RB
DOSSIERS
Alle dossiers

Misleidende en vergelijkende reclame  

RB 2357

Misleidende handelspraktijk al heeft informatie betrekking op slechts een consument

HvJ EU 16 april 2015, RB 2357; ECLI:EU:C:2015:225 (Hongaarse consumentenbescherming tegen UPC)
Richtlijn 2005/29/EG – Oneerlijke handelspraktijken – Verstrekking van onjuiste informatie door een telecommunicatiebedrijf aan een abonnee met extra kosten als gevolg – Aanmerking als ,misleidende handelspraktijk’. HvJ EU antwoord: 1) [richtlijn oneerlijke handelspraktijken] moet aldus worden uitgelegd dat de verstrekking van onjuiste informatie door een handelaar aan een consument, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, moet worden aangemerkt als „misleidende handelspraktijk” in de zin van die richtlijn, ook al had die verstrekking van informatie slechts op één consument betrekking.

 2) Richtlijn 2005/29 moet aldus worden uitgelegd dat een handelspraktijk die voldoet aan alle in artikel 6, lid 1, van die richtlijn genoemde criteria om te kunnen spreken van een misleidende praktijk jegens de consument, als oneerlijk en daarmee als verboden op grond van artikel 5, lid 1, van de richtlijn kan worden aangemerkt zonder dat nog behoeft te worden nagegaan of die praktijk ook in strijd is met de vereisten van professionele toewijding in de zin van artikel 5, lid 2, onder a), van de richtlijn.

Vragen:

1)      Dient artikel 5 van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken aldus te worden uitgelegd dat in het geval van misleidende handelspraktijken in de zin van lid 4 van dat artikel de criteria van lid 2, onder a), van dat artikel niet afzonderlijk mogen worden getoetst?
2)      Kan de verstrekking van op onwaarheden berustende informatie aan één enkele consument worden aangemerkt als een handelspraktijk in de zin van die richtlijn?
RB 2355

Unieke code geeft geen recht op uitgeloofde geschenken

RCC 5 maart 2015, RB 2355, dossiernr. 2014/00911 (Unieke code en geschenk)
Misleiding. Aanbeveling. Uiting: Het betreft een (aan een achternaamgenoot van klager) geadresseerde mailing. Daarin staat onder meer: “(…) met jouw persoonlijke gelukscode sleep je sowieso een topgeschenk of een waardecheque in de wacht. Ben je een echte geluksvogel? Dan pak je ze allebei! Kijk dus direct op de bijgevoegde bekendmakingslijsten en vergelijk je gelukscode”. In de uiting staat onder de aanhef “lijst van beschikbare waardecheques*” onder meer een lijst van 7 persoonlijke geluksnummers. Boven die lijst staat:  “Staat jouw persoonlijke gelukscode in de lijst hieronder:”. Rechts van de lijst met persoonlijke geluksnummers staat een lijst met 7 waardecheques, variërend van € 10,- tot € 500,-”. Boven deze lijst staat:  “Dan heb je recht op 1 van onderstaande waardecheques!”. De asterisk in de zinsnede “lijst van beschikbare waardecheques* verwijst naar de dwars gedrukte mededeling op de desbetreffende pagina:
“Voor toekenningsvoorwaarden zie achterzijde”.

Klacht:

De code van de geadresseerde gaf recht op het geschenk “Samsung Led TV” en op een waardecheque van € 400,-, mits een bestelling werd gedaan. Naar aanleiding van de onderhavige mailing werd een bestelling gedaan. Na een week vernam klager telefonisch dat de bestelling niet was “doorgekomen” en dat geen prijs was gewonnen, omdat iemand anders uit duizenden inzendingen als winnaar was verkozen. Klager vindt de uiting, die voor wat betreft het gedeelte omtrent de Samsung Led TV soortgelijk is aan het gedeelte omtrent de waardecheque, misleidend.

Oordeel:

De Commissie vat de klacht op in die zin dat in de bestreden uiting ten onrechte de indruk wordt gewekt dat de geadresseerde recht heeft op een waardecheque van

€ 400,- en op een “Samsung Led TV”, op voorwaarde dat hij een bestelling plaatst. Ten aanzien van de waardecheque, vermeld in het bij de klacht overgelegde gedeelte van de uiting, oordeelt de Commissie als volgt.

Door de plaatsing naast elkaar van de lijst van de persoonlijke gelukscodes en de lijst van waardecheques wordt de indruk gewekt dat een bepaalde gelukscode recht geeft op de waardecheque, vermeld daarnaast op dezelfde hoogte/regel, in het geval van de onderhavige geadressseerde een cheque van € 400,-. Een zodanig recht bestaat echter niet. Blijkens de van de mailing deel uitmakende en bij het verweer overgelegde deelnamevoorwaarden gaat de cheque van € 400,- “naar de inzender wie” in een nader genoemde periode “voor het tweede hoogste aankoopbedrag bij pabo aangekocht heeft”. Soortgelijke voorwaarden gelden voor de cheques van € 50,- tot en met € 500,-. De waardecheque van € 10,- gaat naar “alle overige inzenders wiens bestelling met actiecode” in een nader genoemde periode “door pabo wordt ontvangen”. De Commissie acht de uiting voor de gemiddelde consument onduidelijk in die zin dat in één onderdeel van de uiting wordt gesuggereerd dat men recht heeft op de waardecheque die direct naast de gelukscode van de geadresseerde staat, terwijl uit informatie elders in de uiting blijkt dat een zodanig recht niet bestaat. Nu de gemiddelde consument er bovendien toe kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend als bedoeld in artikel 8.2 aanhef van de Nederlandse Reclame Code (NRC) en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

Dat bovenaan de lijst met cheques is vermeld: “Dan heb je recht op 1 van onderstaande waardecheques!” maakt bovenstaand oordeel niet anders.

Uit de bij het verweer overgelegde lijst van “topgeschenken” in combinatie met de deelnamevoorwaarden maakt de Commissie op dat ten aanzien hiervan op soortgelijke wijze is geadverteerd, waarbij de “LED TV Samsung gaat naar de inzender wiens bestelbon (…..) als allersnelste inzending (…) wordt geregistreerd”. Ook wat betreft de “topgeschenken” acht de Commissie de uiting voor de gemiddelde consument onduidelijk en misleidend als bedoeld in artikel 8.2 NRC en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

Bij verweer heeft adverteerder medegedeeld dat uit de administratie van adverteerder geen bestelling van klager is terug te vinden, en dat daarom geen recht bestaat op “de uitgeloofde geschenken”. Dat maakt bovenstaand oordeel omtrent de onduidelijkheid van de uiting echter niet anders.
RB 2335

Geen totally remanufactured toner bij 123Inkt.nl

Vzr. Rechtbank Den Haag 19 maart 2015, RB 2335 (Hewlett Packard tegen Digital Revolution)
Uitspraak ingezonden door Rutger Kleemans, Freshfields Bruckhaus Deringer. Misleidende reclame. Reclamerecht. HP produceert printers en toners. Digital Revolution verkoopt via 123inkt.nl ook originele en huismerk (compatible) toners. HP adverteert met toner recycling/remanufactured toners en vordert met succes een bevel tot staking van misleidende mededeling [klik afbeelding] waaronder het aanbieden van 'totally rebuild' toners door Digital Revolution. Het gaat niet om een toner samengesteld uit hergebruikte onderdelen, maar nieuwe, compatible toners zonder enig hergebruikt onderdeel. Staking en rectificatie.

3.3. De gecreëerde misleiding is volgens HP niet weggenomen door de na de dagvaarding doorgevoerde aanpassing van de advertentie op de website, zoals die is weergegeven hiervoor onder 2.9. Door thans in het midden te laten of de toner die onder het huismerk wordt aangeboden remanufactured of compatible is, kan de misleidende mededeling naar stelling van HP nawerken. In het hoofd van de consument heeft zich door de eerdere misleidende mededeling het beeld vastgezet dat Digital Revolution remanufactured toners aanbiedt. Dit beeld kleurt volgens HP de huidige aanbieding, waardoor de huidige aanbieding eveneens misleidend is.

De ‘totally rebuild’-uiting
4.5. HP behoudt naar voorlopig oordeel wel belang bij de gevorderde rectificatie, welke beperkt wordt toegewezen. Digital Revolution heeft de onjuistheid van de gedane uiting niet bestreden. Door het gebruik van de term ‘totally rebuild’ wordt met HP aangenomen dat dit bij de gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende consument tot wie de mededeling zich richt of die zij bereikt, de ‘maatman’, de onjuiste indruk wekt dat de toner van Digital Revolution ten minste3 ten dele is opgebouwd uit hergebruikte materialen, terwijl door Digital Revolution erkend is dat in een aantal gevallen compatible en derhalve geheel nieuwe toners zijn geleverd. Het wordt redelijkerwijs aannemelijk geacht dat de term ‘totally rebuild’ van materieel belang is voor de beslissing van de maatman om al dan niet tot aankoop van de betreffende toner over te gaan. Nu die uiting onjuist blijkt te zijn, kunnen consumenten daardoor zijn misleid. Die misleiding kan door de rectificatie worden weggenomen. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat een rectificatie op de homepage van Digital Revolution als hierna in het dictum te melden en gedurende een ononderbroken periode van 14 dagen, geplaatst in het door Digital Revolution gesuggereerde kader (waar normaliter wordt aangegeven dat zij een aantal maal is uitgeroepen als beste webwinkel – vgl. paragraaf 4.4.3 van de conclusie van antwoord) een voldoende proportionele en gepaste maatregel is. De ook gevorderde rectificatie door een brief aan de afnemers zal gelet hierop worden afgewezen.

Dictum:
“RECTIFICATIE:
Onlangs hebben wij toner cartridges aangeboden in Nederland, welke werden aangeduid als ‘totally rebuild’.

Bij vonnis van 19 maart 2015 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag beslist dat deze mededeling misleidend was. Onder de door ons aangeboden toners bevonden zich nieuwe, compatible toners zonder enig hergebruikt onderdeel. Van deze toners kan derhalve niet worden gezegd dat zij ‘totally rebuild’ zijn”.
RB 2325

Jumbo heeft laagste prijsgarantie (van alle supermarkten)

RCC 9 februari 2015, RB 2325 (Jumbo's laagsteprijsgarantie)
Aanbeveling. RTV-reclame Laagste prijs ook op groente en fruit. Klacht: Eerder is LIDL op de vingers getikt, omdat zij zei “de beste in groente en fruit” te zijn, terwijl slechts een vergelijking werd gemaakt met supermarkten. LIDL moet nu in reclames vermelden dat zij de beste “supermarkt” zijn in groente en fruit. Naar de mening van klager zou Jumbo moeten vermelden dat ze “de laagste prijsgarantie van alle supermarkten” heeft.

Oordeel: Zoals blijkt uit de bij het verweer overgelegde “Spelregels Euro’s goedkoper”, zoals die ook worden vermeld op www.jumbo.com, geldt de “laagsteprijsgarantie” “voor alle supermarkten, drogisterijen en slijterijen met een fysieke winkel of Pick Up Point in dezelfde vestigingsplaats als Jumbo waarmee vergeleken wordt, onafhankelijk of zij ook een online winkel hebben”. Volgens diezelfde spelregels zijn “uitgesloten”:

“Andersoortige winkels (…) zoals zelfbedieningsgroothandels, weekmarkten, bouwmarkten, winkels waar restpartijen worden opgeruimd en webwinkels die uitsluitend online verkopen”.

In elk van de bestreden uitingen wordt gewezen op de laagste prijsgarantie van Jumbo, meer in het bijzonder wat betreft groente en/of fruit. Ook wordt met betrekking tot de laagste prijsgarantie van Jumbo in iedere uiting gesproken over “altijd”, alsof er geen uitzonderingen bestaan. Blijkens bovengenoemde spelregels geldt de laagste prijsgarantie van Jumbo echter in relatie tot een specifieke groep aanbieders van onder meer groente en fruit en wordt geen rekening gehouden met prijzen, gehanteerd door bepaalde andere aanbieders (van onder meer groente en fruit). Naar het oordeel van de Commissie is dit voor de gemiddelde consument onvoldoende duidelijk. In de eerste plaats kan bij de gemiddelde consument niet als algemeen bekend worden verondersteld dat de laagste prijsgarantie van Jumbo slechts op een specifieke groep aanbieders ziet, ook niet nu Jumbo deze garantie al bijna 20 jaar hanteert, zoals zij heeft gesteld. Voorts valt deze beperking tot een bepaalde groep aanbieders niet, althans niet voldoende duidelijk uit (elk van) de bestreden uitingen op te maken. Ook de vrij algemene mededeling “Kijk voor meer informatie op Jumbosupermarkten.nl” in de radioreclame geeft onvoldoende duidelijkheid over de bewuste “Spelregels”.

Gelet op het bovenstaande acht de Commissie de uitingen voor de gemiddelde consument onduidelijk ten aanzien van het bestaan van een specifiek prijsvoordeel

als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder d van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Nu de gemiddelde consument er bovendien toe kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, zijn de uitingen misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
RB 2316

Gaswasser wijkt af van de bijbehorende specificaties

Vzr. Rechtbank Limburg 3 februari 2015, RB 2316; ECLI:NL:RBLIM:2015:883 (Robos tegen Inno+)
Misleidende reclame. Art. 6:194 BW. Partijen zijn elkaars concurrenten fabriceren, leveren en onderhouden zogenoemde luchtwassers, soms gaswasser genoemd en adverteren met BWL-nummers. Een BWL-nummer wordt toegekend nadat het betreffende type luchtwasser is getest en deugdelijk is bevonden. Buro Blauw, een onafhankelijk ingenieursbureau in luchtkwaliteit, concludeert dat de Inno+-producten op twee essentiële punten afwijkt van de BWL-nummer behorende specificaties. Robos vordert met succes dat Inno+ verboden wordt reclame te maken dat de Junior en inbouwluchtwasser gekwalificeerd zijn als biologische gaswassers en door de overheid zijn erkend.

2.6.
Buro Blauw is een onafhankelijk ingenieursbureau in luchtkwaliteit. Op verzoek van Robos heeft ir. [naam ingenieur] van Buro Blauw een door Inno+ gebouwde en als van het type BWL 2009.12.V1 verkochte luchtwasser onderzocht en daarvan op 14 november 2014 verslag gedaan (productie 2 bij exploot). Op pagina 5 van dat verslag concludeert Buro Blauw dat de luchtwasser op twee essentiële punten afwijkt van de bij dat BWL-nummer behorende specificaties. Aldaar schrijft Buro Blauw:

“De inbouwwasser wijkt op enkele essentiële punten af van het aangeboden type gaswasser BWL2009.12.V1, te weten:
1. Er is sprake van een horizontale luchtstroom door de wasser, die alleen aan de onderzijde van het filterpakket in verticale richting wordt omgebogen. Bij gaswasser BWL.2009.12.V1 wordt de luchtstroom 2 keer van richting veranderd:
-
één keer bij de ingang van de wasser.
-
één keer bij de onderzijde van het filterpakket.
2. De sproei-installatie is aangebracht ter hoogte van de onderzijde van het filterpakket. De luchtstroom passeert de sproei-installatie in horizontale richting. Bij de systeemomschrijving van wasser BWL2009.12.V1 staat beschreven dat het watergordijn een lengte heeft van 1,5m. De stromingsrichting van de lucht ter hoogte van het watergordijn is verticaal.

Doordat de inbouwwasser van de ondernemer op 2 essentiële ontwerpvereisten afwijkt van de systeembeschrijving van de biologische gaswasser BWL.2009.12.V1, kan deze inbouwwasser niet gekwalificeerd worden als zijnde een biologische gaswasser van het type BWL.2009.12.V1. Er kan dan ook niet vanuit gegaan worden dat de inbouwwasser zorgt voor een verwijdering van ammoniak, fijnstof en geur van 85%.”

4.6.
Robos heeft haar stelling dat Inno+ luchtwassers aanbiedt die door haar ten onrechte worden aangeprezen als luchtwassers van het type BWL 2009.12/BWL 2009.12V1 onderbouwd met het hiervoor onder 2.6. aangehaalde rapport van Buro Blauw. Buro Blauw concludeert niet alleen dat de onderzochte, door Inno+ geplaatste luchtwasser op twee essentiële punten afwijkt van het aangeboden type, maar ook dat er niet van kan worden uitgegaan dat de luchtwasser zorgt voor een verwijdering van ammoniak, fijnstof en geur van 85%. Daarmee heeft Robos het door haar gestelde misleidende karakter van de mededelingen door Inno+ op haar website met betrekking tot de luchtwassers van het type BWL 2009.12/BWL 2009.12V1 voldoende onderbouwd.

4.7.
Ingevolge artikel 6:195 BW rust de bewijslast ter zake van de juistheid of volledigheid van de feiten die op haar website staan omtrent de eigenschappen van haar luchtwassers op Inno+. Inno+ heeft weliswaar gemotiveerd uiteengezet dat haar luchtwassers naar haar mening wel degelijk voldoen aan de omschrijving BWL 2009.12/2009.12V1, maar heeft deze uiteenzetting niet onderbouwd met enige verklaring van een (onafhankelijk) deskundige. Tegenover de stellingen van Robos en de bevindingen van Buro Blauw staan dus slechts de eigen inzichten van Inno+. Daarmee heeft Inno+ niet voldaan aan de op haar rustende bewijslast en moet het er in dit kort geding voor worden gehouden dat haar mededeling dat haar luchtwassers voldoen aan de omschrijving BWL 2009.12/2009.12V1 misleidend en daarmee jegens Robos onrechtmatig zijn.
RB 2312

Ongefundeerde claim Hero Baby over koemelkallergie

Vz RCC 20 januari 2015, RB 2312 (Hero Baby)
Aanbeveling. Claim. 2 NRC. De uiting: Het betreft het etiket van Hero Baby Zuigelingenmelk 1, bestemd voor de leeftijd 0-6 maanden, voor zover hierop staat: “Hypo-Allergene flesvoeding die de kans op koemelkallergie verkleint”.
De klacht: Klaagster stelt dat zij het product heeft gekocht omdat het de kans op het ontwikkelen van koemelkallergie zou verkleinen. Toen klaagster de klantenservice van adverteerder belde, werd haar echter meegedeeld dat deze claim achterhaald is en dat de laatste onderzoeken (van een jaar geleden) laten zien dat er geen verschil is aangetoond tussen dit product en het standaard product.e

1) De voorzitter stelt voorop dat ingevolge artikel 2 van de Warenwetregeling Zuigelingenvoeding 2007 het bereiden en verhandelen van volledige zuigelingenvoeding geschiedt met inachtneming van onder meer artikel 13 van richtlijn 2006/141/EG. Op grond van artikel 13 lid 6 van richtlijn 2006/141/EG mogen voedings- en gezondheidsclaims slechts in de in Bijlage IV bij die richtlijn genoemde gevallen op het etiket van volledige zuigelingenvoeding worden geplaatst. Bijlage IV vermeldt onder meer de volgende toegestane gezondheidsclaim: “Verminderd risico op allergie voor melkeiwitten, waarbij begrippen mogen worden gebruikt die wijzen op gereduceerde antigene of gereduceerde allergene eigenschappen”. Aan het gebruik van deze claim zijn voorwaarden verbonden. Gelet op de inhoud van de klacht, is met name relevant of adverteerder, zoals vereist op grond van nummer 2.1 sub a van Bijlage IV, de claim met objectieve en wetenschappelijk aangetoonde gegevens kan staven. Dienaangaande is het volgende van belang.

2) Adverteerder heeft in haar verweer niet met zoveel woorden gesteld dat de onderhavige claim is gebaseerd op objectieve en wetenschappelijke gegevens. Nadat namens de voorzitter om de onderbouwing van de claim was gevraagd, heeft adverteerder volstaan met ongemotiveerd te stellen dat de onderhavige claim voldoet aan de voorwaarden van Bijlage IV bij richtlijn 2006/141/ EG. De voorzitter oordeelt dat adverteerder hiermee onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de onderhavige gezondheidsclaim met objectieve en wetenschappelijk aangetoonde gegevens kan staven zoals vereist op grond van nummer 2.1 sub a van Bijlage IV bij richtlijn 2006/141/EG. Aldus is niet voldaan aan de voorwaarden waaronder krachtens artikel 2 van de Warenwetregeling Zuigelingenvoeding 2007 het bereiden en verhandelen van volledige zuigelingenvoeding is toegestaan. Hierdoor heeft adverteerder in strijd met de wet gehandeld. Nu de reclame-uiting om die reden niet voldoet aan artikel 2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC), wordt beslist als volgt.
RB 2309

Geclaimde werking van Duo Kruidenelixer niet bewezen

Vz RCC 12 januari 2015, RB 2309 (Duo Kruidenelixer)
Aanbeveling. Claims. 2 NRC. De uiting: Het betreft de aanprijzing van Duo Kruidenelixer Basic, Duo Kruidenelixer S.P.G. en Duo Kruidenelixer Femina op de website www.duokruidenelixer.nl. De klacht: Klaagster voert, kort samengevat, aan dat de geclaimde werking van de drie elixers niet bewezen is. Ook al bevatten de elixers kruiden die afzonderlijk de werking (mogelijk) ondersteunen, dan is dat nog geen bewijs dat de kruiden dezelfde werkzaamheid behouden als ze zijn opgenomen in de elixers. Over de wisselwerking tussen de verschillende kruiden wordt niets meegedeeld. De uitingen zijn verwarrend, nu de wetenschappelijke namen van de kruiden ontbreken en niet wordt vermeld welke delen van de planten zijn gebruikt.

2) Met betrekking tot de onder “De klacht” weergegeven door klaagster bestreden claims voor de drie kruidenelixers is de voorzitter van oordeel dat deze mededelingen in strijd zijn met artikel 10 lid 1 van de Claimsverordening, nu adverteerder in reactie op het standpunt van de Keuringsraad KOAG/KAG, waarover adverteerder is geïnformeerd, niet heeft gesteld dat de claims door de Europese Commissie zijn geautoriseerd en vervolgens op de lijst met toegestane claims zijn geplaatst, terwijl evenmin door adverteerder is gesteld of anderszins is gebleken dat sprake is van claims die ‘on hold’ staan en om die reden als voorlopig toegelaten zouden kunnen worden beschouwd. Gelet op het voorgaande zijn de uitingen in strijd met de wet als bedoeld in artikel 2 NRC.

3) Nu de uitingen reeds op grond van het bovenstaande in strijd zijn met de NRC, komt de voorzitter niet toe aan een beoordeling van de klacht dat bewijs voor de geclaimde werking van de Duo Kruidenelixers ontbreekt.
RB 2315

Hoge Raad bevestigt misleiding winkansen door Staatsloterij

Hoge Raad 30 januari 2015, RB 2315 ; ECLI:NL:HR:2015:178 (Staatsloterij tegen Loterijverlies)
Misleiding. 6:194 (oud) BW. art. 8 WoK. Het oordeel van het hof [LJN CA0587] dat de gemiddelde consument in de periode 2000-2007 niet verwachtte dat door Staatsloterij werd getrokken uit een ‘universum’ dat aanzienlijk groter was dan het aantal daadwerkelijk verkochte loten behelst, anders dan het onderdeel betoogt, niet het aannemen van een feit van algemene bekendheid of een algemene ervaringsregel, maar is een feitelijke vaststelling van het hof omtrent de verwachtingen van de gemiddelde consument in de desbetreffende periode. Het hof behoefde niet met zoveel woorden in te gaan op de door Staatsloterij ingenomen stellingen omtrent enig andersluidend gebruik ‘in loterijland’. In zijn oordeel ligt immers besloten dat dit gebruik niet (in voldoende mate) kenbaar was voor de gemiddelde consument. Dit oordeel is geenszins onbegrijpelijk. Het cassatieberoep wordt verworpen.

4.1 Onderdeel I komt op tegen hetgeen het hof in rov. 4.6, 4.8 en 4.11 heeft overwogen. Onder I.1 voert het onderdeel in de eerste plaats aan dat het hof bij zijn oordeel dat de gemiddelde consument zal hebben gemeend dat door Staatsloterij werd getrokken uit de verkochte loten (en niet uit een groter universum), heeft miskend dat het in loterijland volstrekt gebruikelijk was en is om uit een groter universum te trekken (zoals ook de BankGiroLoterij en de Postcodeloterij deden) en dat de Minister van Justitie dit in antwoord op Kamervragen heeft erkend, waarbij hij heeft opgemerkt dat die praktijk niet in strijd is met de geldende regelgeving.

De klachten falen. Het oordeel van het hof dat de gemiddelde consument in de periode 2000-2007 niet verwachtte dat door Staatsloterij werd getrokken uit een ‘universum’ dat aanzienlijk groter was dan het aantal daadwerkelijk verkochte loten behelst, anders dan het onderdeel betoogt, niet het aannemen van een feit van algemene bekendheid of een algemene ervaringsregel, maar is een feitelijke vaststelling van het hof omtrent de verwachtingen van de gemiddelde consument in de desbetreffende periode. Het hof behoefde niet met zoveel woorden in te gaan op de door Staatsloterij ingenomen stellingen omtrent enig andersluidend gebruik ‘in loterijland’. In zijn oordeel ligt immers besloten dat dit gebruik niet (in voldoende mate) kenbaar was voor de gemiddelde consument. Dit oordeel is geenszins onbegrijpelijk.

4.3.1. Onderdeel II, alsook in het voetspoor daarvan onderdeel III.2, bestrijdt langs diverse lijnen het oordeel van het hof dat de door Staatsloterij verstrekte informatie, met name wat betreft de winkansen op een grote prijs, van voldoende materieel belang was om de beslissing van de gemiddelde consument te beïnvloeden.

4.3.2. Het hof heeft in rov. 3.1 geoordeeld dat in het onderhavige geval de ‘gemiddelde algemene consument’ of de ‘gemiddelde consument’ heeft te gelden als de ‘maatman’ bij de concrete toepassing van de algemene maatstaf, omdat de mededelingen van Staatsloterij zich richtten op een algemeen publiek. Tegen dit oordeel zijn geen klachten aangevoerd.

4.3.3. Voor misleiding in de zin van art. 6:194 (oud) BW is noodzakelijk – en tevens voldoende - dat de onjuiste of onvolledige informatie de maatman misleidt of kan misleiden en door haar misleidende karakter zijn economische gedrag kan beïnvloeden. Het hof heeft dit tot uitdrukking gebracht door te onderzoeken of de gewraakte mededelingen van Staatsloterij van voldoende materieel belang waren om de maatman te kunnen misleiden. Het hof heeft daarbij vastgesteld dat het in de perceptie van de maatman bij de winkans ging om gemiddeld zo’n 20 grote prijzen per 3 miljoen loten, terwijl in werkelijkheid sprake was van toekenning van (slechts) 4 grote prijzen. Het hof heeft dit verschil voldoende geoordeeld om de maatman te (kunnen) misleiden en heeft daarbij het verweer van Staatsloterij verworpen dat dit verschil niet van materieel belang voor de maatman heeft kunnen zijn omdat het in beide gevallen gaat om minuscuul kleine kansen van 0,00000667% respectievelijk 0,000000953% (rov. 4.14). Voorts heeft het hof in rov. 4.15 geoordeeld dat het redelijkerwijs aannemelijk moet worden geacht dat de desbetreffende mededelingen van Staatsloterij van materieel belang waren, alsmede in rov. 4.18 dat een aanzienlijk deel van de consumenten zou hebben afgezien van aankoop van een staatslot, althans tegen dezelfde voorwaarden, wanneer Staatsloterij juiste en volledige mededelingen zou hebben gedaan. Deze oordelen berusten op feitelijke waarderingen die in beginsel aan het hof zijn voorbehouden. Niet kan worden gezegd dat zij onbegrijpelijk zijn. Hierop stuiten de klachten van de onderdelen II.1, II.2 en III.2 af.
RB 2307

Robeco ONE-commercial onduidelijk over “behaald rendement”

RCC 5 januari 2015, RB 2307 (Robeco ONE)
Aanbeveling. 8.2 NRC en 4:19 lid 2 Wft. De uiting: Tijdens de laatste gesproken tekst, zijnde “Wow, met een rendement van 10,7% per jaar” verschijnt in beeld een cirkel met de tekst “10,7% per jaar*”. De asterisk komt niet nogmaals voor in de bestreden uiting. De klacht: In de commercial wordt een opbrengst gesuggereerd van 10,7%. Robeco kan echter niets garanderen, maar dat ontdekt men pas na het aanvragen van de prospectus.

De Commissie stelt vast dat in de uiting in relatief grote letters een rendement van “10,7%” is vermeld, voorzien van een asterisk die niet -ter toelichting- terugkomt in de uiting. Voorts wordt door de voice-over zonder nadere, gesproken toelichting gezegd:

“Wow, met een rendement van 10,7% per jaar”.
In relatief kleinere letters is in de uiting vermeld:
“Fondsvariant is offensief. Gemiddeld jaarrendement van Robeco ONE Offensief sinds start tot 31 augustus” en:
”De waarde van uw beleggingen kan fluctueren. In het verleden behaalde resultaten bieden geen garantie voor de toekomst.”

Uit deze mededelingen moet de consument kennelijk opmaken dat genoemd rendement een “gemiddeld jaarrendement” betreft over een bepaalde periode in het verleden, waarbij het begin van die periode -sinds start”- niet aan iedereen bekend zal zijn.

Naar het oordeel van de Commissie ligt aldus in de uiting weliswaar niet de garantie besloten dat het product Robeco ONE een rendement van 10,7% zal opleveren, maar is voor de gemiddelde consument niet voldoende duidelijk dat het gaat om een “behaald rendement”, noch van welke periode daarbij precies is uitgegaan. Gelet hierop is de uiting voor de gemiddelde consument onduidelijk ten aanzien van de voordelen van het product als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b NRC. Nu de uiting de gemiddelde consument er bovendien toe kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, acht de Commissie de uiting misleidend en daardoor oneerlijk als bedoeld in artikel 7 NRC en in strijd met artikel 4:19 lid 2 Wet op het financieel toezicht en daardoor in strijd met artikel 2 NRC.
RB 2306

Geen onjuist beeld door Dance4life over meisjes uit Ermelo

Vz RCC 23 december 2014, RB 2306 (Dance4life)
Uitspraak ingezonden door Bram Duivenvoorde & Daniël Haije, Hoogenraad & Haak. Voorzittersafwijzing. De uiting: Het betreft de televisiecommercial “Ermelo4Ermelo”. Een meisje fietst door een Hollands landschap. De voice-over zegt: “Kimberly woont in Ermelo. En ze heeft hiv, net als velen op Kimberly’s school. In Ermelo is aids de belangrijkste doodsoorzaak onder meisjes van 14.” Nadat later een gele trein voorbij is geraasd komt een ander meisje in beeld, eveneens zittend onder een bord met de plaatsnaam Ermelo, maar op een duidelijk niet-Nederlands perron. Dat meisje zegt in het Zuid-Afrikaans “Mijn naam is Kimberly en ik kom uit Ermelo Zuid-Afrika en ik ben hiv-positief.” De klacht: Dance4life erkent op haar website dat met de commercial verwarring wordt gecreëerd over de vraag of deze betrekking heeft op Ermelo in Nederland of Zuid-Afrika, om daardoor de aandacht te trekken van het publiek...

... Aldus wordt willens en wetens het beeld geschapen dat de in Ermelo (NL) wonende meisjes, veelal met een godsdienstige achtergrond, mogelijkerwijs aids hebben. De gecreëerde verwarring is niet kortstondig, maar duurt het grootste deel van de commercial ...De reclame is niet in overeenstemming met de waarheid, de goede smaak en/of het fatsoen. De commercial is strijdig met het algemeen belang van de meisjes in Ermelo (NL), waardoor de openbare orde kan worden verstoord. De reclame is onweerlegbaar in strijd met de goede zeden, en voorts nodeloos kwetsend voor alle meisjes in Ermelo (NL). Er wordt willens en wetens verwarring gecreëerd over de bedreiging die er onder meisjes in Ermelo (NL) zou zijn gelet op hun geestelijke gezondheid (onbezonnen seks) en lichamelijke gezondheid (aids). Door de vorm en de inhoud van de commercial wordt het vertrouwen in reclame geschaad. Er wordt zonder rechtvaardiging geappelleerd aan gevoelens van angst voor meisjes uit Ermelo (NL) omdat zij aids zouden hebben. Er wordt een oneerlijk beeld gegeven van meisjes uit Ermelo (NL), waardoor sprake is van misleiding. In de commercial worden geen getuigschriften, attesten of verklaringen van deskundigen getoond, daarvoor moet de website van Dance4life worden bezocht. De commercial is voor het grootste deel niet herkenbaar als reclame die betrekking heeft op Ermelo in Zuid-Afrika. De televisiecommercial wekt een agressieve indruk in de benadering van de kijker.

De beoordeling:

1) Voorop gesteld wordt dat de (voorzitter van de) Commissie slechts bevoegd is een voorgelegde reclame-uiting te toetsen aan de bepalingen van de NRC en, in geval de daartegen gerichte klacht gegrond wordt geacht, de betreffende adverteerder aan te bevelen dan wel vrijblijvend te adviseren om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken. De (voorzitter van de) Commissie is niet bevoegd tot het opleggen van een verplichting tot betaling van een schadeloosstelling en/of een dwangsom.

2) De voorzitter begrijpt de kern van de klacht aldus dat de televisiecommercial bewust verwarring creëert bij het publiek, waardoor volgens klager een negatief en onjuist beeld van meisjes in het Nederlandse Ermelo zou kunnen ontstaan.

Deze klacht kan naar het oordeel van de voorzitter niet slagen.

Aanvankelijk wordt in de commercial inderdaad verwarring geschapen, wanneer de mededelingen dat Kimberly uit Ermelo en veel van haar schoolgenoten hiv hebben en aids doodsoorzaak nummer 1 is onder meisjes van 14 in Ermelo, worden begeleid door beelden van een meisje in Nederland. De commercial dient echter in zijn geheel te worden beoordeeld. In de loop van de commercial blijkt voldoende duidelijk wat de boodschap van de commercial is en dat de genoemde cijfers betrekking hebben op (meisjes in) Ermelo in Zuid-Afrika en niet op (meisjes in) het Nederlandse Ermelo. Naar het oordeel van de voorzitter zal de gemiddelde consument niet op basis van de commercial menen dat het in beeld getoonde meisje dan wel veel meisjes in het Nederlandse Ermelo daadwerkelijk hiv hebben en aids in deze plaats de belangrijkste doodsoorzaak is onder meisjes van 14.

3) Nu de in de commercial genoemde cijfers niet het Nederlandse Ermelo betreffen, is de commercial niet in strijd met de waarheid. Niet is gesteld of gebleken dat de cijfers voor Ermelo in Zuid-Afrika onjuist zijn. Evenmin kan worden geoordeeld dat de commercial misleidend of oneerlijk is nu, zoals hiervoor is overwogen, voor de gemiddelde consument voldoende duidelijk is dat de verstrekte gegevens geen betrekking hebben op meisjes in het Nederlandse Ermelo.

4) Bij de beantwoording van de vraag of de reclame-uiting in strijd met de goede smaak en/of het fatsoen dan wel nodeloos kwetsend is, stelt de voorzitter zich terughoudend op, gelet op het subjectieve karakter van deze criteria. Daarbij spelen de boodschap van de uiting, het met de uiting beoogde doel en de wijze waarop een en ander in de uiting is uitgewerkt een rol. De boodschap van de onderhavige commercial luidt: “Aids is nog lang niet onze wereld uit”, en het met de commercial beoogde doel is, zo begrijpt de voorzitter, het vragen van aandacht voor de noodzaak en de mogelijkheden om aids terug te dringen. De wijze waarop boodschap en doel in de commercial zijn uitgewerkt is indringend, maar gaat naar het oordeel van de voorzitter - voornoemde terughoudendheid in acht genomen - niet de grenzen van hetgeen naar huidige maatschappelijke opvattingen toelaatbaar moet worden geacht te buiten. De commercial wordt daarom niet in strijd met de goede smaak en/of het fatsoen geacht. Evenmin kan worden geoordeeld dat de uiting nodeloos kwetsend is voor meisjes uit het Nederlandse Ermelo, nu de commercial zich niet negatief over hen uitlaat.

Gelet op het voorgaande kan ook niet worden aangenomen dat de commercial in strijd is met het algemeen belang of de goede zeden dan wel een bedreiging voor de openbare orde vormt.

5) Klager heeft aangevoerd “De verwarring wordt willens en wetens gecreëerd dat er een bedreiging zou zijn onder de meisjes van Ermelo (NL) gelet [op] hun geestelijke (onbezonnen seks) en lichamelijke volksgezondheid (aids)”. De voorzitter begrijpt deze klacht aldus, dat volgens klager in de commercial ten onrechte het beeld wordt geschapen dat meisjes in het Nederlandse Ermelo een gevaar voor de geestelijke en lichamelijke volksgezondheid vormen. Zoals eerder overwogen is echter voldoende duidelijk dat in de commercial niet wordt beweerd dat veel meisjes in het Nederlandse Ermelo hiv-positief zijn en/of aan aids overlijden. Om dezelfde reden wordt niet geoordeeld dat in de commercial zonder rechtvaardiging wordt geappelleerd aan gevoelens van angst voor met hiv besmette of aan aids lijdende meisjes in het Nederlandse Ermelo.

6) De voorzitter gaat ervan uit dat klager met zijn klacht dat in de commercial geen getuigschriften, attesten of verklaringen van deskundigen worden getoond, een beroep wil doen op artikel 9 NRC. Deze klacht kan niet slagen. Genoemd artikel bevat geen verplichting om getuigschriften, attesten of verklaringen van deskundigen in reclame op te nemen, maar bepaalt dat, indien hiervan gebruik wordt gemaakt in een reclame-uiting, deze op waarheid dienen te berusten en in overeenstemming moeten zijn met recent aanvaarde wetenschappelijke inzichten.

7) De voorzitter begrijpt dat klager de televisiecommercial onvoldoende herkenbaar als reclame en daardoor in strijd met artikel 11.1 NRC acht, nu niet direct duidelijk is dat de gesproken tekst betrekking heeft op (meisjes in) Ermelo in Zuid-Afrika. Dat in het begin van de commercial verwarring wordt geschapen over de plaats waarop de commercial betrekking heeft, betekent echter niet dat de – tijdens reclameblokken op televisie uitgezonden - commercial in zijn geheel niet duidelijk als reclame herkenbaar is.

8) Ten slotte heeft klager gesteld dat de televisiecommercial een agressieve indruk in de benadering van de kijker wekt. Krachtens artikel 14.1 NRC moet onder agressieve reclame – voor zover hier van belang - worden verstaan reclame die (…) door intimidatie, dwang, inclusief het gebruik van lichamelijk geweld, of ongepaste beïnvloeding de keuzevrijheid van de gemiddelde consument aanzienlijk beperkt. Naar het oordeel van de voorzitter kan de commercial niet als agressief in de zin van artikel 14.1 NRC beschouwd worden.