RB
RB 3897
28 april 2025
Uitspraak

Verbod tot gebruik van ‘laagste prijs garantie’ door Bauhaus in vergelijking met de producten van Hornbach toegewezen

 
RB 3894
17 april 2025
Uitspraak

Nordic Fire mag kritisch zijn op Milieu Centraal, maar moet oppassen met absolute milieuclaims

 
RB 3896
16 april 2025
Uitspraak

Greenpeace-lespakket onvoldoende herkenbaar als reclame, deels te stellig geformuleerd

 
RB 259

Niet meer het misleidend karakter

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 4 september 2008, KG ZA 08-1072, Nestlé Nederland B.V. tegen Nutricia Nederland B.V. (met dank aan Kriek Wille, Klos Morel Vos & Schaap).

Reclamerecht. Gezondheidsclaims. Executiegeschil over de vraag of  Nestlé dwangsommen is verschuldigd door haar uitingen op verpakkingen en website te wijzigen in die zin dat het woord 'aanbevolen' is vervangen door 'is' en 'is geschikt’(‘voeding is aan te bevelen voor alle baby’s’ door ‘is een hypoallergene opvolgmelk voor alle gezonde, flesgevoede kindjes van 6 maanden en ouder’ en ‘is geschikt voor alle gezonde, flesgevoede kindjes van 6 maanden en ouder. De voorzieningenrecht oordeelt dat het eerdere verbod niet zo ruim moet worden uitgelegd dat deze gewijzigde formulering eronder zou vallen.

3.3. (…) Een redelijke uitleg van de veroordeling brengt, naar voorlopig oordeel, mee dat de uiting van Nestlé misleidend is aangezien rij daarin de zinsnede 'aan te bevelen' hanteert. Daarbij is als toetsingsmaatstaf de intelligentie en het voorstellingsvermogen van het gemiddelde publiek gehanteerd en is uitdrukkelijk rekening gehouden met het feit dat sprake is van een gezondheidsclaim en dat het hier om zuigelingenvoeding gaat. Anders dan Nutricia meent heeft de rechtbank, naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, niet bedoeld te overwegen dat ook het hanteren van de zinsnede 'alle baby's' verboden is. De rechtbank Amsterdam overweegt weliswaar dat de claim misleidend is aangezien Nestlé door de desbetreffende uiting de indruk wekt dat hypoallergene producten beter zijn voor kinderen zonder verhoogd risico op allergieën dan niet-hypoallergene voeding, maar de rechtbank Amsterdam acht dit, voorshands oordelend, enkel misleidend aangezien Nestlé dit in combinatie met de zinsnede 'aan te bevelen' hanteert. Daarmee suggereert Nestlé immers dat een gezaghebbende instantie hypoallergene voeding aanbeveelt (ook) voor kinderen zonder allergieën. Door de zinsnede 'aan te bevelen' te vervangen door 'is' en 'is geschikt' moet de uiting, naar voorlopig oordeel, geacht worden niet meer het misleidend karakter te hebben, doch louter een omschrijving door Nestlé van het product en voor wie zij het product geschikt acht.

Lees het vonnis hier. Vonnis Rb. Amsterdam 23 april 2008 hier.

RB 258

Jij moet betalen. Betalen jij!

Rechtbank ’s-Gravenhage, 6 augustus 2008, KG RK 08/1331, Schoone Lei Incassodiensten B.V. tegen Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Boerenleenbank B.A., handelend onder de naam ‘Rabobank Nederland’

Ex parte beschikking. Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Interactieve reclame van Rabobank.  Door gebruik van het teken ‘Meester Schoneleij’ ( een zeer dubieuze incasseerder) op de website www.schoneleij.nl, het gebruik van de naam ‘Meester Schoneleij’ in de commercial op de website www.schoneleij.nl, het gebruik van de domeinnaam schoneleij.nl en het gebruik van het Google Ad-Word ‘Schoone Lei’ zou Rabobank inbreuk maken op het exclusieve merkrecht van Schoone Lei. Verzoek afgewezen, geen gebruik voor waren of diensten, geen onderneming, geen evident ongerechtvaardigd voordeel of reputatieschade.

 “2.2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het verzoek niet in overeenstemming is met de aan de onderbouwing van een ingrijpende maatregel als een ex parte verbod te stellen hoge eisen, in het bijzonder ten aanzien van de aannemelijkheid van de gestelde inbreuk. Voorshands is niet aannemelijk dat het teken Meester Schoneleij (op welke wijze dan ook) wordt gebruikt ter onderscheiding van waren of diensten dan wel dat onder deze naam een onderneming wordt gedreven. Artikel 2.20 lid 1 en onder b BVIE en de artikelen 5 en 5a Handelsnaamwet kunnen om die reden dus niet als grondslag in aanmerking worden genomen. Mede gelet op het parodiërend karakter van de commercial staat voorts niet buiten twijfel dat in het onderhavige geval ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit dan wel afbreuk wordt gedaan aan de reputatie van het merk. Ook op grond van artikel 2.20 lid 1 en onder d BVIE kan de gevraagde voorziening derhalve niet worden toegewezen.”

Lees de beschikking hier.

RB 257

Plaatjes

PlaatjesWelkome visuele aanvulling van Jan-Kees Govers (GoversVanZoest Advocaten) bij het eerder vermelde vonnis van de Rechtbank Zutphen in de zaak over de Big Shadowlamp van Marcel Wanders (zie IEF 7050).

De afbeeldingen betreffen de originele en de inbreukmakende lampen, alsmede een van de reclame-uiting van gedaagde waarnaar door de voorzieningenrechter wordt verwezen (klik op de plaatjes voor grotere afbeeldingen).

En meteen een oproep aan iedereen die uitspraken inzendt: Beeldmateriaal is altijd welkom. Rechtspraak.nl en de meeste gerechten nemen helaas niet of nauwelijks beeldmateriaal op in uitspraken, terwijl plaatjes natuurlijk niet alleen de slagroom op de taart zijn, maar vaak ook essentieel om een zaak goed te begrijpen. Gewoon mee- of  namailen dus, uw concurrenten zullen u dankbaar zijn.
 

RB 267

Uitspraak volgt

Hoge Raad, 12 september 2008, LJN: BF0518, Conclusie A-G Verkade in Portakabin Limited c.s tegen Primakabin BV

Merkenrecht en ‘Adwords’ (zoekwoorden voor internetzoekmachines). Art. 2.20 en 2.23 Benelux-Verdrag Intellectuele Eigendom; art. 5, 6 en 7 Merkenrichtlijn 89/104/EEG. Prejudiciële vragen aan Hof van Justitie van de EG over de vraag of het opgeven van andermans merk als zoekwoord merkgebruik in de zin van één van de categorieën van art. 5 van de Richtlijn oplevert, en of daarbij de uitzonderingen van art. 6 en 7 van toepassing kunnen zijn.

Lees de conclusie hier.

RB 270

Richtlijnen vergeleken

 

J.J.C. Kabel,  ‘Audiovisual Media Services and the Unfair Commercial Practices Directive’, IRIS plus (Supplement to IRIS - Legal Observations of the European Audiovisual Observatory), 2008-8, p. 2-8.

Artikel in Iris Plus over de reikwijdte van de Audiovisuele Mediadiensten Richtlijn met betrekking tot consumentenbescherming. De centrale vraag is wat de verhouding is tussen de AMSD (Audiovisual Mediaservices Directive) en de Richtlijn OHP (Oneerlijke Handelspraktijken) met betrekking tot consumentenbescherming. Meer specifiek wordt in het artikel de vraag beantwoord welke bescherming de OHP richtlijn de gebruiker van audiovisuele mediadiensten biedt in vergelijking met de AVMS richtlijn.

RB 256

Met terugwerkende kracht

Rechtbank 's-Gravenhage 23 juli 2008, HA ZA 07-2779. Pretium Telecom B.V. tegen KPN B.V. (Met dank aan Sasha Schalkwijk, Bird & Bird)

Staartje in geschil over misleidende reclame. Dwangsommen en onverschuldigde betaling door Pretium aan KPN

Pretium en KPN zijn concurrerende aanbieders van vaste telefoniediensten. Bij vonnis in kort geding van 6 oktober 2005 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem onder meer bepaald dat Pretium een dwangsom verbeurd indien zij haar zogenaamde “Laagste kostengarantie” alsmede mededelingen van gelijke aard of strekking die een absolute superioriteitsclaim van Pretium inzake kosten inhouden openbaart maakt.

Bij vonnis van 24 november 2005 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem beslist dat Pretium in strijd heeft gehandeld met het vonnis van 6 oktober 2005. Hierdoor heeft Pretium dwangsommen verbeurd welke na opvordering door KPN ook door Pretium aan KPN zijn betaald.

Het kort geding vonnis van 6 oktober 2005 is in hoger beroep vernietigd uitsluitend voor zover daarin is beslist dat ook “mededelingen van gelijke aard of strekking die een absolute superioriteitsclaim van Pretium inzake kosten inhouden” onder het aan Pretium gegeven verbod vallen. Hiertegen heeft KPN cassatieberoep aangetekend.

Pretium stelt dat KPN de reeds betaalde dwangsommen terug moet betalen nu deze – gezien de vernietiging van het vonnis van 6 oktober 2005 door het hof – onverschuldigd betaald zijn.

KPN heeft als verweer aangevoerd dat de verbeurte van de dwangsommen mede is gebaseerd op overtredingen van dat deel van het vonnis dat door het hof in stand is gelaten. De rechtbank gaat hier niet in mee.

“4.3 (…) anders dan KPN betoogt [zijn] de dwangsommen door Pretium verbeurd wegens overtredingen van het ruime verbod in het vonnis van 6 oktober, welk verbod door het hof in het arrest van 1 februari 2007 is vernietigd. De rechtbank heeft ambtshalve kennis genomen van het arrest van 13 juni 2008 (LJN: BB8949), waarin de Hoge Raad het door KPN ingestelde beroep tegen dit arrest van het hof verwerpt. De door het hof uitgesproken vernietiging is daarmee onherroepelijk geworden. Aan het verweer dat het arrest van het hof nog niet onherroepelijk is, gaat de rechtbank daarom voorbij. Gelet op het voorgaande staat vast dat de rechtsgrond aan de betaling van dwangsommen door Pretium aan KPN met terugwerkende kracht is komen te ontvallen zodat Pretium op 1 december 2005 onverschuldigd aan KPN heeft betaald. Aldus is voor KPN een verbintenis tot ongedaanmaking ontstaan (…)”

De vordering van Pretium wordt derhalve door de rechtbank toegewezen. Bron: IEForum.nl, IEF 6527

RB 235

Dupliek

Ebba Hoogenraad, Hoogenraad & Haak. Reactie op de reactie van Dirk Visser op de reactie van Ebba Hoogenraad op de reactie van Dirk Visser op een interview met Ebba Hoogenraad in de Adformatie.

"Dirk Visser is van mening dat bij bekende merken merkinbreuk in vergelijkende reclame een rol blijft spelen (eerdere berichten vanaf hier).

O2 zegt niets over gebruik van bekende merken in vergelijkende reclame.
De lijn die nu is uitgezet bij zuivere vergelijkende reclame (geen merkinbreuk, alleen als er verwarring is, en dat zal niet vaak voorkomen) zal mogelijk door het Europese Hof worden doorgetrokken bij bekende merken.
Vergelijkende reclame moet consumentvriendelijk worden uitgelegd, aldus de vaste rechtspraak van het HvJEG.
Vergelijking zal in veel gevallen een bekend merk betreffen: de kleine speler vergelijkt zich qua prijs of service met de grote speler. Als het een zuivere vergelijking betreft (niet misleidend, niet kleinerend) dan is het onlogisch dat het enkele feit dat het een bekend merk betreft, waarbij dus per definitie door de enkele vergelijking geprofiteerd wordt van de bekendheid/reputatie, reeds een merkinbreuk oplevert. Dan wordt de basis van de Reclamerichtlijn onderuit gehaald. Dus ook bij bekende merken en een overigens zuivere vergelijking is mijns inziens geen sprake van merkinbreuk, en dus geen volledige kostenveroordeling. Bovendien is 5 lid 2 Merkenrichtlijn een optionele bepaling, zodat geen sprake is van een uniforme regeling in de hele gemeenschap.
Of bij een onzuivere vergelijking met een bekend merk de merkhouder op basis van het merkenrecht kan optreden is ongewis: het hof zal vanwege de beoogde uniformiteit en in lijn met de O2 redeneertrant dit mogelijk niet wenselijk vinden.
Hof, verzin een list. Het wachten is op David-Goliath spelers in de markt die doorprocederen."

RB 234

Misleidende reclame

Rechtbank 's-Gravenhage 23 juli 2008, HA ZA 07-2779. Pretium Telecom B.V. tegen KPN B.V. (Met dank aan Sasha Schalkwijk, Bird & Bird)

Staartje in geschil over misleidende reclame. Dwangsommen en onverschuldigde betaling door Pretium aan KPN (zie eerdere berichten hier, hier en hier).

"Gelet op het voorgaande staat vast dat de rechtsgrond aan de betaling van dwangsommen door Pretium aan KPN met terugwerkende kracht is komen te ontvallen zodat Pretium op 1 december 2005 onverschuldigd aan KPN heeft betaald. Aldus is voor KPN een verbintenis tot ongedaanmaking ontstaan."

Lees het vonnis hier.

RB 239

Het verwateringproces

Rechtbank Middelburg, 2 juli 2008, LJN: BD6027, Se Zee-Land B.V. tegen Prins & Dingemanse B.V. c.s. (diverse mosselverwerkingsbedrijven).

Ongeregistreerd herkomstaanduidingenrecht, soortnaam, ongeoorloofde mededinging, misleidende reclame. Zeeuwse Mosselen moeten ‘een band’ met Zeeland moeten hebben. Die band met Zeeland ontstaat niet exclusief door verwerken, verwateren en verpakken in Zeeland, maar mosselen hoeven nou ook weer niet van alle vreemde smetten vrij te zijn om zich Zeeuws genoemd te mogen worden.

Eiser heeft mosselen met het etiket ‘Zeeuwse moddelen’ geleverd aan een Belgische supermarkt. Die mosselen waren (grotendeels) niet in Zeeland volgroeid en gevangen, maar afkomstig uit Denemarken en daar ook verwaterd, verwerkt en verpakt. Gedaagden brengen ook mosselen op de markt niet in Zeeuwse wateren, maar elders in het Noord-Oostelijk Atlantisch gebied, zijn volgroeid en gevangen onder de aanduiding ‘Zeeuwse mosselen’ op de markt. Maar deze mosselen worden wel in Zeeland verwaterd, verwerkt en verpakt. Eiser vraagt nu een verklaring voor recht dat het onderscheid dat de al dan niet in Zeeland zijn verwaterd, verwerkt en verpakt niet relevant is end at gedaagden niet meer rechten kunnen claimen dan eiser. Kortom, is de aanduiding ‘Zeeuwse mosselen ’vogelvrij’? Zowel Nederlands als Belgisch recht is toepasselijk.

Geen soortnaam, wel herkomstaanduiding. 4.6 (…) Het enkele feit dat [alle gedaagden] mosselen die niet in Zeeland zijn opgevist, maar daar alleen zijn verwaterd, verwerkt en verpakt, als ‘Zeeuwse mosselen’ verkoopt, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om de conclusie dat van een soortnaam sprake is, te rechtvaardigen. Deze omstandigheid maakt nog niet dat alle mosselen die aan de onder 3.1.4. genoemde eigenschappen voldoen door de gemiddelde consument als ‘Zeeuwse mosselen’ worden beschouwd en ook als zodanig kunnen worden beschouwd.

4.7.  Nu er niet van kan worden uitgegaan dat de ‘Zeeuwse mossel’ een soortnaam is geworden, is dit dus een herkomstaanduiding en dienen mosselen die als ‘Zeeuwse mossel’ op de Nederlandse markt worden gebracht tenminste een band met Zeeland te hebben. Daarbij kunnen diverse factoren een rol spelen, waaronder de vraag of de mosselen in kwestie (ook) in Zeeland zijn verwerkt, verwaterd en/of verpakt.

(…) De mosselen die [eiser] SE Zee-land op de markt heeft gebracht hebben in het geheel geen relatie met Zeeland, terwijl die benaming dat wel suggereert. De benaming is daarom misleidend voor het gemiddelde publiek zodat het SE Zee-land niet vrij staat deze mosselen op die wijze op de markt te brengen.

4.8.  Dat voor de benaming ‘Zeeuwse mossel’ tot op heden nog geen bescherming is aangevraagd en verkregen op grond van de verordeningen 509/2006 en 510/2006 van de Raad, betekent niet dat het een ieder vrijstaat om zijn producten onder die benaming op de markt te brengen. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft bepaald dat verordening 2081/92 (thans 510/2006) niet in de weg stond aan toepassing van een nationale regeling die het mogelijkerwijs misleidende gebruik verbiedt van een geografische herkomstaanduiding waarbij geen verband bestaat tussen de kenmerken van het product en de geografische herkomst ervan (zie HvJEG 7 november 2000, NJ 2001, 358) . Nu ook hier de kenmerken van de door SE Zee-land verhandelde mosselen geen verband houden met de aangeduide herkomst, kan aan SE Zee-land de gevraagde verklaring voor recht worden onthouden. Ook de artikelen 28-30 van het EG verdrag staan daar niet aan in de weg. Voor zover van een maatregel van gelijke werking sprake zou zijn, geldt dat het gaat om een proportionele en doeltreffende maatregel ter bescherming van de consument tegen misleiding, die zonder onderscheid wordt toegepast op alle mosselen waarbij iedere relatie met Zeeland ontbreekt.De maatregel is dan ook gerechtvaardigd.

Dat de Nederlandse en Belgische warenautoriteiten bij hun bezoeken geen normoverschrijdingen hebben geconstateerd, betekent ook niet dat het gebruik van de benaming ‘Zeeuwse mosselen’ door SE Zee-land rechtmatig was. Het is immers aan de rechter om hierover te oordelen.

Miseliding & Zeeuwse kwaliteitseisen. 4.9.  (…) Dat het gemiddelde publiek eveneens misleid zou kunnen worden door het gebruik van de benaming ‘Zeeuwse mosselen’ op verpakkingen van mosselen die uitsluitend in Zeeland zijn verwerkt, verwaterd en verpakt, maar overigens geen band met Zeeland hebben, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Het feit dat de mosselen in biologische zin geen Zeeuwse mosselen zijn geworden door het verwateringproces, betekent nog niet dat in dit geval ook sprake is van misleiding van het publiek. Het staat immers vast dat bij deze mosselen in elk geval een deel van het consumptiegereed maken in Zeeland heeft plaatsgevonden. Hieruit kan de consument afleiden dat de mosselen in Zeeland aan bepaalde kwaliteitseisen zijn getoetst. Het belang van een herkomstaanduiding is met name gelegen in de veronderstelling dat het product aan een bepaalde kwaliteitsnorm voldoet. Of de mosselen die SE Zee-land op de markt heeft gebracht wellicht (ten minste) aan de zelfde kwaliteitsnormen voldoen, is in dit verband niet relevant. Het gaat bij de vraag of mededelingen misleidend zijn in de zin van artikel 6:194 BW immers om de subjectieve beleving van het publiek. Er kan dus evenmin voor recht worden verklaard dat het Prins & Dingemanse c.s. niet vrijstaat hun mosselen onder die benaming op de markt te brengen.

De rechtbank geeft echter nog geen eindoordeel maar houdt de zaak aan. “Partijen hebben echter ter onderbouwing van hun stellingen uitsluitend verwezen naar Nederlands recht en zich niet over de consequenties van de toepasselijkheid van Belgisch recht uitgelaten. De vraag naar het toepasselijke recht is ook pas in een laat stadium van de procedure naar voren gebracht. De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen zich bij nadere conclusie over de gevolgen van de toepasselijkheid van het Belgisch recht uit te laten.”

Lees het vonnis hier.

RB 255

Geen stuntachtige wijze van uitstallen

Rechtbank Rotterdam, 3 juli 2008, LJN: BD8604, Koninklijke Agio Sigarenfabrieken N.V. tegen de Minister van VWS.

Tabaksreclame. Samenvatting Rechtspraak.nl: “De rechtbank komt tot het oordeel dat het sponsorverbod niet is overtreden, maar wel het reclameverbod omdat de presentatie van de sigaren tijdens het evenement naar het oordeel van de rechtbank een niet-regulier karakter had. De verwijzing van eiseres naar HvJ EG 5 juni 2007, C-170/04 (Rosengren) kan aan hetgeen hiervoor is overwogen niet afdoen. In deze zaak betrof het de beperking van de invoer van alcohol door particulieren uit een oogpunt van bescherming van de volksgezondheid, terwijl alcoholhoudende drank overigens via een staatsmonopolie werd gedistribueerd. De beperkende maatregel had derhalve maar een beperkt effect. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake, nu het reclameverbod alle handel in tabak raakt.

Met de wijze waarop door of namens eiseres te koop aangeboden tabaksproducten zijn gepresenteerd heeft zij weliswaar het verbod op tabaksreclame overtreden, maar zij is met de wijze van presentatie slechts in beperkte mate getreden buiten de grenzen van hetgeen op grond van het in artikel 5, derde lid, onderdeel b, Tabakswet bepaalde is toegestaan. Van een stuntachtige wijze van uitstallen is naar het oordeel van de rechtbank namelijk geen sprake geweest. Voorts heeft verweerder zich niet of niet afdoende gebogen over de vraag of het op niet reguliere wijze te koop aanbieden van sigaren minder ernstig kan worden beschouwd dan het op niet reguliere wijze te koop aanbieden van sigaretten. Daar komt nog bij dat het evenement waar eiseres haar sigaren te koop heeft aangeboden ook niet specifiek op jongeren was gericht. Al met al acht de rechtbank in onderhavig geval een boete van € 10.000,- passend. Van een dergelijke boete voor de geconstateerde overtreding gaat voldoende afschrikkende werking uit."

Lees het vonnis hier.