RB
DOSSIERS
Alle dossiers

Misleidende en vergelijkende reclame  

RB 2525

Welkomstemail Bol.com in strijd met de Code e-mail

RCC 31 augustus 2015, RB 2525, dossiernr. 2015/00836 (Welkomstemail van Bol.com in strijd met de Code e-mail)
Gedeeltelijke aanbeveling. De uiting: Het betreft de volgende door bol.com op 23 en 24 juli 2015 aan klager verzonden e-mails: welkomst e-mail na het aanmaken van een account, bevestiging van de door klager geplaatste bestelling, mededeling dat klagers bestelling wordt verzonden, mededeling dat klager de bestelling kan betalen, bericht over de bezorging van klagers bestelling en een uitnodiging aan klager tot het geven van zijn mening over een recent contact met de klantenservice van bol.com. De klacht: Klager stelt bij zijn registratie bij bol.com te hebben vermeld geen e-mail te willen ontvangen in verband met: “informatie rondom je aankoop (reviewverzoeken, artikelsuggesties en informatie over onze artikelen en diensten op basis van je eerdere aankopen) inspiratie & acties (persoonlijke aanbevelingen en informatie op basis van je aankopen, bezoekgeschiedenis en algemene (win)acties)”. Klager stelt nergens een vinkje te hebben gezet dat hij een of andere vorm van e-mail wenst te ontvangen. Niettemin heeft hij een welkomstmail (uiting a) ontvangen die een en al aanprijzing van bol.com is, en een bevestiging per e-mail van zijn bestelling (b), die klager als ‘informatie rondom zijn aankoop’ beschouwt en waarin bovendien reclame voor de app van bol.com wordt gemaakt.

Hoewel klager diezelfde dag met bol.com heeft gebeld dat hij dit soort e-mails niet wenst te ontvangen, is hem enkele uren later een e-mail toegezonden met de mededeling dat zijn bestelling wordt verzonden (c). Ook deze e-mail beschouwt klager als ongewenste informatie omtrent zijn aankoop. In de volgende e-mail (d) wordt het betalen via iDeal aangeprezen, hoewel klager bij zijn bestelling heeft vermeld te willen betalen per acceptgiro. Vervolgens is klager een e-mail toegestuurd met de mededeling dat de bezorger onderweg is (e). Klager vindt het in het algemeen “zwaar overtrokken” om over een zending die binnen 24 uur wordt bezorgd vier e-mails te versturen. Klager heeft hierover zijn beklag gedaan bij bol.com, die hem echter heeft meegedeeld dat het niet anders kan. Naar aanleiding van deze klacht heeft klager per e-mail een enquêteformulier van de klantenservice van bol.com (f) ontvangen. Dit lijkt klager het vragen om een dienst die in strijd met de Code E-mail is.

Het oordeel van de Commissie:
1) De Commissie vat de klacht aldus op dat klager onder verwijzing naar de Code reclame via e-mail 2012 (hierna: Code e-mail) bezwaar maakt tegen de toezending door bol.com van de hiervoor met a t/m f aangeduide e-mails, omdat deze e-mails volgens klager reclame bevatten en/of informatie over zijn bestelling waarvoor hij zich bij het aanmaken van zijn account zegt te hebben afgemeld.

2) Bij de beoordeling van de klacht dient in de eerste plaats de vraag beantwoord te worden of de door klager ontvangen e-mails als reclame in de zin van artikel 1 NRC kunnen worden aangemerkt, nu dit door verweerder wordt bestreden. Bol.com heeft daartoe aangevoerd dat de e-mails louter feitelijke informatie over klagers bestelling bevatten en daarom aan klager gestuurd mochten worden.

3) Dit verweer treft naar het oordeel van de Commissie geen doel voor zover het de als eerste aan klager toegezonden ‘welkomst e-mail’ betreft (uiting a). Deze e-mail bevat niet alleen de bevestiging aan klager dat bij bol.com een account is aangemaakt en informatie over de gang van zaken bij het plaatsen van een bestelling, maar ook de volgende tekst: “P.S. Komt de nieuwe cd van jouw favoriete artiest binnenkort uit? Of verschijnt eindelijk dat boek waar je al zo lang op wacht? Vaak kun je jouw exemplaar dan alvast bij bol.com reserveren. We bezorgen ‘m thuis op de dag van release.” Deze toevoeging moet naar het oordeel van de Commissie worden beschouwd als een aanprijzing van een dienst van bol.com die het kader van het enkele verstrekken van informatie te buiten gaat en daarom als reclame in de zin van artikel 1 NRC dient te worden aangemerkt.

4) Uit artikel 1.3 sub a Code e-mail - zoals dat in verbinding met artikel 11.7 lid 3 van de Telecommunicatiewet dient te worden uitgelegd - volgt dat bol.com in beginsel de van klager bij het aanmaken van het account verkregen elektronische contactgegevens (e-mailadres) mag gebruiken voor het aan klager toezenden van reclame voor eigen gelijksoortige diensten, echter op voorwaarde dat bol.com aan klager bij de verkrijging van de elektronische contactgegevens duidelijk en uitdrukkelijk de gelegenheid heeft geboden om kosteloos en op gemakkelijke wijze verzet aan te tekenen tegen het gebruik van die elektronische contactgegevens. Niet is gesteld of gebleken dat bol.com aan deze eis heeft voldaan. Bij het aanmaken van het account is de mogelijkheid geboden om zich via een opt-in desgewenst aan te melden voor de ontvangst per e-mail van de nieuwsbrief van bol.com, maar van een duidelijke mogelijkheid om zich af te melden voor (buiten de nieuwsbrief vallende) reclame via e-mail is niet gebleken. Gelet op het voorgaande heeft bol.com met het toezenden aan klager van de ‘welkomst e-mail’ (uiting a) met daarin reclame gehandeld in strijd met artikel 1.3 sub a Code e-mail.

5) Voornoemd oordeel geldt niet voor de onder b t/m e opgesomde e-mailberichten die door klager zijn ontvangen. In deze e-mails wordt feitelijke informatie verstrekt over de status van klagers bestelling. Nu deze uitingen geen aanprijzend of wervend karakter hebben, kunnen deze uitingen naar het oordeel van de Commissie niet als reclame aangemerkt worden. Van toezending van reclame in strijd met de Code e-mail is daarom geen sprake.

6) Klagers stelling dat de e-mails hem zijn toegezonden in strijd met zijn mededeling bij registratie dat hij geen e-mail met informatie rondom zijn aankoop wil ontvangen, kan niet slagen. Klager doelt hierbij kennelijk op de bij het aanmaken van een account  getoonde – door klager niet aangevinkte – opt-in betreffende de ontvangst van de elektronische nieuwsbrief met “informatie rondom je aankoop (…) en inspiratie & acties (…)”. Bij het aanmaken van het account wordt echter uitdrukkelijk vermeld dat het opgegeven e-mailadres (ook) wordt gebruikt voor het op de hoogte houden van de consument van de status en voortgang van zijn bestelling(en). Van de onder b t/m e genoemde e-mails kan niet worden gezegd dat deze het kader van de bestelinformatie te buiten gaan.

7) De onder f genoemde e-mail bevat een vrijblijvende uitnodiging aan klager om zijn mening te geven over een contact dat hij recent met de klantenservice van bol.com heeft gehad. Naar het oordeel van de Commissie is ook deze e-mail niet als een reclame-uiting aan te merken, nu de inhoud daarvan specifiek op de evaluatie van een reeds plaatsgevonden contact is afgestemd en geen afzonderlijke aanprijzing van goederen of diensten bevat noch het vragen van een afzonderlijke dienst inhoudt.

8) Gelet op het voorgaande wordt als volgt beslist.

De beslissing
De Commissie acht toezending van de onder a) aangeduide e-mail in strijd met het bepaalde in artikel 1.3 onder a Code e-mail. Zij beveelt verweerder aan om niet meer in strijd met dit artikel te handelen. De Commissie wijst de klacht voor het overige af.

RB 2524

Boodschap filmpje is wijzen op mogelijkheid geld vragen aan ouders indien nodig

RCC 26 augustus 2015, RB 2524, dossiernr. 2015/00813. (Studenten begrijpen ouders niet moet manipuleren)
Afwijzing. Filmpje Facebook. De uiting: Het betreft een filmpje op de Facebook pagina van adverteerder waarvan de inhoud als volgt wordt omschreven: “Bekijk hier hoe je niet in je eentje voor de kosten opdraait. Je kunt bijvoorbeeld ook je ouders erbij betrekken”. De klacht: Klaagster vindt het schandalig dat het Ministerie van OCW een filmpje opneemt in verband met de wijziging studiefinanciering waarin jongeren vertellen hoe je ouders kunt manipuleren bij te dragen in de studiekosten. Een aantal ouders zou hun kinderen graag tegemoet willen komen in de studiekosten, maar heeft hiertoe onvoldoende financiële middelen. Het filmpje draagt ertoe bij dat deze ouders zich schuldig voelen.

Het oordeel van de Commissie:
Bij de beantwoording van de vraag of een reclame-uiting in strijd is met de goede smaak en/of fatsoen in de zin van artikel 2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC), zoals klaagster kennelijk met haar klacht bedoelt, stelt de Commissie zich terughoudend op, gelet op het subjectieve karakter van deze criteria.

Met inachtneming van voornoemde terughoudendheid oordeelt de Commissie als volgt. In de televisiecommercial gaan studenten in op de vraag hoe ouders ertoe gebracht kunnen worden om hen financieel te steunen. Daarbij komen ook vormen van manipulatie aan de orde. De Commissie is van oordeel dat de doelgroep van de uiting – studenten – zal begrijpen dat men ouders niet behoort te manipuleren en dat de boodschap van het filmpje slechts is te wijzen op de mogelijkheid geld aan de ouders te vragen indien dat nodig is. Op grond van vorenstaande acht de Commissie de reclame-uiting niet van dien aard dat de grens van het toelaatbare wordt overschreden.

Het voorgaande neemt overigens niet weg dat de Commissie er begrip voor heeft dat niet iedereen de onderhavige uiting zal waarderen en dat het niet zonder meer voor de hand ligt dat de overheid op deze wijze voorlichting geeft. Dit leidt evenwel – gezien het voorgaande –  niet tot een andere beslissing.

De beslissing
De Commissie wijst de klacht af.
RB 2523

Pearle vermeldt beperkende voorwaarden niet

RCC 25 augustus 2015, RB 2522, dossiernr. 2015/00816 (Pearle tweede bril gratis beperkende voorwaarden onvermeld)
Aanbeveling. Bril. De uiting: Het betreft een televisiecommercial van adverteerder ten behoeve van haar “Gratis Tweede Bril-campagne” waarin door de voice-over wordt gezegd: “Altijd een tweede bril gratis! Voor jezelf of als cadeau voor iemand anders”. De klacht: In de uiting wordt de indruk gewekt dat de consument zonder meer een tweede bril gratis ontvangt. Tijdens een bezoek aan één van de winkels van adverteerder ontdekte klager dat hij een gratis tweede bril kon ontvangen ter waarde van maximaal € 140,-, terwijl in de commercial niet is aangegeven dat de waarde van de (gratis) tweede bril gemaximeerd is. Om die reden acht klager de uiting misleidend.

Het oordeel van de Commissie: De Commissie heeft geconstateerd dat – anders dan adverteerder in haar verweer stelt – in de bestreden reclame-uiting niet wordt verwezen naar voorwaarden. Vast is komen te staan dat voor de actie ‘altijd een tweede bril gratis’ echter wel (beperkende) voorwaarden gelden waarop de consument niet zonder meer bedacht hoeft te zijn. De actie blijkt immers in te houden dat men bij aankoop van een bril op sterkte een cadeaubon ontvangt waarvan de waarde afhankelijk is van de prijs van de eerste bril. Bovendien heeft de tweede bril niet exact dezelfde specificaties als de eerste bril. Het bestaan van voorwaarden voor de actie betreft essentiële informatie waarover de consument tijdig moet worden geïnformeerd. In de onderhavige televisiecommercial is niet aan deze informatieverplichting voldaan, nu hierin geen enkele verwijzing naar (beperkende) voorwaarden is opgenomen. Gelet op voorgaande is in de onderhavige uiting sprake van het ontbreken van essentiële informatie die de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen, terwijl de uiting daartoe voldoende mogelijkheden biedt. Derhalve is sprake van een omissie als bedoeld in artikel 8.3 aanhef en onder c van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Omdat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
Op grond van het vorenstaande wordt als volgt beslist.

De beslissing
De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

RB 2522

Geen sprake van ontbreken essentiële informatie op tandpasta Dr. Organic

CvB 9 september 2015, RB 2522; dossiernr. 2015/00555 (Geen sprake van ontbreken essentiële informatie op tandpasta Dr. Organic)
CvB gedeeltelijke aanbeveling. De uiting: Het betreft de (Engelstalige) verpakking van het product ‘Organic Aloe Vera Toothpaste’ van Dr. Organic. De klacht: Op de verpakking wordt geclaimd dat de tandpasta ‘organic’ oftewel biologisch is. Uit correspondentie met de NVWA en Bionext heeft klaagster begrepen dat een cosmeticafabrikant mag claimen dat zijn product biologisch is, dat hierop niet wordt gecontroleerd, maar dat de fabrikant desgevraagd de juistheid van de claim moet kunnen aantonen. Op klaagsters verzoek daartoe heeft adverteerder geen certificaten kunnen of willen overleggen van onafhankelijke instellingen die waarborgen dat de in de tandpasta gebruikte ingrediënten inderdaad biologisch zijn. Uiteindelijk heeft adverteerder aan klaagster wel de informatie verstrekt dat het hoofdingrediënt van de tandpasta in ieder geval biologisch is, maar een certificerende instantie is niet meegedeeld. Volgens klaagster is sprake van misleiding. CvB bekrachtigd bestreden beslissing.

Het oordeel van het College:
1. Het College stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op een cosmetisch product (tandpasta) waarvan niet in geschil is dat het voor minimaal 70% uit ingrediënten bestaat die volgens een certificerende instantie ‘organic’ mogen worden genoemd. Ingevolge de beslissing van de Commissie zal Dr. Organic dit minimumpercentage op de verpakking gaan vermelden, hetgeen volgens haar inmiddels ook gebeurt. In beroep dient te worden beoordeeld of Dr. Organic naast dit minimumpercentage tevens op de verpakking van de tandpasta had dienen te vermelden welke specifieke ingrediënten ‘organic’ zijn en welke specifieke instantie dit heeft gecertificeerd.

2. Artikel 19 van Verordening (EG) 1223/2009 betreffende cosmetische producten bepaalt aan welke eisen de etikettering van dergelijke producten dient te voldoen. In dit kader is van belang dat een lijst van ingrediënten dient te worden vermeld. De bestreden verpakking voldoet aan deze eis. Uit bedoeld artikel of de verdere bepalingen van Verordening (EG) 1223/2009 volgt echter niet dat per afzonderlijk ingrediënt dient te worden vermeld welk ‘organic’ is. Een dergelijke verplichting volgt evenmin uit de Reclamecode Cosmetische Producten (RCP). Voor zover de aanduiding ‘organic’ op de verpakking zou verwijzen naar het begrip biologisch als gedefinieerd in Verordening (EG) Nr. 834/2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten, is ook dit geen reden om te oordelen dat op Dr. Organic de door appellante bedoelde specificatieplichten rusten. Verordening (EG) Nr. 834/2007 is immers niet van toepassing op cosmetische producten zoals tandpasta in de zin van Verordening (EG) 1223/2009.

3. Uit het voorgaande volgt dat in dit geval op Dr. Organic geen wettelijke plicht rust om per afzonderlijk ingrediënt te specificeren of dit ‘organic’ is. Hieruit volgt tevens dat geen wettelijke verplichting bestaat om per ingrediënt de certificerende instantie te noemen. Met betrekking tot de vraag of de gemiddelde consument door het ontbreken van deze informatie wordt misleid, oordeelt het College dat geen sprake is van (het ontbreken van) essentiële informatie die de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen. Het College gaat in dit verband ervan uit dat het deze consument vooral te doen is om de vraag voor welk percentage het product is samengesteld uit ‘organic’ ingrediënten. Niet kan worden aangenomen dat de consument door het ontbreken van verdere informatie over het karakter van de afzonderlijke ingrediënten zal besluiten tot een transactie waartoe hij niet besloten zou hebben indien op de verpakking specifiek had gestaan welke ingrediënten ‘organic’ zijn en welke instantie dit heeft gecertificeerd.

4. Het voorgaande brengt mee dat de grieven niet kunnen slagen, zodat wordt beslist als volgt.

De beslissing van het College van Beroep
Het College bekrachtigt de bestreden beslissing voor zover in beroep aan de orde.
RB 2521

Reclame Blokker gericht op algemeen publiek en huishoudelijke artikelen

CvB 8 september 2015, RB 2521; dossiernr. 2015/00640 (Blokker reclame, zwarte piet effect)
Afwijzing van het CvB. Huishouden en inrichting. De uiting: Het betreft de televisiecommercial van Blokker die begint met de mededeling van de voice-over: “Wassen, drogen en strijken, daar heeft Blokker echt alles voor”. Te zien is een moeder die met een wasmand de kamer binnenkomt en tegen haar drie zonen, die op de bank zitten te gamen, zegt: “Zo luie wammesen, jullie gaan nú je moeder helpen.” Vervolgens is te zien dat de drie jongens in een Blokker-filiaal door een jonge verkoopster worden geïnformeerd over strijkijzers. Op de vraag van de verkoopster of er verder nog vragen zijn, zegt de oudste jongen: “Bezorg jij ook aan huis?” In de volgende scène staat de moeder in de woonkamer te strijken. Tegen de drie jongens, die buiten naast elkaar gezeten wasgoed op een droogrek hangen, zegt zij: “Jongens, doorwerken!” In het laatste beeld is te zien dat de moeder glimlacht. De pay-off van de commercial luidt: “Blokker, fijn dat we er zijn.”

De klacht: In de commercial is sprake van stereotypering. Alle personen in de commercial hebben een gekleurde teint en de moeder, twee van de drie jongens en de verkoopster hebben “warrig kroeshaar”. De eerste scène, waarin de moeder de jongens op strenge en vreugdeloze wijze opdraagt haar te helpen in het huishouden, levert het stereotype op van een Surinaamse of Antilliaanse moeder die haar kinderen streng maar niet pedagogisch bejegent en daarbij – door “luie wammesen” te zeggen in plaats van luiwammesen – gebrekkig Nederlands spreekt. In de scène in de winkel wordt de suggestie gewekt dat gekleurde mensen (met kroeshaar) alleen omgaan met andere gekleurde mensen, althans dit horen te doen. Door de slotscène, waarin te zien is dat de jongens langzaam de was op het droogrek hangen, wordt het stereotype neergezet van de tropische luiwammes, aldus klager.

Het oordeel van het College:
1. De grieven houden, kort samengevat, in dat de bestreden televisiecommercial, waarin uitsluitend mensen met een Surinaams uiterlijk en/of een relatief donkere huid zijn te zien, racistisch, discriminerend en stereotyperend is. Het College stelt voorop dat in de uiting niet specifiek wordt opgeroepen mensen met een donkere huidskleur anders te behandelen. De commercial strekt slechts tot aanprijzing van de mogelijkheid huishoudelijke artikelen te kopen bij Blokker. Deze boodschap wordt door de voice-over als volgt verwoord: “Wassen, drogen en strijken, daar heeft Blokker echt alles voor” en “Blokker. Fijn dat we er zijn”. Deze boodschap kan niet in enig opzicht als racistisch, discriminerend of stereotyperend worden beschouwd. Dit geldt naar het oordeel van het College ook voor de verhaallijn. Hierin wordt verwezen naar een gezin waarin zoons tot ergernis van hun moeder op de bank zitten te gamen en daarom de opdracht krijgen haar te helpen, hetgeen de jongens met tegenzin en op hun eigen wijze doen. Deze verhaallijn geeft een situatie weer die van toepassing kan zijn op elk in Nederland wonend gezin.

2. Het College begrijpt het standpunt van appellant aldus, dat in de uitwerking van de verhaallijn diverse racistische, discriminerende en stereotyperende elementen voorkomen. Dit standpunt berust op de interpretatie die appellant aan de verschillende scènes geeft, waarbij hij uitgaat van de veronderstelling dat Blokker opzettelijk een negatief beeld wil schetsen van mensen met een Surinaams uiterlijk of een relatief donkere huid. Het College geeft die interpretaties per scène als volgt weer:
•          [scène: de moeder draagt haar kinderen op haar te gaan helpen]
interpretatie appellant: dit gebeurt op een strenge en onvriendelijke wijze hetgeen is bedoeld om te verwijzen naar de typisch Surinaamse opvoeding;
•          [diverse scènes: de meeste personen in de commercial hebben kroeshaar]
interpretatie appellant: door de haardracht wordt een Zwarte-Pieten-effect beoogd, dat wil zeggen grappig uitziende gekleurde mensen; een dergelijke haardracht is niet representatief voor de gekleurde bevolking in Nederland;
•          [scène: de moeder noemt haar kinderen “luie wammessen”]
interpretatie appellant: de moeder spreekt foutief Nederlands waardoor nogmaals het Zwarte-Pieten-effect wordt beoogd;
•          [scène: de kinderen gaan naar de winkel om een strijkijzer te kopen en worden geholpen door een verkoopster met een getinte huid en kroeshaar]
interpretatie appellant: de suggestie wordt gewekt dat gekleurde mensen alleen omgaan met gekleurde mensen waarbij door de haardracht van de verkoopster nogmaals gebruik wordt gemaakt van het Zwarte-Pieten-effect;
•          [scène: de kinderen hangen de was op een wasrekje en worden door hun moeder aangespoord door te werken]
interpretatie appellant: deze scène verwijst naar het stereotype van jonge kleurlingen die niet aan het werk zijn te krijgen;
•          [diverse scènes in het huis waarin de vrouw en de kinderen zijn te zien]
interpretatie appellant: een vader is telkens niet aanwezig hetgeen het stereotype benadrukt dat in het Surinaamse gezin een vader ontbreekt.

3. De interpretaties die appellant blijkens het voorgaande aan de televisiecommercial geeft, impliceren telkens dat Blokker zich door middel van de verschillende scènes opzettelijk zou afzetten tegen een deel van haar klanten, te weten klanten van Surinaamse afkomst of met een relatief donkere huidskleur. Deze redenering kan het College niet volgen. Het is immers in de eerste plaats niet in het belang van Blokker een negatief - racistisch, discriminerend, stereotyperend - bedoeld beeld uit te dragen met betrekking tot de huidskleur of de afkomst van een deel van haar klantenkring. Zij zou anders deze klanten juist afstoten in plaats van zoveel mogelijk klanten aan te sporen bij haar huishoudelijke artikelen te kopen, zoals zij onmiskenbaar met de televisiecommercial beoogt.

4. Het College acht het verder niet juist dat appellant de afzonderlijke scènes geheel los ziet van de aanprijzing en deze vervolgens interpreteert vanuit de aanname dat de verschillende scènes zijn bedoeld om opzettelijk een negatieve visie uit te dragen over personen van Surinaamse afkomst of met een relatief donkere huidskleur. Dit verkeerde vertrekpunt leidt vervolgens tot onjuiste interpretaties. Het juiste vertrekpunt is volgens het College dat de commercial is gericht op, en is bedoeld voor een algemeen publiek en ertoe strekt voor dit publiek Blokker aan te prijzen als winkel voor huishoudelijke artikelen. De verschillende scènes van de televisiecommercial ondersteunen deze boodschap. Te zien is een normaal te achten gezinssituatie waarin dergelijke artikelen nodig blijken te zijn. Hierbij speelt, zoals de Commissie (in navolging van de voorzitter beslissing) terecht heeft overwogen, huidskleur en/of afkomst geen bijzondere rol. In de uiting wordt ook verder in de diverse scènes niet verwezen naar huidskleur en/of afkomst op een wijze die, uitgaande van het juiste vertrekpunt als hiervoor omschreven, racistisch, discriminerend, stereotyperend en/of beledigend (nodeloos kwetsend) kan worden geacht.

5. Het voorgaande brengt mee dat de grieven niet kunnen slagen omdat zij telkens op onjuiste aannames zijn gebaseerd. Op grond hiervan hoeven de verschillende grieven verder geen afzonderlijke bespreking meer, en wordt beslist als volgt.

De beslissing van het College van Beroep
Het College bekrachtigt de bestreden beslissing voor zover in beroep aan de orde.


RB 2520

Kraanwater als benaming voor bier toegestaan

RCC 20 augustus 2015, RB 2520, dossiernr. 2015/00775 (Kraanwater als benaming voor bier toegestaan)
Afwijzing. De uiting: Het betreft een uiting op de website van adverteerder www.brouwerijkraan.nl, voor zover daar onder de link ‘bieren’ staat: “Kraanwater 8.2. Kraanwater 8.2 stamt nog uit de tijd van het amateurbrouwen vanaf 2001 ben ik aangesloten bij “De Boreftse Brouwers” we waren toen met zo’n 10 brouwers en maakte vier keer per jaar met z’n tienen 5 brouwsels, Ik brouwde elke keer dezelfde omdat ik hem steeds wilde verbeteren en na 5 jaar was ik tevreden. Eerst de lekkere frisheid, dan de zoet met het alcohol en als laatste de kruidige nasmaak die lekker blijft hangen, met Pilsmout en de hoppen Saaz en Styrian Goldings is dit een lekkere zware blonde.”

De klacht: De eigenaar van ‘Brouwerij Kraan’ is ‘Jan Kraan’. Hij heeft de Brouwerij naar zichzelf vernoemd en zijn bier(en) de naam ‘Kraanwater’ gegeven, met daarbij vermeld het alcoholpercentage, zoals ‘Kraanwater 8.2’. In alle uitingen van adverteerder staat – om misverstanden vanwege de woordspeling te voorkomen en niet de indruk te wekken dat sprake is van een ander product dan bier – het alcoholpercentage vermeld en is uitleg gegeven om wat voor bier het gaat. Adverteerder acht het dan ook vergezocht om bij de tekst “Kraanwater 8.2 stamt nog uit de tijd van het amateur brouwen” die op haar website staat onder de link “bieren”, te denken dat het over een niet-alcoholhoudende drank gaat. Men moet 18 jaar zijn om het bier te kunnen kopen en op die leeftijd kan men op het etiket lezen dat de inhoud van de fles uit een brouwerij komt en dat het over bier gaat.

Het oordeel van de Commissie: De onderhavige uitingen betreffen reclame voor alcoholhoudende drank. Derhalve is de Reclamecode voor Alcoholhoudende Dranken (RVA) 2014 van toepassing. Krachtens artikel 3 lid 2 RVA 2014 mag reclame voor een alcoholhoudende drank, met inbegrip van de merknaam, de soortnaam en de verpakking, niet de indruk wekken dat er sprake is van frisdrank, limonade of andere niet-alcoholhoudende drank. De Commissie is van oordeel dat beide uitingen niet in strijd zijn met artikel 3 lid 2 van de RVA 2014 nu hierin niet de indruk wordt gewekt dat sprake is van een niet-alcoholische drank. Weliswaar wordt de door adverteerder aangeboden drank(en) ‘Kraanwater’ genoemd, maar volgens de Commissie blijkt duidelijk dat de naam van de drank(en) die adverteerder aanbiedt een woordspeling is, bestaande uit de naam van adverteerder “Brouwerij Kraan” gecombineerd met “water”, een ingrediënt dat voornoemde drank(en) bevat(ten). Bovendien let de Commissie bij de beoordeling van de vraag of in strijd is gehandeld met de RVA 2014 op de totale uiting. Indien de consument de website van de consument bezoekt (uiting 1) en klikt op de link ‘bieren’ verschijnen de namen van de door adverteerder gebrouwen bieren, waaronder de biersoorten: ‘Kraanwater 8.2’, ‘Kraanwater 5.2’ en ‘Kraanwater 10.2’. Bij elk van voornoemde dranken (bieren) wordt vervolgens beschreven om wat voor bier het gaat en dat het bier alcohol bevat. Op het etiket (uiting 2) staat dat sprake is van een “Tripel”, de benaming voor een bepaald soort bier, en wordt in een duidelijk lettertype onderaan de uiting het alcoholpercentage van het bier vermeld. Gelet hierop is van strijd met de RVA 2014 geen sprake.
Op grond van het vorenstaande wordt als volgt beslist

De beslissing
De Commissie wijst de klacht af.
RB 2519

Niet alleen arrangementen via sail.nl geven toegang tot het hart van SAIL

Vzr. RCC 20 augustus 2015, RB 2519, dossiernr. 2015/00841 (Niet alleen arrangementen via sail.nl geven toegang tot het hart van SAIL)
Voorzitterstoewijzing zonder aanbeveling. Misleiding voornaamste kenmerken product. De uiting: Het betreft een televisiecommercial voor SAIL Amsterdam waarin onder meer wordt gezegd: “Beleef SAIL vanaf het water. Alleen arrangementen geboekt via sail.nl geven toegang tot het hart van SAIL. Kijk nu voor alle unieke arrangementen op sail.nl”. De klacht: Klager stelt, samengevat, dat in de televisiecommercial ten onrechte wordt beweerd dat alleen arrangementen geboekt via sail.nl toegang geven tot het hart van SAIL, waarmee wordt verwezen naar Tall-ships. Er zijn echter andere aanbieders die hetzelfde arrangement aanbieden. Met schepen en vaararrangementen geboekt bij die aanbieders vaart men eveneens langs de schepen. Klager vindt de televisiecommercial om die reden misleidend.

Het oordeel van de voorzitter: 1)  De voorzitter constateert dat niet in geschil is dat de bestreden televisiecommercial afkomstig is van zowel Stichting Sail Amsterdam als Sail Event Partners C.V. Op grond hiervan en nu beiden gezamenlijk op de klacht hebben gereageerd, zal de voorzitter hen als de verantwoordelijke adverteerders aanmerken.

2)  In de bestreden televisiecommercial wordt, na de oproep om SAIL vanaf het water te beleven, gezegd dat alleen arrangementen geboekt via sail.nl toegang geven tot “het hart van SAIL”. Naar het oordeel van de voorzitter zal de gemiddelde consument deze mededeling zo opvatten dat men uitsluitend door middel van arrangementen die via de genoemde website worden geboekt toegang heeft tot het gebied met de belangrijkste attracties. Klager heeft echter met stukken onderbouwd dat er ook aanbieders zijn die niet via deze website kunnen worden geboekt maar die wel over de noodzakelijke accreditatie beschikken voor dit gebied. Adverteerders hebben erkend dat er dergelijke aanbieders bestaan.

3)  Blijkens het voorgaande is geen juiste informatie verstrekt over de voordelen van de diensten van adverteerders als bedoeld onder b van artikel 8.2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Anders dan uitdrukkelijk in de televisiecommercial wordt gezegd, is het immers mogelijk ook buiten de in de uiting genoemde website aanbieders te boeken die toegang verschaffen tot het “hart van SAIL”. Voorts is de voorzitter van oordeel dat de gemiddelde consument door deze onjuiste informatie ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen. Om die reden is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC. Dat, naar adverteerders stellen, de gewraakte mededeling is bedoeld om te waarschuwen voor niet-officiële aanbieders die niet over de noodzakelijke accreditatie beschikken, doet aan dit oordeel niet af. Deze strekking van de boodschap is voor de gemiddelde consument niet kenbaar, zodat deze hem zal ontgaan.

4)  De voorzitter neemt nota van de door adverteerders gemaakte excuses en de mededeling dat de onderhavige televisiecommercial niet meer wordt uitgezonden, zodat ervan kan worden uitgegaan dat geen verdere misleiding meer zal plaatsvinden. Om die reden zal de voorzitter gebruik maken van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 12 lid 5 van het Reglement van de Reclame Code Commissie en het College van Beroep en een aanbeveling achterwege laten.

De beslissing van de voorzitter:
Op grond van het voorgaande acht de voorzitter de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC.
RB 2518

Celldorado onthoudt consumenten van wezenlijke informatie

CBb 25 augustus 2015, RB 2518; ECLI:NL:CBB:2015:285 (ACM tegen Celldorado).
Hoger Beroep. Misleiding. Consumentenbescherming. Het CBb onderschrijft het oordeel van ACM dat de internet- en televisiecampagnes van sms-dienstaanbieder Artiq Mobile, handelend onder de naam Celldorado, misleidend zijn. In tegenstelling tot de rechtbank Rotterdam oordeelt het CBb dat de wijze waarop Celldorado zijn abonnementsdiensten op internet aanbood wel degelijk misleidend is, omdat moest worden gescrold om essentiële informatie over de aangeboden dienst te kunnen zien. Daar komt bij dat zulke uitingen op internet duidelijke informatie noodzakelijk is, aangezien de consument meestal vluchtig kennis neemt van de informatie op een beeldscherm, aldus het CBb. Ook de televisiereclames van Celldorado zijn volgens het CBb misleidend. Het CBb vernietigt wel een andere overtreding, namelijk het niet naleven van de gedragscode. Volgens het CBb is geen causaal verband aangetoond tussen het feit dat Celldorado de gedragscode niet naleefde en het besluit dat de consument neemt over een overeenkomst.

10.3. ACM heeft op dit punt volstaan met een verwijzing naar haar verweer in eerste aanleg. Daarin heeft zij gesteld dat [naam 1] bij het aanbieden van de sms-diensten tekort is geschoten in het zorgvuldig informeren van consumenten. ACM wijst er in dit verband op dat dit laatste een door de SMS-Gedragscode nagestreefd doel is. [naam 1] heeft onzorgvuldig gehandeld wat betreft de informatievoorziening over geschikte toestellen en benodigde instellingen en door de onjuiste vermelding van de kosten van de IQtest Facebook, waardoor zij niet heeft voldaan aan de vereisten van professionele toewijding en het economische gedrag van de gemiddelde consument wezenlijk is verstoord.

12.4. Het College ziet zich voor de vraag gesteld of het naleven van door marktpartijen opgestelde gedragscodes zou moeten leiden tot het aannemen van verminderde verwijtbaarheid in het geval een marktpartij zich aan de gedragscode houdt, maar er wel een overtreding van de wettelijke bepaling wordt vastgesteld waaraan de gedragscode een nadere invulling geeft. Het College is van oordeel dat ACM zich in haar rol als toezichthouder niet bezig hoeft te houden met de inhoud van door marktpartijen opgestelde gedragscodes. ACM heeft, onder meer, tot taak toe te zien op de naleving van de voor deze marktpartijen geldende wettelijke normen. De regelgeving waarin deze normen zijn vervat en de gedragscodes staan inhoudelijk los van elkaar. De omstandigheid dat er gedragscodes zijn doet niet af aan de bevoegdheid van ACM om in geval van overtreding van de desbetreffende wettelijke normen, een boete op te leggen. Ook in een dergelijke situatie is de van toepassing zijnde wet- en regelgeving bepalend. Van een verminderde verwijtbaarheid van de geconstateerde overtredingen in algemene zin om reden dat [naam 1] en [naam 2] zich wel in overeenstemming met de SMS-gedragscode zouden hebben gedragen - daargelaten of dit inderdaad het geval is - is naar het oordeel van het College geen sprake, aangezien uit het vorenstaande duidelijk is dat [naam 1] en [naam 2] zich in elk geval op meerdere en ook belangrijke andere onderdelen niet aan de SMS-gedragscode hebben gehouden. Gelet hierop ziet de College geen aanleiding tot een ander oordeel te komen dan dat van de rechtbank in de aangevallen uitspraak.
De hogerberoepsgrond slaagt niet.
RB 2517

Pastamachine blijkt geen Marcato maar AH eigen huismerk

Vzr. RCC 25 augustus 2015, RB 2517, dossiernr. 2015/00859 (Pastamachine merk Marcato, of toch huismerk)
Voorzitterstoewijzing. Elektronische apparaten. De uiting: Het betreft de aanbieding van een pastamachine in een folder van Albert Heijn. Deze machine wordt in de uiting omschreven als “AH Pastamachine”. Op de bijgaande afbeelding is een pastamachine te zien van het merk Marcato, type Atlas 150 wellness. In de uiting is voorts een deel van, blijkbaar, een verpakking te zien met daarop onder meer de woorden “Atlas 150 Wellness” en “Marcato”, alsmede een afbeelding van deze machine. De klacht: Klager stelt, kort samengevat, dat de actie geen betrekking blijkt te hebben op een pastamachine van het merk Marcato maar op een apparaat van het AH huismerk. Uit eigen ervaring weet klager dat er een groot verschil bestaat tussen beide machines. Bij het scannen van de barcode van het product via de AH Appie app krijgt men eveneens de Marcato machine te zien. Klager acht de uiting op grond van het voorgaande misleidend.

Het oordeel van de voorzitter:
1)  In de uiting staat een relatief grote afbeelding van een pastamachine van het merk Marcato. Zowel het merk (Marcato) als het type (Atlas 150 wellness) komen daarbij prominent in beeld. Voorts bevat de uiting een afbeelding van de verpakking waarbij eveneens het genoemde merk en type duidelijk in beeld zijn. Niet in geschil is dat de gemiddelde consument op grond van deze informatie zal menen dat de aanbieding specifiek ziet op een pastamachine van bedoeld merk en type in plaats van een machine van het AH huismerk. Dat de omschrijving “AH Pastamachine” kennelijk bedoelt te verwijzen naar een machine van het AH huismerk, zal de gemiddelde consument ontgaan.

2)  Op grond van het voorgaande heeft adverteerder geen juiste informatie verstrekt over de voornaamste kenmerken van het product als bedoeld onder b van artikel 8.2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Daarbij verwijst de voorzitter ook naar hetgeen in de Nederlandse Reclame Code onder de Algemene Aanbevelingen sub i is vermeld over de verplichting in een reclame-uiting het product af te beelden waarvoor wordt geadverteerd, aan welke verplichting in het onderhavige geval niet is voldaan. Voorts is de voorzitter van oordeel dat de gemiddelde consument door het voorgaande ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen. Om die reden is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

3)  De voorzitter constateert dat adverteerder heeft aangevoerd dat zij passende maatregelen heeft genomen om herhaling te voorkomen. Niet duidelijk is waaruit deze maatregelen bestaan. De voorzitter is van oordeel dat adverteerder deze maatregelen concreter had dienen te maken, nu niet duidelijk is hoe te verklaren valt dat in de uiting een product van een ander merk is afgebeeld (volgens klager een aanzienlijk beter product) en bovendien ook de verpakking van dat andere product is afgebeeld. Adverteerder heeft verder geen bereidheid getoond om klager alsnog de machine te leveren die in de advertentie is afgebeeld en waarop de aanbieding betrekking lijkt te hebben. Op grond van het voorgaande zal de voorzitter geen gebruik maken van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 12 lid 5 van het Reglement van de Reclame Code Commissie en het College van Beroep, zodat adverteerder zal worden aanbevolen niet opnieuw op een dergelijke wijze reclame te maken. Adverteerder zal zich derhalve ervan dienen te vergewissen dat zij in de toekomst niet opnieuw merkartikelen afbeeldt waarop de uiting geen betrekking heeft.

De beslissing van de voorzitter:
Op grond van het voorgaande acht de voorzitter de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. De voorzitter beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

RB 2516

Billboard van webcamsex.nl met Kelly van der Veer is toegestaan

RCC 18 augustus 2015, RB 2516, dossiernr. 2015/00806 2015/00806/A (Billboard van webcamsex.nl met Kelly van der Veer is toegestaan)
De uiting: Het betreft het (onder meer) op een reclamemast naast de snelweg A4 geplaatste billboard, waarop Kelly van der Veer in gehurkte houding is afgebeeld. Zij is gekleed in lingerie en houdt een vlaggenstok in haar hand met daaraan een ‘regenboogvlag’. Naast haar afbeelding staat, als het ware handgeschreven: “Proud! xxx Kelly”. Onderop, over de hele breedte van de uiting, staat in grote letters, die dezelfde kleur hebben als de vlag: “webcamsex.nl”. De klacht: Webcamsex is een privé aangelegenheid waarmee kinderen die in een auto langsrijden niet geconfronteerd hoeven te worden, aldus klager. Op een pc kan dit geblokkeerd worden, maar de reclame is overdreven groot aanwezig.

Het oordeel van de Commissie:1. Zoals de Commissie ook in haar uitspraak van 6 mei 2015 in dossier 2015/00507 heeft overwogen, geldt als uitgangspunt dat het adverteerder in beginsel toegestaan is de door haar geëxploiteerde website webcamsex.nl aan te prijzen. Daaraan doet niet af dat tegen deze dienst bij velen die door reclame ermee worden geconfronteerd morele of andere bezwaren kunnen bestaan. De Commissie beoordeelt niet de bestaande dienst op zich, maar toetst of de wijze waarop daarvoor reclame wordt gemaakt in overeenstemming is met de bepalingen van de NRC. Daarbij kan (de aard van) de aangeprezen dienst wel een rol spelen. 2. De Commissie vat de bezwaren van klager tegen de reclame-uiting aldus op dat hij het billboard in strijd acht met de goede smaak en/of het fatsoen als bedoeld in artikel 2 NRC. Bij de toetsing van een reclame-uiting aan criteria als de goede smaak en/of het fatsoen stelt de Commissie zich terughoudend op, gelet op het subjectieve karakter van die criteria. De Commissie beoordeelt of de uiting naar de huidige maatschappelijke opvattingen de grenzen van het toelaatbare overschrijdt. Hierbij wordt mede rekening gehouden met de wijze waarop de uiting is geopenbaard en het effect dat de uiting daardoor op het publiek heeft. Bij een uiting die op zodanige wijze wordt gepubliceerd dat het publiek zich niet aan confrontatie daarmee kan onttrekken, zijn de grenzen van wat toelaatbaar kan worden geacht eerder overschreden dan bij uitingen die op een andere wijze worden gepubliceerd. Met inachtneming van voornoemde uitgangspunten overweegt de Commissie als volgt. 3. De onderhavige uiting betreft onmiskenbaar reclame voor de erotische dienst webcamsex.nl. Dat de uiting door afbeelding en kleurstelling aanhaakt bij de Gay Pride maakt dit niet anders. Indien en voor zover de gemiddelde consument de verwijzing naar de Gay Pride al begrijpt, zal hij de aanprijzing van de website webcamsex.nl niet opvatten als ondergeschikt aan de grotere (maatschappelijke en politieke) uiting van respect en tolerantie, zoals adverteerder stelt. 4. Adverteerder heeft ervoor gekozen haar dienst aan te prijzen op een naast de snelweg A4 geplaatst billboard van zeer groot formaat. Aldus wordt op een opvallende wijze en op een plaats waar een algemeen publiek onverhoeds en onontkoombaar met de uiting wordt geconfronteerd, reclame gemaakt voor een erotische dienst. Dit betekent dat adverteerder in haar reclame-uiting de nodige terughoudendheid in acht dient te nemen om niet de grenzen te overschrijden van wat in het kader van de goede smaak en het fatsoen naar huidige maatschappelijke opvattingen bij de aanprijzing van een erotische dienst toelaatbaar is. Naar het oordeel van de Commissie is in het onderhavige geval voldoende terughoudendheid betracht. De uiting toont het afgebeelde model niet bloot en/of in een seksueel uitdagende pose en suggereert geen seksuele handelingen. Evenmin roept de uiting - zoals het College oordeelde in eerdergenoemd dossier 2015/00507 - op zeer directe wijze op tot het plegen van seksuele handelingen. De tegen het billboard gerichte klacht wordt daarom afgewezen. 5. Gelet op het vorenstaande wordt als volgt beslist.

De beslissing: De Commissie wijst de klacht af.