RB
DOSSIERS
Alle dossiers

Pers/printmedia  

RB 1207

RCC: effect van dagelijks melk drinken

 RCC 11 november 2011, dossiernr. 2011/00874 (Stichting Wakker Dier tegen St. Wageningen UR en NZO - grosse) 

Met dank aan Jaap Kronenberg, Dirkzwager en in navolging van Kamervragen RB 1197.

Naar aanleiding van een nieuwsbericht (2010) en een redactioneel artikel (2011) van Wageningen UR over de in de American Journal of Clinical Nutrition gepubliceerde resultaten van een onderzoek naar het effect van dagelijks melk drinken op het risico van hart- en vaatziekten, heeft Wakker Dier een klacht ingediend bij de RCC tegen Wageningen UR en de Nederlandse Zuivelorganisatie. Volgens Wakker Dier bevatten het nieuwsbericht en het artikel reclame uitingen en zijn die bovendien ongeoorloofd omdat ze niet toegelaten gezondheidsclaims inhouden.

De RCC wijst de klacht af omdat de gewraakte uitingen niet als reclame in de zin van de NRC kunnen worden aangemerkt. Wageningen UR is niet als adverteerder aan te merken en er is ook geen beïnvloeding of uitlokking door NZO is aangetoond in relatie tot inhoud en publicatie van die uitingen. Ook de klacht tegen NZO faalt, omdat er geen uitingen van NZO aan de klacht ten grondslag zijn gelegd.

RB 1206

Totaalprijs niet genoemd

Rechtbank 's-Gravenhage 19 mei 2011, LJN BU3539 (International Business Verlag GmbH tegen Liandyn)

Als randvermelding. Toepasselijkheid Duits recht. Contractrecht. Publicatie promotieartikel in tijdschrift. Onduidelijk aanbod voor wat betreft de kosten. Na goedkeuring van het artikel door een medewerker van Liandyn wordt aan Liandyn op 22 november 2006 de definitieve tekst toegezonden. In dezelfde brief wordt Liandyn verzocht het orderformulier te ondertekenen. Noch in de brief, noch in het orderformulier wordt de totaalprijs van de plaatsing van het artikel, althans van de foto's genoemd. Geen wilsovereenstemming over promotieartikel (advertorial) ad €11.000

 

4.2.Tussen partijen is niet in geschil dat IBV is gevestigd in Duitsland. De vraag naar het toepasselijk recht wordt gevonden door toepassing van het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (hierna: EVO). Hoofdregel van artikel 3 EVO is dat van toepassing is het recht dat door partijen is gekozen. Door partijen is echter geen rechtskeuze gedaan. Namens IBV is ter zitting uitdrukkelijk medegedeeld dat niet (alsnog) wordt ingestemd met een rechtskeuze voor Nederlands recht. Bij gebreke van een rechtskeuze is op de voet van artikel 4 lid 1 EVO van toepassing het recht waarmee de overeenkomst het nauwst is verbonden . Volgens artikel 4 lid 2 EVO wordt vermoed dat de overeenkomst het nauwst is verbonden met het land waar de partij die de kenmerkende prestatie moet verrichten, haar hoofdvestiging heeft of, indien de prestatie volgens de overeenkomst door een andere vestiging dan de hoofdvestiging moet worden verricht, het land waar zich deze andere vestiging bevindt. Dit brengt mee dat op de overeenkomst Duits recht van toepassing is, nu IBV in Duitsland is gevestigd. Het bestaan en de geldigheid van de overeenkomst of van een bepaling daarvan worden beheerst door het recht dat ingevolge dit Verdrag toepasselijk zou zijn, indien de overeenkomst of de bepaling geldig zou zijn. Dit betekent dat ook de vraag of sprake is van wilsgebreken dienen te worden beoordeeld naar Duits recht.

4.7.Ten overvloede merkt de rechtbank op dat IBV er in de omstandigheden van dit geval niet gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de wil van Liandyn en haar verklaring overeenstemden. Daartoe is redengevend dat IBV niet, althans niet voldoende gemotiveerd heeft bestreden dat bij Liandyn de indruk is gewekt dat het artikel tegen vergoeding van geringe kosten geplaatst zou worden. Ten eerste is er nadruk op gelegd dat het artikel zelf gratis zou zijn. De in de correspondentie wel genoemde kosten van de foto's zijn zo opgenomen dat het om geringe bedragen lijkt te gaan. Er wordt immers een klein bedragje per kolom per millimeter genoemd. Dat dit uiteindelijk tot relatief hoge bedragen leidt zal voor de argeloze lezer van de correspondentie niet duidelijk zijn. Van leken op het gebied van de typografie kan immers niet worden verwacht dat zij aan de hand van de - overigens niet uit de door IBV aan Liandyn gezonden correspondentie blijkende - maten van de foto's de prijs berekenen. Gesteld noch gebleken is voorts dat IBV op enig moment zelfs maar bij benadering heeft laten weten wat de kosten van de publicatie zouden zijn. Ook in de overgelegde correspondentie wordt met geen woord gerept over de uiteindelijk aan het artikel verbonden kosten, terwijl dit heel wel mogelijk was geweest. Immers, nog voordat Liandyn het orderformulier tekende was bekend welke foto's geplaatst zouden worden en hadden de kosten door IBV berekend kunnen worden. Niettemin is tot aan de verzending van de factuur nimmer een concreet bedrag genoemd. IBV heeft ook ter zitting niet duidelijk kunnen maken wat de achtergrond van deze handelwijze is. Indien zij ervan uitgaat dat de wil van Liandyn gericht was op het doen plaatsen van een publicatie tegen een bedrag van ongeveer € 11.000,= had er niets aan in de weg gestaan om deze kosten op enig moment te noemen of in ieder geval een indicatie te geven van de aan de plaatsing van het artikel verbonden kosten. IBV heeft evenmin duidelijk gemaakt waarom per foto moet worden betaald en niet - bijvoorbeeld - per bladzijde. Het moet er derhalve voor gehouden worden dat de werkwijze van IBV wordt ingegeven door de wens om bedrijven tot het plaatsen van een artikel te bewegen zonder dat deze bedrijven zich van de daaraan verbonden hoge kosten bewust zijn. Dit klemt te meer nu het initiatief tot het maken en het plaatsen van het artikel afkomstig is van IBV. Een dergelijke handelwijze is wellicht lucratief maar verdient in rechte geen bescherming. Het feit dat een grotere oplettendheid aan de zijde van Lyandin had kunnen voorkomen dat zij "erin was getuind", doet aan het vorenstaande niet af. Degene die beoogt zijn wederpartij tot het sluiten van een overeenkomst te bewegen terwijl hij weet of moet weten dat die wederpartij zich niet van de consequenties van de overeenkomst bewust is, kan zich in rechte niet beroepen op de onoplettendheid van die wederpartij.

4.8.Het bovenstaande brengt mee dat de vordering in conventie zal worden afgewezen. De door Liandyn voorts nog naar voren gebrachte verweren (bedrog en dwaling) kunnen mitsdien onbesproken blijven.

Lees het vonnis hier (LJN / pdf)

RB 1200

Verschillende malen gewaarschuwd

RCC 4 november 2011, dossiernr. 2011/00910 (KPN: beltegoed onbeperkt houdbaar)

In de uiting staat dat beltegoed bij KPN Prepaid onbeperkt houdbaar is. Dit is niet juist, omdat het beltegoed wordt verwijderd als er binnen een periode van 6 maanden niet gebeld of opgewaardeerd is. Alle operators voeren dit beleid, de onbeperkte houdbaarheid van het beltegoed wordt uitgelegd onder de tab “Tarieven” op de website van adverteerder. Bovendien wordt een klant verschillende malen gewaarschuwd voordat het mobiele nummer dreigt te vervallen en heeft hij na het op inactief zetten van het nummer nog 3 maanden de tijd om op te waarderen en het nummer alsnog te activeren.

Zonder enig voorbehoud, dus is "beltegoed onbeperkt houdbaar" niet juist.

Het oordeel van de Commissie

In de uiting wordt van het prepaid beltegoed zonder enig voorbehoud gezegd dat dit onbeperkt houdbaar is. Dit wekt de suggestie dat aan de houdbaarheid van het beltegoed geen beperkingen zijn verbonden, terwijl, zo heeft adverteerder erkend, in werkelijkheid de voorwaarde geldt dat binnen 6 maanden het telefoonnummer moet zijn gebruikt of het tegoed moet zijn opgewaardeerd. Gelet hierop acht de Commissie de mededeling “Beltegoed onbeperkt houdbaar” niet juist. Hierbij is niet van belang dat de situatie waarin 6 maanden geen enkel gebruik wordt gemaakt van een telefoonnummer uitzonderlijk is, zoals door adverteerder gesteld.
 
Gelet op het vorenstaande gaat de bestreden uiting gepaard met onjuiste informatie als bedoeld in de aanhef van artikel 8.2 van de Nederlandse Reclame Code NRC). Omdat de gemiddelde consument door de uiting ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, acht de Commissie de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

RB 1199

Bewijs actieproducten wel aanwezig

CVB 10 november 2011, dossiernr. 2011/00307 (kruidvat / 4 flessen fructies €5,00 product niet aanwezig)

Bewijs ten aanzien van hoeveelheden actieproducten in specifiek filiaal gedurende de gehele actieperiode. Het betreft de voor de periode 22 t/m 27 maart 2011 aangekondigde aanbieding van 4 stuks Fructis shampoo of conditioner voor € 5,00 in de huis-aan-huis verspreide folder van Kruidvat. In citaten:

Oordeel van de Commissie:
Op basis van het totale en het gemiddelde aantal verkochte actieproducten valt echter niet te beoordelen of de voor een afzonderlijk filiaal beschikbare voorraad redelijk was. Nu klaagster bekend heeft gemaakt welk Kruidvat-filiaal door haar is bezocht, had het op de weg van adverteerder gelegen na te gaan welke voorraad Fructis actieproducten voor dit filiaal beschikbaar was. Adverteerder heeft dit achterwege gelaten. Gelet hierop acht de Commissie niet aannemelijk geworden dat de aangeprezen Fructis actieproducten in voldoende mate aanwezig zijn geweest in het Kruidvat-filiaal Dijkcentrum te Roosendaal.

Tussenbeslissing 3. Nu geïnti­meerde concreet heeft geklaagd over het feit dat, naar zij stelt, in het door haar bezochte filiaal gedurende de gehele actieperiode geen Fructis actieproducten te koop waren, alsmede dat deze producten tijdens de actie ook niet werden aange­vuld, terwijl de actieproducten daarna weer in de schappen lagen, lag het op grond van het voorgaande op de weg van Kruidvat om aanne­melijk te ma­ken dat in het des­betreffende filiaal tijdens de ac­tie de Fructis actieproduc­ten kon­den wor­den ge­kocht. Kruid­vat diende daartoe gegevens van het desbetreffende filiaal over te leg­gen. Uit die gege­vens zou dienen te blijken dat de actie­producten in het filiaal aan­we­zig waren in een hoe­veelheid die, rekening houdend met het product, de omvang van de voor het pro­duct gevoerde reclame en de aan­geboden prijs redelijk is.

4. Kruidvat heeft tot op heden geen inlichtingen verschaft over de voorraad Fructis actieproducten in het desbetreffende filiaal. Het College acht het aangewezen om Kruid­vat alsnog in staat te stellen door middel van stukken aannemelijk te maken dat gedurende de actieperiode in het desbetreffende filiaal de Fructis actie­pro­ducten in voldoende mate te koop waren.

Eindbeslissing 5. Voorts is het College van oordeel dat uit de overgelegde gegevens blijkt dat de actieproducten in het desbetreffende filiaal aanwezig waren in een hoeveelheid die, rekening houdend met het product, de omvang van de voor het product gevoer­de reclame en de aangeboden prijs, redelijk is. Hierbij acht het College met name van belang dat er bij het einde van de actie een voorraad van 48 actieproducten was, waarbij bovendien ook nog diverse combinaties mogelijk waren.

RB 1193

Aantal vrienden terugbrengen

RCC 10 oktober 2011, dossiernr. 2011/00746-I (Prijs delen met 5 vrienden (of toch 3)?)

Kansspelen. Wijziging na introductie waarvan deelnemers zijn geadverteerd, wijziging abuisievelijk niet opgenomen in advertentie. Onjuiste informatie strijd met Reclamecode voor Kansspelen.

Advertentie mag aan vijf vrienden worden gegeven, er aangeboden om voor Stichting Humanitas mee te spelen. In een brief heeft de VriendenLoterij aangegeven dat slechts drie vrienden prijs kunnen krijgen.

Verweer Vriendenloterij: Enkele maanden na de introductie van de Vriendenloterij is besloten het aantal vrienden dat in aanmerking kan komen voor een prijs terug te brengen van vijf naar drie. Over deze wijziging, die is ingegaan per de trekking van mei 2011, is op 16 mei 2011 een brief verstuurd naar alle deelnemers van de loterij, onder wie klager. Verweer Humanitas: Deze wijzigingen zijn abusievelijk niet opgenomen in de advertentie van 26 juli 2011.

 

Commissie: Wat er zij van de communicatie over wijzigingen in het prijzenpakket van de VriendenLoterij, vast is komen te staan dat in de advertentie wordt gezegd dat gewonnen prijzen ook aan vijf deelnemende vrienden mogen worden gegeven, terwijl deze regel ten tijde van plaatsing van de advertentie niet meer (onverkort) gold. De uiting gaat derhalve gepaard met onjuiste informatie als bedoeld in artikel 8.2 aanhef van de Nederlandse Reclame Code. Omdat de Commissie voorts van mening is dat de gemiddelde consument door de uiting ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en om die reden oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC. De uiting is tevens in strijd met het bepaalde in artikel II.3 van de Reclamecode voor Kansspelen (RVK).

RB 1178

Reclame Code Commissie acht milieuclaims papierbedrijf APP misleidend

RCC 28 oktober 2011, Dossiernr. 2011/00811D (Stichting Greenpeace tegen Asia Pulp & Paper Group)

Met citaat van Rogier Overbeek, Mediareport 10300 De Reclame Code Commissie heeft naar aanleiding van een klacht van Greenpeace afgelopen vrijdag geoordeeld dat een grootschalige reclamecampagne van papier- en pulpfabrikant Asian Pulp and Paper Group (APP) misleidend is.

Onderwerp van de klacht was een intensief uitgezonden televisiecommercial en een in de grote Nederlandse kranten geplaatste advertentie van APP. De TV-commercial stelde dat APP een verantwoordelijke en duurzame leidende rol wil spelen door het aanplanten van bomen. De print advertentie liet een pootafdruk van een tijger zien, met daarbij de slogan ”Stap in onze voetsporen om onze inzet voor biodiversiteit te zien“. Daarbij presenteerde APP zich als opzichter van het milieu en beriep zij zich op diverse milieuprograma’s die zij zou ondersteunen. De televisiecommercial en de advertentie vermeldden echter niet dat APP in werkelijkheid een papierbedrijf is dat verantwoordelijk is voor de kap van grote hoeveelheden tropisch regenwoud in Indonesië.

RB 1169

Moment dat de folder werd gedrukt

RCC 16 december 2010, dossiernr. 2010/00793-I (Geldigheid strippenkaart per 18 november beëindigd)

Misleidende informatie over invoering OV-Chipkaart en uiting in folder: "De Stadsregio Arnhem Nijmegen heeft de minister toestemming gevraagd om de geldigheid van alle strippenkaarten in de regio’s Arnhem en Nijmegen te beëindigen per 18 november 2010" Op het moment van drukken was de (gewijzigde) informatie juist, klacht wordt ongegrond verklaard.

Klacht: Onlangs heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat besloten om voor Oost-Nederland de verplichte invoering van de OV-chipkaart op te schorten tot 1-02-2011. Het was de wens van o.a. de Provincie Gelderland en de Stadsregio KAN (Knooppunt Arnhem-Nijmegen) om de strippenkaart per 18 -11-2010 af te schaffen, maar dit is niet gehonoreerd. Desondanks verspreidt de regionale (KAN)busvervoerder Breng nog folders met de mededeling dat het mogelijk in november al zover is. Aldus wordt misleidende informatie verspreid.

Verweer: Er wordt geadviseerd niet te veel strippenkaarten op voorraad te nemen, grote promotiecampagne was reeds gepland en materiaal kon niet worden aangepast.

Commissie: De in de folder onder het kopje “Strippenkaart nog beperkt geldig’’ staande tekst is niet onjuist. Deze bevat de feitelijk juiste mededeling dat aan de minister toestemming is gevraagd om de geldigheid van de strippenkaart te beëindigen per 18 november 2010. Daarmee was, op het moment dat de folder werd gedrukt, niets miszegd. In verband met de onzekerheid over de geldigheidsduur van de strippenkaart wordt geadviseerd om in afwachting van het besluit van de minister daarover niet te veel strippenkaarten in voorraad te nemen. De consument wordt slechts gemaand tot een voorzichtig uitgavenpatroon, ten aanzien van de strippenkaart. Adverteerder heeft de tekst van de eerstvolgende folder aan de gewijzigde situatie aangepast, zoals ook blijkt uit een door adverteerder overgelegd exemplaar daarvan. Gelet op het vorenstaande acht de Commissie de klacht ongegrond.

RB 1158

Over een paar weken...

Commentaar in't kort van Timme Geerlof, Ploum Lodder Princen advocaten en notarissen

Over een paar weken maakt Sinterklaas zijn intocht in Nederland in de haven van Harderwijk en wellicht dat de SRC daarin aanleiding zag om de uitspraken van haar rechterlijke colleges over de film “Sint” (van vorig jaar) recentelijk te publiceren. Iedereen herinnert zich nog de bezorgde ouders in diverse media die hun bezorgdheid en woede uitten over de beschadiging van de tere kinderzieltjes door de film over de “horror Sint” (voor een afbeelding van de gewraakte poster zie hiernaast). Vier van hen wisten ook hun weg te vinden naar de RCC, hetgeen tot  de beslssingen met de volgende kenmerken heeft geleid: 2010/00753, 2010/00753A, 2010/00753B (vorig jaar gepubliceerd) , 2010/00753C en2010/00573D

Alle beslissingen hielden een afwijzing van de klacht in. De klachten in dossiernummers 2010/00753 en 2010/00753A waren erop gericht om te voorkomen dat de gewraakte poster in bioscopen of elders zichtbaar zou zijn, een soort voorlopige voorziening dus. In die zaken wijst de RCC de klacht af, oordelend dat zij slechts kan oordelen over “uitingen zoals deze op het moment van de klacht zijn gepubliceerd.”
In de zaak met kenmerk 2010/00753B luidt de klacht dat de poster voor de film in strijd is met het fatsoen (2 NRC) en, zoals ter vergadering aangevoerd, in strijd met het algemeen belang (3 NRC), schade toebrengend aan de geestelijke gezondheid van een groep mensen (4 NRC)  en appelleert aan angstgevoelens (6 NRC). 

De RCC stelt voorop dat zij bij de toetsing van de subjectieve fatsoensnorm terughoudendheid dient te betrachten. De RCC oordeelt vervolgens dat de poster  “slechts” een silhouet van een Sinterklaas te paard toont die bij kinderen niet meer angst inboezemt  dan iedere andere afbeelding van Sinterklaas te paard. Ook de overige details van de poster (de staf, het paardenhoofd en de deels rode letters) leiden niet tot een ander oordeel. Ter vergadering is de poster ook nog voor een lichtbak gehangen of de confrontatie met de poster in de (gangen van de) bioscoop zo waarheidsgetrouw mogelijk te maken, maar ook hierdoor komt de RCC niet tot een ander oordeel. Ook de aangehaalde deskundigenberichten die door klager telefonisch (en schriftelijk, zoals in hoger beroep bleek) werden ingewonnen, konden niet overtuigen. De RCC overweegt te dien aanzien ten eerste dat niet voldoende is komen vast te staan dat “ de meningen van de deskundigen specifiek zijn toegespitst op de uiting, zoals deze in het onderhavige geval wordt beoordeeld. Anderzijds wijst de RCC erop dat een van de vijf deskundigen een afwijkende mening had en dat er “op dit punt dus onvoldoende duidelijkheid [bestaat, red.]”. Op grond van het voorgaande oordeelt de RCC dat  ook geen sprake is van strijd met de overige ingeroepen artikelen.

Klager laat het er niet bij zitten en (de raadsman van) klager appelleert met 3 grieven tegen beslissing van de RCC voor het College van Beroep. De eerste grief is gericht tegen het oordeel van RCC dat zij geen kennis kan nemen van de klacht van klager, voorzover deze betrekking had op de toekomstige openbaarmaking van de poster  (onder meer in abri’s). De tweede grief is eigenlijk een uitwerking van de eerste en stelt aan de orde dat het oordeel van de RCC dat de poster niet angstaanjagend zou zijn onbegrijpelijk is , omdat daarbij geen acht is geslagen op het effect dat de van achter verlichte  poster (zoals in een abri het geval zal zijn) wel angstaanjagend zal zijn. De eerste twee grieven zien dus op het oordeel van de RCC dat zij – kort gezegd – niet kan oordelen over reclameuitingen die ten tijde van de klacht nog niet waren geopenbaard. Dat oordeel van de RCC over de reikwijdte van de beoordeling van klachten door de RCC is juist en begrijpelijk, aldus het College. Grieven 1 en 2 falen derhalve.

De derde grief houdt in dat de RCC ten onrechte geen waarde heeft gehecht aan de geciteerde meningen van de deskundigen. In hoger beroep legt klager nieuwe verklaringen van deskundigen over. Ook grieft appellant dat de RCC heeft nagelaten te motiveren haar oordeel dat geen sprake is van strijd met de overige ingeroepen gronden (strijd met algemeen belang, schade aan geestelijke gezondheid van een groep mensen en appelleren aan angstgevoelens). Het College oordeelt dat de RCC wel waarde heeft toegekend aan de geciteerde meningen van deskundigen, maar heeft de RCC daarin geen aanleiding gezien om de klacht gegrond te achten, wegens voornoemde redenen (mening specifiek toegespitst op de gewraakte uiting en tegenstrijdige meningen). Voor het College is wel duidelijk dat de door appellant geciteerde meningen specifiek zien op de gewraakte uiting, maar is ook zij van mening dat door het feit dat de meningen van de deskundigen niet eenduidig zijn “niet [kan, red.] worden aangenomen dat volgens gangbare opvattingen van deskundigen de poster, zoals deze in bioscopen hangt, schadelijke effecten heeft op kinderen van 12 jaar en jonger. Op grond daarvan is dan ook niet aannemelijk, aldus het College, dat de poster “een bedreiging inhoudt van de geestelijke en/of lichamelijke volksgezondheid als bedoeld in artikel 4 van de Nederlandse Reclame Code.”

Ter vergadering is de poster getoond zoals deze in bioscopen hangt, dat wil zeggen voor een lichtbak. Appellant voert aan dat dit een nog angstaanjagender effect heeft op de kinderen die de poster zien. Het College acht dit niet aannemelijk en overweegt: “tegenover deze heldere achtergrond valt het gelaat van de persoon niet bijzonder op. Dit gelaat is zeer vaag en ook zeer donker afgebeeld  en vertoont bij vluchtige beschouwing op een voor een poster in een bioscoop normaal te achten afstand, geen opvallende details of kenmerken.” Het College besluit met het oordeel dat “de op de poster afgebeelde persoon, voor kinderen die bang zijn Sinterklaas, niet angstaanjagender is dan een willekeurige afbeelding van Sinterklaas op een poster.”

Resumerend leren de Sint-uitspraken ons het volgende. Je kunt als klager niet bij de RCC terecht voor een voorshands oordeel over een geplande reclameuiting (wel als adverteerder, RB 1085). Op opinies van deskundigen kan slechts met succes een beroep worden gedaan als gemotiveerd wordt dat de opinie is gebaseerd op de uiting zoals deze wordt getoond. Tot slot zien we nog eens bevestigd dat de RCC en het College met terughoudendheid beslissen over de subjectieve fatsoensnorm ex artikel 2 NRC en dat niet lichtvaardig wordt aangenomen dat een reclame uiting schadelijk kan zijn voor de geestelijke gezondheid van (een groep) kinderen.

RB 1156

Waarna het contract voor 12 maanden ingaat

Vz. RCC 5 oktober 2011, dossiernr. 2011/00820 (Sportcentrum Vlaardingen sporten voor €1)

Het betreft een - huis-aan-huis bezorgde en op de website www.sportcentrumvlaardingen.nl getoonde - flyer van adverteerder betreffende de “€uro actie”, waarin onder meer het volgende staat: “Sport de maanden september en oktober voor slechts € 1,-“ en “Voor meer informatie kunt u terecht bij de receptie van Sportcentrum Vld.” Klacht: Actie blijkt voor contract van 14 maanden ipv gebruikelijke 12 maanden.
 
Verweer: Adverteerder hanteert contracten voor een periode van 12 maanden. Het contract van de klant die gebruik maakt van de actie gaat pas in per 1 november 2011. Tot die tijd betaalt de klant conform de aanbieding in de flyer € 1,-. Er wordt dus geen contract voor 14 maanden afgesloten. In de flyer wordt voor meer informatie duidelijk verwezen naar de receptie van de sportschool.

De voorzitter is van oordeel dat de Commissie de klacht zal afwijzen. Hij overweegt daartoe het volgende.

Door adverteerder is voldoende aannemelijk gemaakt dat geen sprake is van een contract van 14 maanden in plaats van de bij deze sportschool gebruikelijke contractsperiode van 12 maanden. Niet is weersproken dat daadwerkelijk in de maanden september en oktober 2011 voor € 1,- gebruik kan worden gemaakt van de faciliteiten van het sportcentrum, waarna het contract voor 12 maanden ingaat per 1 november 2011.

RB 1155

Een afzichtelijke kaakontsteking

CVB 11 oktober 2011, Dossiernr. 2011/570 (Stadgenoot kaakontsteking)

Klacht. 1. Het afbeelden van iemand met een afzichtelijke kaakontsteking jaagt de lezers angst aan. Omdat het onderschrift niet aansluit bij de foto is de uiting misleidend en onethisch. 2. De advertentie biedt te weinig informatie over de zin “Hele aanbod v.o.n. (tot 7% goedkoper)”. Deze zin is onduidelijk, onjuist en misleidend wegens het ontbreken van concrete gegevens.

Vzr. neemt klacht niet in behandeling.
Commissie wijst de klacht af

De grieven
          
In de reclame-uiting is een uiterst onfrisse jongeman te zien met een zeer oneven­wich­tig uiterlijk. Uit niets blijkt dat hij een tennisbal in zijn mondholte heeft en geen kaakontsteking. Het is niet acceptabel op deze wijze de situatie uit te beelden dat men onverwachts tegen het eigen huis aanloopt. Kennelijk zijn de leden van de Commissie niet bekend met het verschijnsel kaakontsteking. Omdat de gemiddelde consument niet onver­wachts met mismaakte mensen in aanraking wenst te komen, en de afbeelding onjuist, onduidelijk en misleidend is, moet de beslissing van de Commissie worden vernietigd.

CvB bevestigd dat

1. Naar het oordeel van het College zal de gemiddelde consument herkennen dat de man op deze wijze is afgebeeld om aldus de me­tafoor uit te beelden dat hij “tegen het eigen huis is aangelo­pen”, in deze zin dat hij een eigen huis heeft gevonden.

2. (...) Met inachtneming van deze terughoudendheid acht het College de onderhavige uiting niet van dien aard dat de grens van het toelaatbare wordt overschreden. Van een (te) schokkende afbeelding is geen sprake.