RB
DOSSIERS
Alle dossiers

Misleidende en vergelijkende reclame  

RB 2091

Prijs voor autorondreis 'Noorse fjorden' ANWB niet voor elke dag van vertrek

RCC 5 maart 2014, dossiernummer 2014/00085 (Noorse fjorden)
Voorzitterstoewijzing. Misleidend. Het betreft een advertentie in de Kampioen van de ANWB van januari 2014 waarin een 13-daagse autorondreis "Noorse fjorden” wordt aangeboden. In de uiting worden de aangeboden reizen in de periode na 15 juni 2014 -de voorzitter vermoedt dat klager bedoeld heeft 18 juni 2014- voor € 1209,- aangeboden. Deze prijs geldt alleen indien men op een woensdag vertrekt. Voor vertrek op een zondag moest klager voor 2 personen € 2518,- betalen. Dit blijkt niet uit de advertentie.

Het oordeel van de voorzitter van de Commissie

Adverteerder erkent dat in de advertentie niet staat dat de prijs kan variëren al naar gelang de dag van vertrek. Adverteerder verwijst voor de juiste prijzen naar de website die zo is ingericht dat men, indien gekozen is voor vertrek op een zondag, de daarbij behorende prijs verschijnt.

Nu de in de uiting vermelde prijs echter niet voor iedere dag van vertrek geldt, is de advertentie te absoluut ten aanzien van de prijsvermelding van de reizen.

Blijkens het voorgaande is onjuiste informatie verstrekt ten aanzien van de prijs als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder d van de Nederlandse Reclame Code NRC’. Voorts is de voorzitter van oordeel dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen. Om die reden is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

De beslissing

Op grond van het voorgaande acht de voorzitter de reclame uiting in strijd met artikel 7 NRC en beveelt hij adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.
RB 2088

Onduidelijk dat advertentie Lidl 'Het beste wasmiddel' enkel voor witte was geldt

CvB 25 maart 2014, dosssiernummer 2014/00120 (Lidl/Unilever)
Uitspraak ingezonden door Daniël Haije, Hoogenraad & Haak advertising + ip advocaten. Misleidend en oneerlijk. Bekrachtiging bestreden beslissing. Het geschil betreft een advertentie waarop aan de bovenzijde in grote letters staat: "Formil Het beste wasmiddel". Hieronder zijn twee verpakkingen afgebeeld, te weten een verpakking Formil Aktiv en een verpakking Formil Ultra Plus, met daarbij de predicaten die overeenstemmen met de door de Consumentenbond aan die producten toegekende testresultaten. Onderaan de uiting staat ten slotte: "De hoogste kwaliteit voor de laagste prijs", gevolgd door het woord/beeldmerk Lidl. Kern van het geschil is of voor de gemiddelde consument voldoende duidelijk blijkt dat de claim specifiek betrekking heeft op de afgebeelde producten, en zo ja, of voor deze consument tevens voldoende duidelijk is dat de claim uitsluitend geldt indien deze producten voor de witte was worden gebruikt.

5.2. Naar het oordeel van het College zal de gemiddelde consument de claim "Formil het beste wasmiddel" niet los van de daaronder afgebeelde producten beschouwen, maar als een claim die specifiek betrekking heeft op die producten. In dit verband is van belang dat bij die producten prominent de door de Consumentenbond toegekende predicaten zijn afgebeeld, waarin in beide gevallen het woord "beste" voor komt. Er is aldus in de context van de gehele uiting sprake van een onmiskenbare samenhang tussen de claim "Formil het beste wasmiddel" en de predicaten "beste koop" respectievelijk "beste uit de test". Deze samenhang zal, zoals Lidl terecht stelt, de gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende consument niet ontgaan. Derhalve oordeelt het College dat de gemiddelde consument de claim "Formil het beste wasmiddel "zal uitleggen in verband met de daaronder geplaatste verwijzingen naar de door de Consumentenbond aan Formil Aktiv en Formil Ultra Plus toegekende predicaten "beste koop" en "beste uit de test". Hieruit volgt overigens tevens dat de algemene claim "Formil het beste wasmiddel" in de context van de uiting zo wordt genuanceerd, dat Formil Aktiv "beste koop" is en Formil Ultra Plus "beste uit de test".

5.3. Het College constateert dat de advertentie naast de vermelding van de door de Consumentenbond toegekende predicaten en de maand waarin de onderliggende testresultaten zijn gepubliceerd ("Feb 2014") verder geen informatie bevat over de test die tot toekenning van deze predicaten heeft geleid. Derhalve wordt de consument in de uiting niet uitdrukkelijk geïnformeerd over het feit dat de predicaten zijn toegekend op grond van een test van wasmiddelen uitgevoerd op de witte was en waarvan de resultaten ook uitsluitend gelden voor de witte was. Er is geen aanleiding om de gemiddelde consument met dit laatste anderszins bekend te veronderstellen.

5.7. Op grond van het voorgaande oordeelt het College dat de gemiddelde consument de bestreden uiting niet zo zal uitleggen dat de predicaten die bij de afgebeelde verpakkingen staan, uitsluitend van toepassing zijn indien deze producten voor de witte was worden gebruikt. Dit impliceert dat de gemiddelde consument ook niet weet dat de claim "Formil het beste wasmiddel" in de context van de gehele uiting uitsluitend juist is voor zover het de witte was betreft. Van een voldoende herkenbare beperking van de claim en de predicaten tot de witte was is immers geen sprake. Aldus zal de gemiddelde consument aan de claim "het beste wasmiddel" waarschijnlijk een ruimere strekking geven dan op grond v an de test van de Consumentenbond gerechtvaardigd is, en wel aldus dat deze claim niet specifiek is beperkt toot (het gebruik van Formil Aktiv en Formil Ultra Plus voor) de witte was. Dit is het directe gevolg van het ontbreken van voldoende duidelijke informatie over het feit dat de claim respectievelijk de predicaten uitsluitend gelden bij het gebruik van de afgebeelde producten voor de witte was. Vaststaat dat de interpretatie dat "Formil" respectievelijk Formil Aktiv en Formil Ultra Plus ook voor andere was dan de witte was "het beste wasmiddel" is, geen steun vindt in de test van de Consumentenbond waarnaar in de uiting wordt verwezen, terwijl deze uiting ook niet door andere beschikbare informatie wordt onderbouwd.

5.8. Het had, [..] op de weg van Lidl gelegen om de consument voldoende duidelijk te informeren over het feit dat op grond van de test van de Consumentenbond "Formil" in de vorm van Formil Aktiv en Formil Ultra Plus uitsluitend ten aanzien van de witte was als "beste wasmiddel 'kan worden aangemerkt. De uiting bevat geen relevante beperking voor het vermelden van deze essentiële informatie die de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen. Het ontbreken van deze informatie brengt die consument ertoe of kan hem ertoe brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet zou hebben genomen. Blijkens het voorgaande is sprake van een omissie als bedoeld in artikel 8.3 aanhef en onder C NRC.

5.9. Het College komt derhalve, zij het op iets andere gronden dan de Commissie, eveneens tot het ordeel dat de uiting misleidend is en om die reden oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC. hetgeen Lidl heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. [..]

Lees de uitspraak:
dosssiernummer 2014/00120 (pdf)

RB 2085

Misleidende praktijk is voldoende omvangrijk om belangen consumenten te beschadigen

CBB 30 januari 2014, ECLI:NL:CBB:2014:25 (X tegen Stichting Autoriteit Financiële Markten)
Wet handhaving consumentenbescherming. Last onder dwangsom en boete wegens overtreding art. 8.8 Whc jo. art. 6:193c, lid 1, sub b, BW. Misleidende handelspraktijk. Bestendigde handelwijze. AFM heeft aangetoond dat tijdens drie telefoongesprekken medewerkers van appellante omtrent de aangeboden producten informatie hebben verstrekt die feitelijk onjuist en misleidend is. Naar het oordeel van het College kan in het geval van appellante worden gesproken van een structurele praktijk die voldoende omvangrijk is om aan belangen consumenten schade toe te kunnen brengen. De gedraging waaraan appellante zich schuldig heeft gemaakt, vormt dan ook een inbreuk als bedoeld in artikel 1.1, aanhef en onder f, Whc. Het vorenoverwogene leidt het College tot de conclusie dat AFM terecht heeft vastgesteld dat appellante artikel 8.8 Whc in verbinding met art. 6:193c, eerste lid, aanhef en onder b, BW heeft overtreden.

3.6 Naar de mening van appellante heeft de rechtbank ten onrechte (in de rubrieken 7.1 tot en met 7.3) geoordeeld dat van de zijde van appellante sprake zou zijn geweest van het verstrekken van misleidende informatie. Voorts is appellante het niet eens met het oordeel (in rubriek 10.1) dat in dit geval collectieve belangen van consumenten in het geding zijn alsmede dat het gegeven dat in drie telefoongesprekken onzorgvuldigheden voorkomen voldoende is om appellante misleidende handelspraktijken te verwijten.
Het College is met AFM van oordeel dat bij het vaststellen van de overtreding betekenis toekomt aan het feit dat in het verkoopmodel van appellante de telefoongesprekken met in het aangeboden product geïnteresseerde consumenten een belangrijke, zo niet doorslaggevende, rol speelden. Dat appellante op andere momenten, bijvoorbeeld in brochures, wèl (in algemene zin) op de risico’s van het aangeboden product heeft gewezen, betekent niet dat appellante niet kan worden verweten artikel 6:193c, eerste lid, aanhef en onder b, BW te hebben overtreden. Die omstandigheid kan overigens wel van betekenis zijn voor de weging van de ernst van de overtreding.

De constatering van appellante dat AFM het verwijt dat appellante tijdens de drie telefoongesprekken onjuiste informatie heeft verstrekt - te weten het aan een consument voorhouden dat aan een niet-bloedverwant € 5.400 belastingvrij mag worden geschonken en het vermelden dat appellante over een vergunning van AFM beschikt - niet uitdrukkelijk mede aan het boetebesluit ten grondslag heeft gelegd, is juist. Het College ziet echter geen grond voor het oordeel dat AFM deze feiten in bezwaar - en de rechtbank in beroep - buiten beschouwing had moeten laten. Het betreft naar het oordeel van het College een nadere onderbouwing van de overtreding, waarmee appellante, gezien het rapport waarin deze feiten (onder 4.2c) zijn vermeld, rekening kon houden.

De vraag of de gedragingen, zoals beschreven in het rapport, tot de conclusie leiden dat appellante in strijd met artikel 6:193c, eerste lid, aanhef en onder b, BW heeft gehandeld, beantwoordt het College evenals de rechtbank bevestigend. AFM heeft aangetoond dat tijdens de drie telefoongesprekken medewerkers van appellante omtrent de aangeboden producten informatie hebben verstrekt die feitelijk onjuist is of die de gemiddelde consument misleidt of kan misleiden, waardoor de gemiddelde consument een besluit over een overeenkomst neemt of kan nemen, dat hij anders niet had genomen. De handelspraktijk die uit de drie geselecteerde telefoongesprekken naar voren komt, is naar het oordeel van het College duidelijk in strijd met artikel 6:193c, eerste lid, aanhef en onder b, BW.

De vraag of die als een misleidende handelspraktijk aan te merken gedragingen een meer dan incidenteel karakter hadden, beantwoord het College eveneens bevestigend. AFM heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de drie met consumenten gevoerde telefoongesprekken niet op zichzelf staan, maar een beeld geven van een bij appellante gangbare praktijk. Daartoe neemt het College in aanmerking dat het gaat om drie over een periode van ruim twee maanden verspreide gesprekken, die door drie verschillende verkoopmedewerkers werden gevoerd. Voorts acht het College van belang dat een leidinggevende, die één van de gesprekken overnam, zich aan dezelfde gedragingen schuldig maakte. Tevens weegt mee dat de salesafdeling waartoe deze medewerkers behoorden ten tijde van de overtreding slechts uit twaalf personen bestond. Weliswaar heeft appellante het structurele karakter van de misleidende handelspraktijk weersproken, maar dit heeft zij niet gesubstantieerd en evenmin voldoende geconcretiseerd. Ten bewijze van haar stelling dat de betreffende medewerkers in strijd met door haar vastgesteld beleid hebben gehandeld, heeft appellante een belprotocol overgelegd. Echter, dat aan dit beleid de hand werd gehouden, wordt gelogenstraft door het feit dat juist de leidinggevende die op naleving van dit beleid diende toe te zien, zelf niet in overeenstemming daarmee handelde. Aan de omstandigheid dat appellante aan de betreffende medewerkers reprimandes heeft uitgedeeld, komt niet de betekenis toe die appellante daaraan wenst toe te kennen. Die reprimandes dateren immers van na het bezoek van AFM. Voor zover appellante heeft aangevoerd dat het door AFM overgelegde bewijs niet volstaat om van een overtreding met een structureel karakter te kunnen spreken, overweegt het College dat hoewel denkbaar is dat AFM meer bewijs had geleverd, AFM in dit concrete geval, gelet ook op het ontbreken van voldoende en onderbouwde tegenspraak, met de geconstateerde feiten en omstandigheden, in hun onderlinge verband en samenhang beschouwd, heeft aangetoond dat bij appellante ten aanzien van het verrichten van misleidende handelspraktijken sprake was van een handelwijze die als bestendig kan worden aangemerkt.

De stelling van appellante dat niet is aangetoond dat zij met de overtreding van artikel 8.8 Whc in verbinding met artikel 6:193c, eerste lid, aanhef en onder b, BW schade heeft toegebracht of heeft kunnen toebrengen aan de collectieve belangen van consumenten, houdt evenmin stand. Naar het oordeel van het College kan in het geval van appellante worden gesproken van een structurele praktijk die voldoende omvangrijk is om aan bedoelde belangen schade toe te kunnen brengen. De gedraging waaraan appellante zich schuldig heeft gemaakt, vormt dan ook een inbreuk als bedoeld in artikel 1.1, aanhef en onder f, Whc.

3.7 Het vorenoverwogene leidt het College tot de conclusie dat AFM terecht heeft vastgesteld dat appellante artikel 8.8 Whc in verbinding met art. 6:193c, eerste lid, aanhef en onder b, BW heeft overtreden. AFM was derhalve bevoegd om appellante wegens deze overtreding een last onder dwangsom en een boete op te leggen.

3.8 De stelling van appellante dat de rechtbank (in rubriek 12) ten onrechte heeft geoordeeld dat AFM in redelijkheid heeft kunnen besluiten een last onder dwangsom en een boete op te leggen, slaagt niet. Mede gelet op de omstandigheid dat appellante ten tijde dat het primaire besluit werd genomen de overtreding niet had gestaakt, heeft AFM van de bevoegdheid een last onder dwangsom op te leggen in redelijkheid gebruik kunnen maken. Ook van de bevoegdheid een boete op te leggen, heeft AFM in redelijkheid gebruik kunnen maken. Het College onderschrijft hetgeen de rechtbank dienaangaande heeft overwogen.
RB 2083

Misleidende kortingsactie Gamma '0% BTW op alles'

RCC 5 maart 2013, dossiernummer 2014/00080 (Gamma '0% BTW op alles')
Aanbeveling. Misleidend. Het betreft (a) de per post verspreide reclame in de vorm van een kaart en (b) de televisiecommercial, in welke uitingen de Gamma-actie “0% BTW op alles” wordt aangeprezen. In de televisiecommercial wordt, voor zover hier van belang, gezegd: “Van 2 tot en met 5 januari betaalt u bij Gamma 0% BTW op verf, 0% BTW op gereedschap, 0% BTW op [..]. Eigenlijk betaal je op ons hele assortiment 0% BTW.” In beeld verschijnt de tekst: “0% BTW op alles”. Klager wilde cellenbetonblokken met korting kopen. In de Gamma vestiging bleek echter dat dit product niet onder de actie viel. Verwezen werd naar de actiekaart, waarvan de lettertjes echter zo klein zijn dat deze niet leesbaar zijn. Klager acht de reclame misleidend, omdat bij de mededeling “0% BTW op alles” geen asterisk staat, dus geen duidelijk zichtbare aankondiging van beperkingen. Het was juister en eerlijker geweest indien was gezegd “op bijna alles”.

Het oordeel van de Commissie
De mededeling “0% BTW op alles” in beide uitingen wekt de indruk van een absoluut aanbod, welke indruk in de televisiecommercial nog wordt versterkt door de mededeling “Eigenlijk betaal je op ons hele assortiment 0% BTW”. Vast is echter komen te staan dat het aanbod “0% BTW op alles” in belangrijke mate beperkt wordt doordat (onder andere) producten uit het ‘extra goedkoop assortiment’ van de kortingsactie uitgesloten zijn. Deze beperking van het aanbod “0% BTW op alles” is essentiële informatie die uitdrukkelijk in de uitingen dient te worden vermeld. Dit geldt temeer nu consumenten er niet op bedacht hoeven te zijn dat ondanks de aanduiding “op alles” de actie op een aanzienlijk deel van het assortiment niet van toepassing is. Dat EGA-producten - volgens Gamma - altijd uitgesloten zijn van kortingsacties maakt dit niet anders, nu dit geen gegeven is dat bij de gemiddelde consument op wie de uitingen zijn gericht bekend mag worden verondersteld.

De beperking van het actieaanbod wordt naar het oordeel van de Commissie in de uitingen niet of onvoldoende duidelijk meegedeeld.

Aan het eind van de commercial staat gedurende 3 seconden, tegelijk met de tekst “0% BTW op alles”, onderin beeld in zeer kleine lettertjes (voor zover de Commissie deze heeft kunnen lezen) een toelichting op de invulling van de actie en een verwijzing naar adverteerders website gamma.nl. Voor het wijzen op de hiervoor bedoelde essentiële informatie kan niet worden volstaan met een algemene verwijzing naar (voorwaarden op) de website.

Op de kaart staat weliswaar dat verschillende artikelen en productgroepen van de actie uitgesloten zijn, maar deze in kleine letters weergegeven disclaimer valt nauwelijks op in verhouding tot de door de lettergrootte sterk de aandacht trekkende mededeling “0% BTW op alles”, vooral nu niet uitdrukkelijk naar deze disclaimer verwezen wordt. De gemiddelde consument wordt aldus onvoldoende attent gemaakt op het feit dat met “alles” in dit verband alleen wordt gedoeld op alles waarvoor geen beperking ten aanzien van de actie geldt.

Gelet op het voorgaande is sprake van het te laat of op een onduidelijke wijze verstrekken van essentiële informatie die de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen als bedoeld in de aanhef en onder c van artikel 8.3 NRC. Omdat de gemiddelde consument door de uitingen ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, acht de Commissie de uitingen misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

Gelet op het vorenstaande wordt als volgt beslist.

De beslissing
De Commissie acht de reclame-uitingen in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.
RB 2081

ANWB "Gratis voor leden" na betaling en onder voorwaarden misleidend

RCC 5 maart 2014, dossiernummer 2014/00079 (ANWB Autoverkoopservice)
Aanbeveling. Misleidend. “ANWB Autoverkoopservice. Binnen 3 dagen uw auto verkocht” Daarnaast staat, met witte letters tegen een donkere ronde achtergrond “Tijdelijk GRATIS voor leden” evenals een button met de tekst “verkoop uw auto”. Nadat de gegevens van de auto zijn ingevuld en de foto’s zijn gemaakt, die nodig zijn om de auto via de ANWB te verkopen, blijkt men toch € 35,- te moeten betalen. Als de auto via de ANWB is verkocht, dan krijgt men dit bedrag terug, maar als men niet akkoord gaat met het bod, is deze service niet gratis voor leden. Gelet hierop acht klager de uiting niet juist.

Het oordeel van de Commissie
De Commissie overweegt dat het ingevolge bijlage 1 onder 19 behorende bij artikel 8.5 NRC misleidend is een product als “gratis” aan te bieden als de consument iets anders moet betalen dan de onvermijdelijke kosten om in te gaan op het aanbod. Nu eerst € 30,25 moet worden betaald voordat met van de ANWB Autoverkoopservice gebruik kan maken, acht de Commissie de uiting in strijd met artikel 8.5 NRC in combinatie met punt 19 van bijlage 1 bij de NRC, en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

De aanduiding “ANWB Autoverkoopservice” beschrijft waar deze service zich mee bezig houdt en de daarbij staande mededeling dat deze service “Tijdelijk GRATIS voor leden” is, doet vermoeden dat ANWB-leden nu tijdelijk kosteloos van deze service gebruik kunnen maken. Niet duidelijk is dat gebruikmaking van deze dienst alleen gratis is als men zijn auto ook daadwerkelijk via de ANWB Autoverkoopservice verkoopt. Dit is een essentiële voorwaarde die uit de uiting direct duidelijk had moeten blijken. Adverteerder kan zich daarvoor niet met succes beroepen op het feit dat van deze voorwaarde melding wordt gemaakt op adverteerders website, waarop staat hoe de ANWB Autoverkoopservice werkt.

Adverteerder beroept zich op het bepaalde in artikel 8.1 en de toelichting bij artikel 8.3 NRC. De Commissie overweegt dat het formaat van de banner weliswaar beperkingen met zich meebrengt, doch dat de beperkingen niet zodanig zijn dat er onvoldoende ruimte is om op enigerlei wijze kenbaar te maken dat gebruikmaking van de service alleen gratis is in geval van verkoop.

Blijkens het vorenstaande is sprake van een te laat verstrekken van essentiële informatie als bedoeld in artikel 8.3 aanhef en onder c NRC. Omdat de gemiddelde consument door deze uiting ertoe gebracht kan worden een besluit te nemen over een transactie dat hij anders niet had genomen, acht de Commissie de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

De beslissing
Gelet op het vorenstaande acht de Commissie de uiting in strijd met artikel 7 NRC en beveelt zij adverteerder aan niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.
RB 2079

"Wandelen met een uil op de arm" roofvogelworkshop misleidend

RCC 4 maart 2014, dossiernummer 2014/00040 (Roofvogelworkshop)
Gedeeltelijke aanbeveling. Misleidend. Het betreft de volgende bij de klacht overgelegde uitingen: 1) de beschrijving van de door adverteerder georganiseerde roofvogelworkshop “Moonlight met Uilen” op de websites www.marktnet.nl en (twee maal op) www.dagjeweg.nl, en op de Facebookpagina van adverteerder, meer specifiek het volgende tekstgedeelte: “Gedurende het 2,5 uur durende programma leert u een aantal technieken en voor u het weet wandelt u met een uil op de valkeniershandschoen de nacht in, de volle maan tegemoet. Het hoogtepunt van de avond is natuurlijk het moment waarop u ook zelf in het maanlicht met uilen gaat vliegen.” 2) het zoekresultaat op Google (leidend naar de webpagina van www.dagjeweg.nl betreffende de workshop “Moonlight met Uilen”), waar staat: “Ga de nacht in, trek een valkeniershandschoen aan en wandel rond met een uil op je arm!” 3) de kop van de uiting op www.kadopagina.nl betreffende de “Moonlight Uilen Workshop”, waar staat: “Wandel samen met de uilen… omringd door het donker!”

Klaagster heeft met haar zoon de geadverteerde workshop gevolgd, waarbij zij niet kregen wat in de reclame wordt beloofd. Je wandelt niet met een uil op je handschoen. Ook wandel je niet de nacht in, de volle maan tegemoet, want het grasveld waar dit plaatsvindt is nog geen tien meter buiten de deur. Bovendien vlieg je niet zelf met uilen, maar sta je stil met een handschoen aan waarop de uilen landen. Klaagster vindt de uitingen misleidend.

De beslissing
De Commissie acht de reclame-uitingen voor zover het de mededelingen betreffende het wandelen met een uil op de arm en/of de volle maan betreft, in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken. Voor het overige wijst de Commissie de klacht af.
RB 2076

Groupon-actie Disneyland en hotel met toegang tot themapark toch duurder

RCC 3 maart 2014, dossiernummer 2014/00036 (Groupon actie Disneyland)
Aanbeveling. Misleidend en oneerlijk. Het betreft de aanbieding op adverteerders website www.groupon.nl (subpagina https://travel.groupon.nl) met de kop: “ Verblijf bij Disneyland® Paris Magisch verblijf in het Algonquin Explorers-hotel naar keuze met toegang tot de thema-parken (vanaf € 89 voor 4 personen)”.

Toen klaagster één nacht in het hotel en één dag toegang tot Disneyland Parijs voor vier personen wilde boeken, bleek de prijs niet € 89,- te bedragen, zoals zij naar aanleiding van de kop van de uiting verwachtte, maar € 349,-. De genoemde prijs van € 89,- geldt indien alleen een overnachting in het hotel wordt geboekt. Pas bij het verder naar beneden scrollen in de uiting wordt duidelijker beschreven dat de aanbieding het hotel betreft en dat er een mogelijkheid is om toegangskaartjes voor Disneyland Parijs erbij te kopen.

De aanbieding “Magisch verblijf in het Algonquin Explorers-hotel naar keuze met toegang tot de themaparken (vanaf € 89 voor 4 personen)” wekt naar het oordeel van de Commissie de indruk dat de genoemde vanaf-prijs van € 89,- de laagste prijs is waarvoor men een hotelovernachting voor vier personen naar keuze kan combineren met toegangskaarten voor Disneyland Parijs. Als erkend is echter komen vast te staan dat de geadverteerde (vanaf)prijs van € 89,- alleen betrekking heeft op een overnachting in het genoemde hotel, zonder toegang tot de themaparken. Nu dit niet blijkt uit de kop, die door de grote, vetgedrukte letters sterk de aandacht trekt, acht de Commissie de uiting onduidelijk ten aanzien van de prijs van het aangeboden product als bedoeld in de aanhef en onder d van artikel 8.2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Nu de gemiddelde consument door de kop van de aanbieding ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

Dat in het vervolg van de uiting de verschillende opties met bijbehorende prijzen worden vermeld, neemt het misleidende karakter van de kop van de aanbieding niet weg.

De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.
RB 2072

Stichting Brandstofverlies verliest kort geding tegen Toyota

Vzr. Rechtbank Zeeland-West-Brabant 17 maart 2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:1697 (Stichting Brandstofverlies tegen Louwman en Parqui)
Geen misleiding. Stichting Brandstofverlies vordert L&P te bevelen tot staken van misleidende informatie omtrent het brandstofverbruik van de Toyota Yaris, de afwijking tussen het beweerdelijke en echte verbruik zou groot zijn. De rechtbank oordeelt dat een koper door de vermeldingen op de label en overige reclamemateriaal in voldoende mate wordt gewezen op de technische gegevens en de geringe betekenis daarvan voor het praktijkverbruik. Aldus is geen sprake van misleiding. De voorziening wordt afgewezen.

4.11.    Gelet op het voorgaande staat vast dat autofabrikanten verplicht zijn om de uitkomsten van de voorgeschreven verbruikstests te vermelden. Nu deze tests worden verricht door onafhankelijke instanties waarop autofabrikanten geen invloed kunnen uitoefenen staat vast dat de gehanteerde testresultaten op zichzelf juist zijn. Door Stichting Brandstofverlies is niet betwist dat het bij de Toyota Yaris gepresenteerde label en het overige reclamemateriaal voldoen aan de eisen op grond van Verordening (EG) 715/2007 en Richtlijn 1999/94 EG. Op het label en het overige materiaal zijn de vermeldingen geplaatst als vermeld in 3.1 sub b en c.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat een koper door deze vermeldingen in voldoende mate wordt gewezen op het karakter van de technische gegevens en de geringe betekenis daarvan voor het praktijkverbruik. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat van de door Stichting Brandstofverlies gestelde misleiding geen sprake is.

Lees de uitspraak:
ECLI:NL:RBZWB:2014:1697 (link)
ECLI:NL:RBZWB:2014:1697 (pdf)

RB 2068

Misleidende en ongeoorloofde vergelijkende reclame zijn twee zelfstandige inbreuken

HvJ EU 13 maart 2014, zaak C-52/13 (Posteshop) - dossier
Reclamerecht. Verzoek om een prejudiciële beslissing Consiglio di Stato. Uitlegging van richtlijn 2006/114/EG inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame. Nationale regeling die niet alleen reclame die tegelijkertijd misleidend en ongeoorloofd vergelijkend is verbiedt, maar ook als twee onderscheiden onrechtmatige gedragingen aanmerkt, is toegestaan.

HvJ EU verklaart voor recht:

Richtlijn 2006/114/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame moet aldus worden uitgelegd dat zij, wat de bescherming van handelaren betreft, betrekking heeft op misleidende reclame en ongeoorloofde vergelijkende reclame als twee zelfstandige inbreuken, en dat misleidende reclame niet tegelijk ook ongeoorloofde vergelijkende reclame hoeft te zijn om te kunnen worden verboden en bestraft.

Gestelde vraag:

„Moet richtlijn [2006/114] aldus worden uitgelegd dat zij, wat de bescherming van handelaren betreft, betrekking heeft op reclame die tegelijkertijd misleidend en ongeoorloofd vergelijkend is, dan wel op twee onderscheiden onrechtmatige gedragingen, die ook elk op zich relevant zijn, te weten misleidende reclame en ongeoorloofde vergelijkende reclame?”
RB 2067

Vacaturemelding als reclamestunt heeft vertrouwen in reclame geschaad

RCC 25 februari 2014, dossiernummer 2014/00048 (grap vacature Overtoom)
Strijd met artikel 5 NRC. Misleidend. Aanbeveling. Het betreft een radiocommercial waarin Ghislaine Duymelings, “CEO van Overtoom”, de luisteraar vraagt te helpen bij het zoeken naar een Change Manager, een specialist die de nieuwe naam van adverteerder (“Manutan”) bekend gaat maken. Hierna vraagt de voice-over of men Ghislaine Duymelings wil helpen “met deze vacature” en wordt men uitgenodigd een filmpje te bekijken en het “bijzonder uitdagende assessment” te doen op de in de radiocommercial genoemde website.

Als men online solliciteert, ontvangt men een verontschuldiging met de mededeling dat het om een reclamestunt gaat. In een tijd van grote werkloosheid en economische onzekerheid is dit een buitengewoon smakeloze en misleidende reclame, aldus klager. De voorzitter oordeelt dat de adverteerder het vertrouwen in reclame heeft geschaad als bedoeld in artikel 5 van de Nederlandse Reclame Code.

Dat geen sprake is van een echte vacature maar van een grap, wordt naar het oordeel van de voorzitter onvoldoende duidelijk gemaakt. De inhoud van de radiocommercial heeft onmiskenbaar het karakter van een personeelsadvertentie. Er wordt gesproken over een vacature en er wordt een vacante functie genoemd met taakomschrijving (een “specialist die onze nieuwe naam bekend gaat maken”). Voorts wordt men uitgenodigd het “bijzonder uitdagende assessment” op de in de radiocommercial genoemde website te doen. Uit de toon waarop naar dit assessment wordt verwezen, zou kunnen worden afgeleid dat er misschien geen echte vacature is. Indien men vervolgens naar de in de radiocommercial genoemde website gaat om duidelijkheid hierover te verkrijgen, ziet men echter, naar de voorzitter ambtshalve constateert, informatie die op het eerste gezicht niet anders kan worden opgevat dan als een bevestiging dat het om een echte vacature gaat. Dit heeft ertoe heeft geleid dat adverteerder, zoals zij erkent, diverse sollicitaties heeft ontvangen.

Op grond van het voorgaande heeft adverteerder het ludieke karakter van de bestreden uiting onvoldoende duidelijk gemaakt en heeft zij daardoor het vertrouwen in reclame geschaad als bedoeld in artikel 5 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Of de reclame tevens in strijd is met de goede smaak en het fatsoen dan wel misleidend is, zoals klaagster stelt, kan bij deze uitkomst verder in het midden blijven. Adverteerder heeft overigens meegedeeld dat zij geen gebruik meer maakt van de “vacature methode” omdat zij niemand meer “op het verkeerde been” wil zetten. Gelet hierop wordt beslist als volgt.

De beslissing van de voorzitter
Op grond van het voorgaande acht de voorzitter de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 5 NRC. De voorzitter beveelt adverteerder, voor zover nog nodig, aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.