RB
RB 3838
10 juni 2024
Artikel

Laatste plekken voor de Actualiteitenlunch Reclamerecht

 
RB 3837
3 juni 2024
Artikel

Vacature Simmons & Simmons: Advocaat-stagiaire IP / Life Sciences

 
RB 3836
31 mei 2024
Artikel

Pinsent Masons Amsterdam zoekt voor haar octrooi- en Life Sciences team junior en senior advocaat-medewerkers

 
RB 2561

Naastgelegen stuwencomplex Hagestein ook in beeld

Voorz. RCC 14 oktober 2015, RB 2561; dossiernr. 2015/00974(Waterkrachtcentrale Maurik)
Afwijzing van de klacht. Het betreft een televisiecommercial voor “Nuon Groen uit Nederland”, waarin dit product wordt aangeprezen als “duurzame energie uit eigen land”. In de televisiecommercial is onder meer de waterkrachtcentrale Maurik te zien. De klacht: Klager stelt dat in de televisiecommercial beelden van de stuw bij Hagestein zijn te zien. Deze waterkrachtcentrale werd voorheen gebruikt door adverteerder. Zij is echter daarmee gestopt. Klager vraagt zich af waarom adverteerder dan toch nog reclame voor groene stroom maakt.

Het verweer

Dit kan als volgt worden samengevat. De stuw Hagestein maakt deel uit van het Stuwensemble Hagestein/Amerongen/Driel. Naast dit Stuwensemble is de waterkrachtcentrale Maurik van adverteerder gelegen. Deze waterkrachtcentrale van adverteerder voorziet ongeveer 8.000 huishoudens van duurzaam opgewekte elektriciteit. In de televisiecommercial wordt een beeld geschetst van waterkracht. Daarbij wordt extra de aandacht gevestigd op de waterkrachtcentrale Maurik van adverteerder, zoals ook blijkt uit het logo van adverteerder dat duidelijk op deze waterkrachtcentrale is te zien. Het is vrijwel onmogelijk om de waterkrachtcentrale Maurik in beeld te brengen zonder dat het daarnaast gelegen Stuwensemble in beeld komt.

Het oordeel van de voorzitter
Voor zover klager met zijn klacht bedoelt te stellen dat adverteerder geen gebruik maakt van waterkracht, oordeelt de voorzitter dat adverteerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij met behulp van de waterkrachtcentrale Maurik stroom opwekt voor ongeveer 8.000 huishoudens. Deze waterkrachtcentrale komt in de televisiecommercial uitdrukkelijk in beeld, waarbij het logo van adverteerder is te zien. Dat, aanzienlijk minder prominent in beeld, ook een daarnaast gelegen stuwencomplex is te zien dat niet van adverteerder is, leidt niet tot het oordeel dat de reclame-uiting onjuist of misleidend is. De boodschap van de televisiecommercial is immers dat adverteerder “duurzame energie” levert die mede met waterkracht is opgewekt. Deze boodschap dient op grond van het voorgaande juist te worden geacht.

RB 2560

Reclameboek duidt CGR onderzoek in vergelijkende reclame

Citeerwijze: CGR 10 september 2015, RB 2560; Advies AA15.053 (Gebruik onderzoek in vergelijkende reclame), m.n. Menno Heerma van Voss.
>Eerder RB-nummer: RB 2547. Duiding door: Menno Heerma van Voss, KEENON. Betrokken bij de zaak: nee.
Onderwerpen, trefwoorden, dossiers
- Geneesmiddelenreclame
- Onvolledige vergelijking. I.s.m. art. 5.2.2.8 onder h CGR
- Negatief advies m.b.t. reprint carrier met uitkomsten van vergelijkende onderzoek inzake twee geneesmiddelen.

Wat is de juridische kern?
Is de vergelijking wetenschappelijk aantoonbaar juist en overeenkomstig de jongste stand van de wetenschap? En is de vergelijking volledig?
Artikel 5.2.2.8 CGR inzake vergelijkende reclame bepaalt onder meer: g. de vergelijking wetenschappelijk aantoonbaar juist is en overeenkomstig de jongste stand van de wetenschap;
h. de vergelijking volledig is ten aanzien van de werking, bijwerkingen, indicaties, contra-indicaties en andere relevante gegevens van de te vergelijken stoffen of geneesmiddelen, en – in het algemeen de omzichtigheid is betracht die zowel ten opzichte van de branchegenoten als ten opzichte van degene tot wie de reclame zich richt, geboden is.

De Codecommissie oordeelt dat aan het bepaalde onder g. is voldaan: “de publicatie inzake niet rechtstreeks vergelijkende observationele studie voldoet methodisch en statistisch aan de wetenschappelijk daaraan te stellen eisen”.

De Codecommissie oordeelt echter dat aan het bepaalde onder h. niet is voldaan:

RB 2559

Volkswagen app zonder module slechts voor bepaalde typen auto's beschikbaar

Vzr. RCC 6 oktober 2015, RB 2559, dossiernr. 2015/00918 (Mijn Volkswagen app)
VT zonder aanbeveling. App. De uiting: Het betreft een televisiecommercial waarin de ‘Mijn Volkswagen app’ wordt aangeprezen. Aan het einde van de commercial verschijnt in beeld de mededeling: “Kijk voor meer informatie op volkswagen.nl.” De klacht: Klaagster stelt, kort samengevat, dat adverteerder in de televisiecommercial doet voorkomen alsof de app beschikbaar is voor de Volkswagen. Dit geldt echter alleen voor Volkswagens die na juni 2015 geleverd zijn. Indien men voor eerder geleverde Volkswagens de app wil gebruiken, dient men eerst een module te laten inbouwen. Deze kost ongeveer € 269,-- en daarbij dient men een tweejarig abonnement te nemen voor roaming of internet. Dit wordt niet in de televisiecommercial vermeld. Klaagster voelt zich hierdoor misleid.

Het oordeel van de voorzitter:
1)  De inleidende klacht is gericht tegen de versie van de televisiecommercial die ten tijde van het indienen van de klacht werd uitgezonden. Deze televisiecommercial eindigde met de mededeling: “Kijk voor meer informatie op volkswagen.nl”. Adverteerder heeft niet weersproken dat deze tekst onvoldoende duidelijk maakt dat de app uitsluitend beschikbaar is voor auto’s van het type Golf, Golf Variant en Sportsvan in de uitvoering Business Edition Connected die sinds juni 2015 worden geleverd. Voor auto’s vanaf bouwjaar 2010 geldt dat het mogelijk is tegen betaling een accessoire te laten inbouwen (de ‘Mijn Volkswagen Module’) die het mogelijk maakt de app te gebruiken. Nu op geen enkele wijze uit de televisiecommercial blijkt dat de app uitsluitend zonder verdere kosten geschikt is voor bepaalde typen en uitvoeringen Volkswagens, heeft adverteerder geen duidelijke informatie over de gebruiksmogelijkheden van de app verstrekt als bedoeld onder b van artikel 8.2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Voorts is de voorzitter van oordeel dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen. Om die reden is de uiting misleidend en oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

2)  Naar aanleiding van de reactie van adverteerder is aan klaagster gevraagd of zij de klacht nog wenste te handhaven, waarop klaagster bevestigend heeft geantwoord. Daarbij heeft zij tevens bezwaar gemaakt tegen de aangepaste versie van de televisiecommercial. De aangepaste televisiecommercial betreft echter in feite een nieuwe reclame-uiting en de voorzitter acht het niet juist in het kader van een vraag of prijs wordt gesteld op verder behandeling tevens een klacht tegen een nieuwe reclame-uiting te formuleren. Uit praktisch oogpunt overweegt de voorzitter evenwel als volgt. In de nieuwe televisiecommercial staat uitdrukkelijk: “Kijk voor beschikbaarheid op www.volkswagen.nl”. Hierdoor maakt adverteerder ondubbelzinnig duidelijk dat de app niet voor elke Volkswagen beschikbaar is. Door op de genoemde website te kijken kan men, zoals de voorzitter heeft geconstateerd, zien bij welke modellen de app reeds zonder bijkomende kosten kan worden gebruikt en bij welke modellen inbouw van de benodigde ‘Mijn Volkswagen Module’ mogelijk is alsmede welke kosten daarmee zijn gemoeid. De voorzitter ziet aldus geen aanleiding om het oordeel ten aanzien van de eerdere televisiecommercial van overeenkomstige toepassing te achten op de gewijzigde versie daarvan. Om die reden zal de voorzitter voorts gebruik maken van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 12 lid 5 van het Reglement van de Reclame Code Commissie en het College van Beroep en een aanbeveling achterwege laten. Adverteerder heeft immers de reclame-uiting aangepast en meegedeeld verdere maatregelen te nemen teneinde verwarring omtrent de beschikbaarheid van de aangeprezen app te voorkomen. Derhalve wordt beslist als volgt.

De beslissing van de voorzitter
Op grond van het voorgaande acht de voorzitter de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC.



 
RB 2558

Nieuwe slogan op billboard maakt duidelijk dat Trojka Pink alcohol bevat

Vzr. RCC 5 oktober 2015, RB 2558, dossiernr. 2015/00968 (Trojka Pink)
VT zonder aanbeveling. Billboard campagne. De uiting: Het betreft een audiovisuele uiting (billboard campagne) voor Trojka Pink die is uitgezonden via de kanalen van SBS tijdens en na een film. De klacht: Klager stelt, samengevat, dat in de reclame-uiting geen melding wordt gemaakt van het feit dat het aangeprezen product alcohol bevat, terwijl ook de educatieve slogan ‘Geen 18, geen alcohol’ ontbreekt.

Het oordeel van de voorzitter:
1)  Niet in geschil is dat in de bestreden reclame-uiting zoals deze luidde ten tijde van het indienen van de klacht, niet de slogan ‘Geen 18, geen alcohol’ werd vermeld, waardoor deze in strijd is met artikel 33 lid 1 en lid 2 RVA 2014 is. Evenmin is voldaan aan artikel 3 lid 1 RvA 2014 nu uit de reclame-uiting onvoldoende blijkt dat het gaat om alcoholhoudende drank. Dit laatste kan slechts uit de teksten op de afgebeelde fles worden afgeleid. Deze fles verschuift echter telkens in beeld en de aandacht van de teksten op de fles wordt afgeleid door wisselende foto’s in relatief groot formaat met feestende personen. De klacht is derhalve gegrond.

2)  Adverteerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij na de ontvangst van de klacht direct actie heeft ondernomen teneinde het uitzendschema en de reclame-uiting aan te passen. De nieuwe reclame-uiting vermeldt, zoals de voorzitter heeft geconstateerd, wel de voorgeschreven slogan. Door het gebruik van deze nieuwe slogan wordt tevens duidelijk gemaakt dat het gaat om alcoholhoudende drank. Om die reden zal de voorzitter gebruik maken van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 12 lid 5 van het Reglement van de Reclame Code Commissie en het College van Beroep en een aanbeveling achterwege laten.

De beslissing van de voorzitter
Op grond van het voorgaande acht de voorzitter de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 3 lid 1 RvA 2014 en artikel 33 lid 1 en lid 2 RVA 2014.

RB 2557

Radiocommercial Specsavers voldoet niet aan informatieplicht

Vzr. RCC 5 oktober 2015, RB 2567, dossiernr. 2015/00853 (Specsavers)
Aanbeveling. Radiocommercial. De uiting: Het betreft een radiocommercial waarin onder meer wordt gezegd: “Als u bij ons een bril met een montuur van 79,-- euro of meer koopt, krijgt u altijd een tweede montuur van dezelfde prijs en de glazen gratis. Dat geldt ook voor al onze merkmonturen. Dus ik krijg er een tweede montuur met dezelfde type gratis bij? Precies, vergelijk dat maar eens met uw opticien. Kijk voor alle informatie op Specsavers.nl”. De klacht: Klager stelt dat men, anders dan in de radiocommercial wordt gezegd, niet een tweede bril met hetzelfde montuur en dezelfde glazen gratis krijgt indien men een bril bij adverteerder koopt. Dit bleek toen klager een bril bij een winkel van adverteerder had gekocht en hem voor de tweede bril toch kosten in rekening werden gebracht. In de radiocommercial wordt niet gezegd dat men naar de voorwaarden moet vragen.

Het oordeel van de voorzitter:
1)  De klacht is gericht tegen een radiocommercial waarin wordt gezegd dat men bij adverteerder bij de aankoop van een bril van minimaal € 79,-- ‘altijd’ een tweede montuur van dezelfde prijs en hetzelfde type glazen gratis krijgt. In de bestreden uiting wordt derhalve op absolute wijze gezegd dat men vanaf genoemd bedrag voor de tweede bril geen extra kosten hoeft te betalen. Uit de radiocommercial blijkt niet van het bestaan van voorwaarden. Deze worden immers niet met zoveel woorden genoemd. Dit geldt ook voor de mededeling “Kijk voor alle informatie op Specsavers.nl”. Deze mededeling informeert de gemiddelde consument onvoldoende over het bestaan van voorwaarden die kunnen meebrengen dat voor een tweede bril toch kosten verschuldigd zijn, zoals bij klager het geval was. Het betreft kosten die adverteerder in rekening brengt indien men extra dunne glazen of een coating wenst.

2)  Het bestaan van voorwaarden die tot extra kosten kunnen leiden betreft essentiële informatie waarover de consument tijdig en duidelijk had dienen te worden geïnformeerd. In de onderhavige radiocommercial is blijkens het voorgaande niet aan deze informatieverplichting voldaan. De gemiddelde consument zal het daardoor kunnen ontgaan dat er voorwaarden van toepassing zijn die tot extra kosten kunnen leiden. Gelet hierop is in de onderhavige uiting sprake van het niet of op onduidelijke wijze verstrekken van essentiële informatie die de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen als bedoeld in artikel 8.3 aanhef en onder c van de Nederlandse Reclame Code (NRC), terwijl de uiting daartoe voldoende mogelijkheden biedt. Omdat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

3)  De voorzitter neemt nota van de mededeling namens adverteerder dat de onderhavige reclame-uiting niet meer zal worden gebruikt. De voorzitter gaat ervan uit dat adverteerder in haar verdere uitingen zal voldoen aan de hiervoor bedoelde informatieplicht. Om die reden zal de voorzitter gebruik maken van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 12 lid 5 van het Reglement van de Reclame Code Commissie en het College van Beroep en een aanbeveling achterwege laten.

De beslissing van de voorzitter
Op grond van het voorgaande acht de voorzitter de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC.
RB 2556

Toeristenbelasting en heffingen hadden door Center Parcs moeten worden uitgelegd

CVB 13 oktober 2015, RB 2556, dossiernr. 2015/00648 (Center Parcs)
Aanbeveling. Prijzen. De uiting: De (on-line) Center Parcs brochure 2015 #goodtimes. de boekingstool op de website www.centerparcs.nl. De klacht: De klacht wordt als volgt samengevat. Klager heeft twee cottages geboekt op adverteerders park De Huttenheugte. Blijkens de (door klager overgelegde) boekingsbevestiging is een bedrag van € 91,80 in rekening gebracht voor “toeristenbelasting en heffingen”. In de brochure en op de boekingssite wordt voorafgaand aan de reservering niet duidelijk gemaakt waaruit de “heffingen” bestaan en wat de hoogte van de toeristenbelasting en de heffingen is. Er wordt slechts in het algemeen meegedeeld “De prijs van een verblijf is exclusief (…) toeristenbelasting en heffingen”. Klager meent dat ten onrechte onder de noemer ‘toeristenbelasting en heffingen’ lokale lasten in rekening worden gebracht die niets met toeristenbelasting te maken hebben. Andere kosten dan de toeristenbelasting moeten in de geadverteerde prijs worden meegenomen en niet via de toeristenbelasting worden verrekend. Volgens klager is sprake van strijd met de Reclamecode Reisaanbiedingen (RR) 2014.

Het oordeel van het College:
1. Het College deelt niet het standpunt van Center Parcs dat klager niet ontvankelijk is in de inleidende klacht. De Commissie en het College mogen reclame-uitingen en uitnodigingen tot aankoop gericht op de Nederlandse markt betreffende reisdiensten toetsen aan de Reclamecode Reisaanbiedingen. Dat Center Parcs is aangesloten bij een brancheorganisatie die zelf geen deelnemende brancheorganisatie is bij bedoelde reclamecode, staat aan deze toetsing niet in de weg. Op grond van de statuten van de Stichting Reclame Code en het reglement betreffende de werkwijze van de Reclame Code Commissie en het College van Beroep, achten de Commissie en het College zich bevoegd kennis te nemen van klachten ingediend tegen reclame-uitingen waarop een bijzondere reclamecode van toepassing is, ook als de betrokken adverteerder niet direct of indirect bij (de totstandkoming van) die bijzondere reclamecode betrokken is (geweest). De hierna in punt 7 te noemen beleidsregel van de ACM doet aan deze bevoegdheid evenmin af.

2. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Deze grieven betreffen uitsluitend het oordeel van de Commissie ten aanzien van de toeristenbelasting en de heffingen als aan de orde in de door de Commissie met B aangeduide reclame-uiting. Het College merkt op dat geen grief is gericht tegen de interpretatie door de Commissie van het gedeelte van de inleidende klacht dat in beroep aan de orde is. In beroep dient dan ook te worden beoordeeld of de Commissie terecht heeft geoordeeld dat de vermelding van de toeristenbelasting en heffingen niet voldoet aan de eisen van artikel III sub 1 van de Reclamecode Reisaanbiedingen (RR) 2014 in verbinding met artikel 8.4 sub i van de Nederlandse Reclame Code (NRC).

3. Het College ziet in de uiting die als bijlage 2 aan de beslissing van de Commissie is gehecht geen prijzen voor accommodaties staan. Het College begrijpt evenwel dat bij een weergave op het scherm de accommodaties van verschillende parken met bijbehorende prijzen per accommodatie worden getoond in combinatie met de mogelijkheid verder te zoeken. In de als bijlage 3 aan de beslissing van de Commissie gehechte uiting gaat het om de situatie dat de consument zijn keuze voor een park reeds heeft gemaakt. Hier worden uitsluitend de prijzen van de accommodaties van het gekozen park getoond. Beide uitingen maken, naar niet in geschil is, onderdeel uit van de “boekingstool” van Center Parcs. De Commissie heeft ten aanzien van beide uitingen geoordeeld dat sprake is van een uitnodiging tot aankoop in verband met een overeenkomst op afstand. Het College onderschrijft dit oordeel. Het gaat immers om een “boekingstool” waarbij te boeken accommodaties met bijbehorende prijzen worden getoond. Het boekingsproces verloopt via internet. Het College verwijst voor de toepasselijke regelgeving waaraan in dit geval dient te worden getoetst naar artikel IV sub 1 RR 2014 in combinatie met artikel III sub 1 RR 2014, welke artikelen in samenhang met artikel 8.4 sub i NRC dienen te worden uitgelegd.

4. Ten aanzien van de toeristenbelasting is niet in geschil dat het variabele onvermijdbare kosten betreft. Het is niet mogelijk deze kosten op voorhand te berekenen en in de prijzen van de accommodaties op te nemen. Deze kosten zijn per persoon per dag verschuldigd op grond van lokale verordeningen. De hoogte van de toeristenbelasting kan per park variëren, afhankelijk van hetgeen in de toepasselijke lokale verordening is bepaald. De toeristenbelasting kent derhalve in het algemeen drie variabelen, te weten het gekozen park (waardoor wordt bepaald welke lokale verordening van toepassing is), het aantal personen en de duur van het verblijf. Ook kan de toeristenbelasting per jaar waarop de boeking betrekking heeft, verschillen, afhankelijk van wijzigingen in de lokale verordeningen. Center Parcs stelt dat daarnaast nog afzonderlijke variabelen gelden doordat kinderen geen of minder toeristenbelasting zijn verschuldigd. Zij heeft deze laatste stelling niet gestaafd, maar de juistheid ervan kan, gelet op het voorgaande, in het midden blijven.

5.  In de situatie dat een accommodatie met bijbehorende prijs wordt getoond, is een aanbieder naar het oordeel van het College op grond van de in punt 3 weergegeven regelgeving verplicht informatie te geven over de hoogte van de toeristenbelasting. In zoverre bestaat geen relevant verschil met de andere, deels variabele, onvermijdbare kosten die Center Parcs wel noemt met bijbehorend bedrag, te weten de reserveringskosten ad € 29,50 per boeking en de verplichte bedlinnenpakketten bij boeking van een Comfort Cottage ad € 7,25 per persoon. Dat de toeristenbelasting diverse variabelen kent, doet aan deze verplichting niet af. Center Parcs kon in dit verband niet volstaan met de enkele mededeling dat de getoonde prijzen exclusief toeristenbelasting zijn. Zij had de consument in de uitingen die als bijlage 2 en 3 aan de beslissing van de Commissie zijn gehecht reeds dienen te informeren over de hoogte van die belasting, eventueel door middel van een duidelijk herkenbare verwijzing bij de prijzen naar informatie over de hoogte van de toeristenbelasting en de wijze waarop deze met inachtneming van variabelen berekend wordt. Hieruit volgt overigens ook dat het College niet het standpunt van Center Parcs deelt dat het uit praktisch oogpunt onhaalbaar is om de consument over deze aspecten te informeren. Indien prijzen van een specifieke accommodatie voor een bepaalde periode worden getoond, is immers duidelijk welke lokale verordening van toepassing is en welk bedrag, naar de op dat moment bekende tarieven, dientengevolge aan toeristenbelasting zal zijn verschuldigd. De hoogte van de toeristenbelasting zoals vastgesteld bij deze verordeningen, kan in de toekomst wijzigen, maar dat neemt niet weg dat Center Parcs op de hiervoor bedoelde wijze informatie kan en dient te verschaffen over de op het moment van boeking per park geldende, door haar aan de klant in rekening te brengen toeristenbelasting. Center Parcs heeft dit nagelaten. Het College acht bijlage 2 en 3 bij de beslissing van de Commissie op grond van het voorgaande in strijd met artikel IV sub 1 RR 2014 in verbinding met artikel III sub 1 RR 2014 en artikel 8.4 sub i NRC.

6. Ten aanzien van de heffingen heeft de Commissie geoordeeld dat sprake is van vaste onvermijdbare kosten die in de geadverteerde prijzen van de accommodaties inbegrepen dienen te zijn. Center Parcs heeft in beroep de samenstelling, de berekening en de wijze van doorberekening van lokale heffingen en lokale kosten toegelicht. Naar het oordeel van het College heeft Center Parcs daarbij voldoende onderbouwd dat geen aanleiding bestaat om ten aanzien van de heffingen anders te oordelen dan ten aanzien van toeristenbelasting. Ook de heffingen zijn te beschouwen als lokale lasten en deze lasten kunnen, naar Center Parcs voldoende heeft toegelicht, globaal worden herberekend tot een bepaald bedrag per persoon per nacht. Het College acht het toelaatbaar deze kosten op die basis te vermelden. Anders dan de Commissie is het College derhalve van oordeel dat de heffingen als variabele onvermijdbare kosten dienen te worden beschouwd in plaats van vaste onvermijdbare kosten. Dit oordeel kan Center Parcs echter niet baten, nu in de onderhavige uitingen zoals opgenomen in bijlage 2 en 3 bij de beslissing van de Commissie, geen informatie wordt gegeven over de hoogte van de heffingen. Hetgeen onder 4.5 is vermeld, is hier van overeenkomstige toepassing. Center Parcs had de hoogte van de heffingen dus afzonderlijk dienen te vermelden bij de prijzen van de accommodaties, of eventueel in de uitingen bij die prijzen een duidelijk herkenbare verwijzing dienen op te nemen naar informatie over de hoogte van de heffingen en de wijze van samenstelling daarvan.

7. Ten aanzien van de stelling van Center Parcs dat zij handelt in overeenstemming met beleid van de ACM, overweegt het College dat het hier blijkbaar in het bijzonder gaat om een beleidsregel zoals samengevat in een zin in een e-mail van 4 september 2013 van de ACM, welke zin kennelijk is bedoeld als antwoord op een vraag van Recron. Deze zin luidt als volgt: “Voor zover er variabele kosten zijn moet dit duidelijk vooraf genoemd zijn (per item en eenheid) en toegevoegd worden aan de aangeboden prijs zodra de bepalende parameter bekend is.” Het College leest in deze mededeling niet dat de ACM van oordeel is dat in een situatie als aan de orde (in de uitingen) in bijlage 2 en 3 bij de beslissing van de Commissie, waarin specifieke accommodaties worden aangeboden en de bijbehorende prijzen worden genoemd, geen verplichting zou bestaan de consument tegelijk te informeren over de hoogte van toeristenbelasting en de hoogte van de heffingen.

8. Voor zover Center Parcs stelt dat het opleggen van de verplichting om de heffingen op te nemen in de prijs van de accommodaties zou leiden tot benadeling van haar marktpositie en zodoende tot oneerlijke concurrentie, merkt het College dat het in dit geval niet gaat om het opnemen van de heffingen in de prijs, maar om de vermelding van deze variabele onvermijdbare kosten bij de prijzen van de specifieke accommodaties. Niet valt in te zien dat Center Parcs in wezenlijke mate wordt benadeeld indien zij de toeristenbelasting en heffingen zodanig dient weer te geven dat de consument in het stadium van de boeking als aan de orde in de onderhavige uitingen zoals opgenomen in bijlage 2 en 3 bij de beslissing van de Commissie, over deze kosten wordt geïnformeerd op de wijze zoals bedoeld onder punt 5 van deze beslissing.

9.  Aan de wens van Center Parcs om te vernemen op welke wijze zij bij de geadverteerde prijs melding dient te maken van toeristenbelasting en heffingen, kan het College niet voldoen. Het behoort niet tot de taak van het College aanwijzingen te geven over de wijze waarop deze informatie in het onderhavige geval dient te worden verstrekt.

10. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

De beslissing van het College van Beroep:
Het College bevestigt de beslissing van de Commissie, voor zover in beroep aan de orde, met enige wijziging van gronden voor zover het betreft het oordeel van de Commissie ten aanzien van de heffingen en met dien verstande dat het College de uitingen die als bijlage 2 en 3 aan de beslissing van de Commissie zijn gehecht in strijd acht met artikel IV sub 1 RR 2014 in verbinding met artikel III sub 1 RR 2014 en artikel 8.4 sub i NRC.


RB 2555

Keuze voor korting of een upgrade betrekking op huidige al betaalde hostingpakket

RCC 1 oktober 2015, RB 2555, dossiernr. 2015/00896 (Hostingpakket)
Aanbeveling. Uitzenden ICT. De uiting: Het betreft de volgende aanbieding van ‘hostingpakket 2’ op adverteerders website www.budgetwebhosting.nl: “Hostingpakket 2 (incl. E-mail Pakket)1250 MB, 12.5 GB, € 24,00, € 12,-” en: “Prijs € 12,00 per jaar (eenmalige set-up kosten € 8,65)  Hostingpakket 2: Gratis domein! 1250 MB webruimte,12.5 GB dataverkeer per maand”. De klacht: In de uiting wordt als inhoud van ‘hostingpakket 2’ 1250 MB webruimte en 12.5 GB dataverkeer per maand beloofd. Nadat klager het pakket had besteld (en betaald), bleek dat hij slechts 250 MB webruimte en 2.44 GB dataverkeer kreeg. Nadat klager hierover contact had opgenomen met adverteerder, bleek hem dat onder in de uiting in kleine lettertjes staat dat incasso nodig is. Klager heeft de incasso in orde gemaakt door het invullen en aan adverteerder toesturen van het ‘formulier automatische incasso’ (welk formulier door klager is overgelegd [en in kopie als bijlage 2 aan deze uitspraak is gehecht]). Desondanks werd klagers limiet voor webruimte en dataverkeer niet verhoogd. Desgevraagd werd klager meegedeeld dat dit het gevolg is van zijn op het incassoformulier ingevulde keuze voor “10% korting” in plaats van voor “extra webruimte en dataverkeer”. Klager acht het niet duidelijk dat de keuze voor korting of een upgrade betrekking heeft op het huidige al betaalde hostingpakket.

Het oordeel van de Commissie:
In de bestreden uiting wordt ‘hostingpakket 2’ met 1250 MB webruimte en 12.5 GB dataverkeer per maand aangeboden voor € 12,00 per jaar in plaats van de gebruikelijke prijs van € 24,00. In de beschrijving van het ‘hostingpakket 2’ staat onder meer “Betaling per jaar middels automatische incasso”. Voorts staat onder in de uiting, na de beschrijving van alle door adverteerder aangeboden hostingpakketten en onder de links naar deze pakketten, in kleine letters (voor zover hier van belang): “Genoemde pakketten i.c.m. incasso excl. BTW & domein.” De Commissie acht voldoende aannemelijk geworden dat bij betaling per incasso het ‘hostingpakket 2’ met genoemde inhoud daadwerkelijk voor € 12,00 per jaar besteld kan worden. Op grond hiervan kan de bestreden uiting zelf niet onjuist of misleidend worden geacht. Niettemin is de Commissie van oordeel dat sprake is van oneerlijke reclame in de zin van artikel 7 van de Nederlandse Reclame Code (NRC), nu de gemiddelde consument in het op de uiting volgende bestelproces in verwarring wordt gebracht. Uit de klacht en de daarbij gevoegde e-mailcorrespondentie tussen klager en adverteerder blijkt immers dat het ontvangen van ‘hostingpakket 2’ met de geadverteerde inhoud van 1250 MB en 12.5 GB niet alleen afhankelijk is van betaling per incasso, maar ook van het uitdrukkelijk aangeven van de keuze “extra”/“5 keer meer webruimte en dataverkeer” op het ten behoeve van de automatische incasso in te vullen formulier. Wordt gekozen voor de andere optie “10% korting op uw totale factuurbedrag”, dan bestaat de inhoud van het ‘hostingpakket 2’, naar adverteerder niet heeft weersproken, uit 250 MB webruimte en 2.44 GB dataverkeer per maand. Naar het oordeel van de Commissie is voor de gemiddelde consument niet duidelijk dat de geadverteerde 1250 MB webruimte en 12.5 GB dataverkeer per maand kennelijk een upgrade betreffen van een basispakket met 250 MB en 2.44 GB, welke upgrade de consument alleen ontvangt indien hij deze keuze op het incassoformulier uitdrukkelijk vermeldt, en dat bij de keuze voor 10% korting niet de in de uiting genoemde webruimte en dataverkeer worden verkregen maar slechts een vijfde deel daarvan. Door bovengenoemde onduidelijkheid kan de consument op het verkeerde been worden gezet en tot een transactie besluiten waartoe hij niet besloten zou hebben indien hem duidelijk was gemaakt - in de uiting of tijdens het bestelproces - wat de gevolgen van zijn keuze voor korting of een upgrade zijn. De Commissie acht een dergelijke verwarrende wijze van informatieverstrekking in strijd met de vereisten van professionele toewijding als bedoeld in artikel 7 NRC. Daarom wordt als volgt beslist.

De beslissing
De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.
RB 2554

Enkele reclame-uitingen voor geneesmiddel Toujeo onvoldoende onderbouwd

CGR 8 september 2015, RB 2554, K15.005 (Novo Nordisk tegen Sanofi-Aventis)
Reclame. De klacht van Novo Nordisk heeft betrekking op reclame-uitingen van Sanofi voor haar geneesmiddel Toujeo. Sanofi claimt dat er sprake is van een nieuwe generatie basale insuline. Deze claim is misleidend volgens de Codecommissie. De claim "Effectieve HbA1c verlaging, non-inferior t.o.v. Lantus (...)", is naar het oordeel van de Codecommissie juist, voldoende wetenschappelijk onderbouwd en niet misleidend evenals "Een nieuwe, compacte formulering van insuline glargine(...)", "Het volume van glargine is gereduceerd tot 1/3" inclusief de afbeeldingen van de moleculen en "De afgifte van insuline glargine moleculen gaat geleidelijker door het kleinere oppervlak".

Ten aanzien van de claim: "Een Stabieler glucoseverlagend effect gedurende meer dan 24 uur t.o.v. Lantus" is de Codecommissie van oordeel dat het niet vermelden dat de resultaten van de studies zijn behaald bij patiënten met diabetes type 1, misleidend is. De claims die onvoldoende onderbouwd zijn: "Toujeo geeft minder nachtelijke hypoglykemieën dan Lantus bij patiënten met diabetes type 2" inclusief staafdiagrammen met de tekst "minder hypoglykemieën in de titratiefase en onderhoudsfase".
De claim "Verminderd risico op nachtelijke hypoglykemie is in strijd met SPC van Toujeo. De teasercampagne is niet aan te merken als publiekreclame. De klacht van Novo Nordisk is op onderdelen gegrond.
RB 2553

Ten onrechte voeren kwaliteitskeurmerken voor hijama-therapie

Ktr. Rechtbank Midden-Nederland 30 september 2015, RB 2553; ECLI:NL:RBMNE:2015:6985 (Hijama-cupping)
Keurmerk. Reclamerecht. Contractenrecht. Eiseres heeft zich in juli 2014 ingeschreven voor een bij gedaagde te volgen cursus tot het worden van zogenoemd Hijama-therapeut. Gedaagde voerde ten tijde van het sluiten van de overeenkomst op haar website ten onrechte een aantal kwaliteitskeurmerken, namelijk die van AVAR (visitatiebureau kwaliteitscontrole in de zorg), BVHC (Beroepsvereniging voor hijama en cupping), BAH (British Association Hirudotherapy) en NVF (Nederlandse Vereniging Fytotherapie). Indien een handelaar een kwaliteitslabel aanbrengt zonder daarvoor de vereiste toestemming te hebben, dan is op grond van artikel 6:193g aanhef en onder b BW onder alle omstandigheden sprake van een misleidende handelspraktijk. De overeenkomst is vernietigbaar omdat deze als gevolg van een oneerlijke handelspraktijk tot stand is gekomen.

4.2. [eiseres] verwijt [gedaagde] dat zij oneerlijke handelspraktijken heeft bedreven door valse keurmerken te voeren, althans onterecht keurmerken te voeren. [eiseres] voert verder aan dat de gevoerde keurmerken voor haar van doorslaggevend belang waren in haar beslissing om de cursus aan te vangen en de overeenkomst met [gedaagde] aan te gaan. [eiseres] zou de cursus naar eigen zeggen niet hebben gevolgd zonder de genoemde keurmerken.

4.3. Het verweer van [gedaagde] dat de keurmerken die zij voerde en voert uitsluitend van toepassing zijn op haar [bedrijf 1] en geen rol spelen met betrekking tot de opleiding in kwestie, wordt verworpen omdat niet ter zake doet of de keurmerken betrekking hebben op de tussen partijen overeengekomen opleiding. Vast staat dat [gedaagde] ten tijde van het sluiten van de overeenkomst niet beschikte over een door AVAR verstrekt keurmerk. Ook staat vast dat [gedaagde] op dat moment niet beschikte over een keurmerk van BAH. Indien een handelaar als [gedaagde] een kwaliteitslabel aanbrengt zonder daarvoor de vereiste toestemming te hebben, dan is op grond van artikel 6:193g aanhef en onder b BW onder alle omstandigheden sprake van een misleidende handelspraktijk. Hieraan doet niet af dat [gedaagde] (inmiddels) na een visitatie een keurmerk van AVAR heeft ontvangen en inmiddels door BAH is erkend als trainer en hiervoor een licentie heeft ontvangen.
RB 2552

Enkel handelsnaamgebruik Fiber Nederland betekent niet dat dienst overal via glasvezel is

RCC 28 juli 2015, RB 2552; dossiernr. 2015/00667 (Fiber Nederland)
Reclamerecht. Handelsnaam. Fiber levert andere, niet-vergelijkbare diensten dan Ziggo. Een Radio en TV-reclame waarin wordt gezegd: “Vanaf 1 juli is het feest. Maar niet voor u. Want Ziggo verhoogt voor UPC klanten alweer de prijzen. Daarom kunt u nu zonder gedoe overstappen naar Fiber Nederland met onze installatiegarantie. Kies voor snel internet, goedkoop bellen en interactieve televisie. En krijg lekker veel HD. (...) Ga naar Fiber.nl want u heeft nog tot 1 juli om over te stappen”. Klacht: In de reclame wordt men aangespoord om over te stappen op een product dat niet te vergelijken is met wat klager nu heeft. (...) Verder doet de naam van het bedrijf vermoeden dat het om glasvezel gaat. Glasvezel is echter niet beschikbaar op de postcode van klager en hij is dus aangewezen op (A)DSL. (A)DSL haalt op klagers postcode de door Fiber op de website vermelde snelheid niet.

Commissie:

In de bestreden uitingen wordt de consument geattendeerd op het feit dat men tot 1 juli 2015 kan overstappen naar Fiber Nederland voor “snel internet, goedkoop bellen en interactieve televisie” en “lekker veel HD”, waarbij de prijs gedurende 3 maanden € 34,95 per maand bedraagt. In de uitingen ligt niet de suggestie besloten dat Fiber Nederland een bepaalde snelheid zal bieden, meer in het bijzonder dezelfde snelheid die Ziggo biedt, noch dat bepaalde lokale zenders zonder meer beschikbaar zullen zijn.

Het enkele gebruik van de naam Fiber Nederland in de bestreden uitingen rechtvaardigt naar het oordeel van de Commissie niet de conclusie dat adverteerder haar diensten op ieder adres over glasvezel aanbiedt.