Geen automatische kwalificatie van koppelverkoop als oneerlijke handelspraktijk onder EU-recht

HvJ EU 14 november 2024, RB 3911; Zaak C-646/22 (Compass Banca tegen Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato). Tussen 2015 en 2018 bood Compass Banca in Italië persoonlijke leningen aan, vaak gecombineerd met verzekeringsproducten die geen direct verband hielden met de lening. Hoewel de verzekering niet verplicht was, werd deze structureel samen met de lening aangeboden. De Italiaanse mededingingsautoriteit, Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato (“AGCM”), opende in 2018 een onderzoek om te beoordelen of deze praktijk "oneerlijk" was in de zin van Richtlijn 2005/29 betreffende oneerlijke handelspraktijken (hierna: de Richtlijn). Compass deed meerdere toezeggingen tot aanpassingen maar de AGCM achtte deze onvoldoende zolang Compass weigerde een bedenktijd in te voeren. In 2019 concludeerde de AGCM dat Compass een "agressieve" en dus "oneerlijke" handelspraktijk had toegepast door de feitelijke koppeling van lening en verzekering. Er werd een boete opgelegd van 4,7 miljoen euro. Compass ging in beroep, maar verloor dit. De zaak ligt nu bij de hoogste Italiaanse bestuursrechter. Compass stelt dat de AGCM zonder concreet bewijs uitging van een agressieve praktijk en haar ten onrechte de bewijslast oplegde om het tegendeel aan te tonen. De AGCM betoogt daarentegen dat Compass de keuzevrijheid van consumenten heeft beperkt, doordat onvoldoende duidelijk werd gemaakt dat de verzekering optioneel was. De verwijzende rechter legde het Hof vijf vragen voor. Ten eerste vraagt hij of het begrip “gemiddelde consument” in de Richtlijn moet worden geïnterpreteerd in het licht van inzichten over beperkte rationaliteit en cognitieve beïnvloeding, waarmee rekening zou moeten worden gehouden bij de beoordeling van handelspraktijken. Daarnaast vraagt hij of een praktijk waarbij de presentatie van informatie voor de consument de indruk wekt geen keuze te hebben (framing), automatisch als “agressief” of “misleidend” kan worden aangemerkt. Ook wordt gevraagd of nationale autoriteiten een bedenktijd mogen opleggen bij koppelverkoop van financiële producten. Daarnaast is de vraag of artikel 24(3) van Richtlijn 2016/97 over verzekeringsdistributie zich tegen zulke maatregelen verzet. Tot slot rijst de vraag of de bewijslast onterecht bij de handelaar wordt gelegd wanneer een praktijk zonder concreet bewijs als agressief wordt aangemerkt.