en indien de lidstaat bij de concrete toepassing van deze regeling zijn beoordelingsmarge niet kennelijk heeft overschreden.

7) De maatregel bestaande in de verlening van een exclusief recht aan één door de lidstaat gecontroleerde instantie zonder winstoogmerk kan evenredig zijn aan deze nagestreefde doelstellingen.

8) Een dergelijke regeling is als zodanig niet discriminerend.”

Lees hele conclusie hier

RB 282

Staat er wat er staat?

Staat er wat er staat? (kamervragen)

Kamervragen met antwoord, nr. 20809000520. Antwoord van minister Verburg (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (ontvangen 13 oktober 2008)

Antwoorden op Kamervragen met betrekking tot de uitspraak van de RCC in de scharreleisaladezaak (zie RB 272).

“1. Kent u het bericht “legbatterijei in scharreleisalade toegestaan”? Ja.

2. Bent u van mening dat consumenten van scharreleisalade erop zouden moeten kunnen vertrouwen louter scharreleieren in deze salade aan te treffen, en zeker geen delen van batterijeieren? Zo neen, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en termijn bent u voornemens consumenten deze zekerheid te bieden?

Ik ben van mening dat consumenten er te allen tijde op moeten kunnen vertrouwen dat louter scharreleieren in een scharreleisalade zijn verwerkt.

De verantwoordelijkheid ligt in eerste instantie bij het bedrijfsleven om de betrouwbaarheid van de eigen producten hoog te houden. Ook NGO’s, consumenten en andere maatschappelijke partijen kunnen het bedrijfsleven hierop wijzen. Dat is ook in dit geval gebeurd. Uit de reactie van C1000 en Johma, die beide voor hun product bij de Reclame Code Commissie (RCC) waren aangeklaagd, blijkt dat men dit soort signalen serieus neemt. Ondanks het feit dat de Commissie niet vindt dat bij hun producten sprake is van een misleidende claim op de verpakking, hebben beide ondernemingen laten weten op korte termijn over te zullen schakelen naar scharreleisalade met 100% scharreleieren. Daarmee laat het bedrijfsleven zien dat men maatschappelijke verantwoordelijkheid serieus neemt. Uiteraard juich ik deze stap van het bedrijfsleven toe. Het uitgangspunt is dat het bedrijfsleven zelf verantwoordelijk is voor de kwaliteit van zijn producten (zelfregulering). De overheid zet zich, waar nodig, actief in voor regels voor etikettering (volksgezondheid en voedselveiligheid), maar in het algemeen geldt dat vrijwillige etikettering veel effectiever werkt. In dit geval heeft de RCC het etiket getoetst aan het Warenwetbesluit Etikettering van Levensmiddelen en er is gecon¬stateerd dat het etiket voldoet aan de wettelijke eisen.  

3. Deelt u de mening dat, analoog aan bijvoorbeeld de regelgeving rond biologische producten, consumenten zekerheid moeten kunnen hebben omtrent het 100% voldoen aan het gevoerde keurmerk van het aangeschafte product? Zo neen, waarom niet?

Ik ben van mening dat consumenten zekerheid moeten kunnen hebben dat het aangeschafte product voldoet aan datgene wat het etiket vermeldt. In dit geval gaat het niet om een keurmerk, zoals bij biologische producten die via regelgeving een beschermde status kennen. Ook voor tafeleieren gelden er wel regels met betrekking tot de herkomst (houderijsysteem). Zo geldt er in de Europese Unie een verplichte codering voor tafel¬eieren die verwijst naar het houderijsysteem. Deze codering is niet verplicht voor eieren in samengestelde producten, zoals in eiersalades. In dat geval moet de consument kunnen vertrouwen op de informatie die op het etiket is vermeld. De VWA ziet erop toe dat bij deze etikettering geen sprake is van misleiding. Indien de benaming scharrelei wordt gebruikt bij de verkoop van een samengesteld product, dan moet de consument erop kunnen vertrouwen dat het hoofdingrediënt van het product bestaat uit eieren die van scharrelkippen afkomstig zijn. Dit is overeenkomstig de bepalingen in het Warenwet¬besluit Etikettering Levensmiddelen die de RCC ook heeft toegepast bij de toetsing van de klacht van Wakker Dier.

De Minister Van Landbouw, Natuur En Voedselkwaliteit,
G. Verburg

RB 275

Oneerlijke handelspraktijken

Staatsblad 2008, 398: Besluit van 6 oktober 2008 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de wet van 25 september 2008 houdende aanpassing van de Boeken 3 en 6 van het Burgerlijk Wetboek en andere wetten aan de richtlijn betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt.

De wet van 25 september 2008 houdende aanpassing van de Boeken 3 en 6 van het Burgerlijk Wetboek en andere wetten aan de richtlijn betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt treedt in werking met ingang van 15 oktober 2008.

Lees Stb. 2008, 398 hier.

Staatsblad 2008, 397: Wet van 25 september 2008 tot aanpassing van de Boeken 3 en 6 van het Burgerlijk Wetboek en andere wetten aan de richtlijn betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt.

Lees Stb. 2008, 397 hier.