Zakelijke relatie duidelijk ondanks ontbreken van #spon
RCC 17 november 2015, RB 2595; Dossiernr: 2014/00917 (Daniel Wellington)Bijzondere Reclamecode. Digitale marketing. Uiting: Het betreft de volgende blogs van verweerders sub 2 tot en met 4 in verband met een horloge van Daniel Wellington. Naast een door iedere blogger geplaatste foto waarop het betreffende horloge is afgebeeld, staan respectievelijk de volgende teksten:
“Ohmyfoodnessnl
>3 mijn nieuwe rose gouden #danielwellington horloge. Deze dagen krijg je trouwens 15% korting via de website wanneer je de code ‘holidayohmy’ gebruikt. Fijn en leuk voor kerst?”“Yellowlemontreeblog
Have to hurry a bit so I made this frozen gingerbread banana smoothie on the go. And Santa came by early this year! I’m in love with my new watch from @danielwellingtonwatches. It’s really classy. Want a Daniel Wellington for Christmas too? With the promotion code holi-daylemontree you get 15% off your order until the 15th of January.” “#frozenbanana #smoothie #bananasmoothie #watch #danielwellington #danielwelling-tonwatches”“dailylin
Santa came early this year #danielwellington if you want your own you can use ‘holidaydaily’ to get a 15% discount”.
Klacht: Het betreft hier volgens klager reclame/marketing naar aanleiding van een door de desbetref-fende bloggers gratis verkregen horloge met een zeer lovende begeleidende tekst over het merk en/of product en een promotiecode. Bij deze uiting wordt op geen enkele wijze vermeld, zoals in de Reclamecode Social Media artikel 2 lid c en d en artikel 3 lid a en b is omschre-ven, dat het om een (in natura) gesponsord product van het betreffende merk gaat.
Commissie:
1) In de eerste plaats dient de vraag te worden beantwoord of de Commissie bevoegd is de onderhavige uitingen te beoordelen, nu verweerder Daniel Wellington dit betwist. Niet in geschil is dat Daniel Wellington Nederlandse bloggers heeft ingezet ter promotie van haar pro-duct in Nederland. Hierdoor is in Nederland door Nederlandse bloggers reclame gemaakt op Social Media. De Commissie acht zich om die reden bevoegd over de klacht met betrekking tot de onderhavige uitingen te oordelen en zal de klacht, gelet op de inhoud daarvan, toetsen aan de Reclamecode Social Media. De Commissie begrijpt de klacht aldus dat volgens klager de uitingen in strijd zijn met het bepaalde in de Reclamecode Social Media waarin is bepaald dat reclame via social media duidelijk als zodanig herkenbaar dient te zijn en uitdrukkelijk door de verspreider dient te worden vermeld indien daarvoor een vergoeding in geld of natura is ontvangen. Aan deze eisen is volgens klager bij de betrokken uitingen niet voldaan omdat niet zou blijken dat het om een gesponsord product gaat.
2) De Commissie stelt voorop dat ingevolge de systematiek van de Reclamecode Social Media de inhoud en de aard van de Relevante Relatie in ieder geval duidelijk herkenbaar is indien deze conform de suggesties bij artikel 3 van deze code is weergegeven. Nu in de uitin-gen geen aansluiting bij die suggesties is gezocht, dient te worden beoordeeld of de inhoud en aard van de Relevante Relatie duidelijk en op eenvoudig toegankelijke wijze geopenbaard wordt, bijvoorbeeld door opmaak en/of presentatie.
3) De Commissie constateert dat de uitingen enkele overeenkomstige elementen bevatten, te weten een afbeelding waarop het product nadrukkelijk is afgebeeld, een verwijzing in de tekst naar adverteerder Daniel Wellington door middel van #DanielWellington of @DanielWellington en de suggestie om het horloge nu met korting te bestellen met gebruik-making van een ‘discount’ van 15% bij vermelding van een daarvoor bedoelde code. Daar-naast hebben twee bloggers, Yellowlemontree en Dailylin, de zinsnede “Santa came by early this year” vermeld. Voor zover uit deze elementen nog onvoldoende zou blijken dat er sprake is van reclame via social media waarbij een Relevante Relatie bestaat tussen Daniel Welling-ton en verweerders sub 2 tot en met 4 (de bloggers), geldt dat dit tevens uit het volgende blijkt. De Commissie merkt op dat per blogger een kortingscode wordt genoemd die verwijst naar de naam waaronder wordt geblogd. Ohmyfoodnessnl gebruikt immers de kortingscode ‘holidayohmy’, Yellowlemontreeblog de code ‘holidaylemontree’ en dailylin de code ‘holiday-daily’. Deze op de betreffende blogger afgestemde kortingscode die bij de bestelling van het horloge bij Daniel Wellington kan worden gebruikt verwijst onmiskenbaar naar een zakelijke relatie tussen Daniel Wellington en de bloggers,.
4) Gelet op voornoemde elementen en de opmaak en presentatie van de betreffende blogs is de Commissie van oordeel dat uit de gewraakte uitingen, ondanks het ontbreken van de in de Code Social Media als suggestie voorgestelde vermeldingen, zoals #spon, in de vereiste mate blijkt dat sprake is van reclame en dat de bloggers voor het plaatsen van deze uitingen een vergoeding in geld of natura hebben ontvangen van Daniel Wellington.
De Commissie wijst de klacht af.
Op andere blogs:
Charlotte's law
Klacht dat Grondwet dode letter is en daarmee reclame tegen discriminatie misleidend afgewezen
RCC 19 november 2015, RB 2594; Dossiernr: 2015/00987 (Nederlandse grondwet)Misleiding. Uiting: Het betreft een televisiereclame. In deze uiting is te zien dat diverse personen met rode verf een streep trekken door het woord ‘discriminatie’. Intussen wordt gezegd:
“In Nederland is discriminatie op welke grond dan ook niet toegestaan. In gelijke gevallen behandelen we iedereen gelijk. Zet zelf ook een streep door discriminatie. Kijk op discriminatie.nl”.
Klacht: Er worden verkeerde verwachtingen gewekt wat betreft het kunnen beëindigen van discriminatie in Nederland. In de onderhavige reclame betreffende “art. 1” is niet vermeld dat de “Nederlandse grondwet” “buiten werking staat” op het moment dat burgers daar rechten aan willen ontlenen. Wet- en regelgeving met betrekking tot “de grondrechten en grondwet” kunnen in Nederland sinds 1983 “met ingang van artikel 120” niet getoetst worden door de rechter. “Artikel 120 van de grondwet” heeft verder tot gevolg dat “ook als men via het EVRM en de VN gaat de overheid het advies naast zich neerleggen” kan. Klaagster verwijst naar een artikel van mr P.B. Cliteur getiteld: “ARGUMENTEN VOOR EN TEGEN CONSTITUTIONELE TOETSING” en naar een artikel op www.mr-online.nl met de aanhef: “Brenninkmeijer: “Grondwet zo dood als een pier”.”.
Dat discriminatie wordt tegengegaan vanuit het gelijkheidsbeginsel is niet juist. Het gelijkheidsbeginsel wordt immers door de Raad van State zelfs gebruikt om partijen uit te sluiten van verkiezingen. Klaagster verwijst naar een in de klacht opgenomen link naar www.vrouwenpartij.nl.
Commissie:
De Commissie stelt voorop dat de uiting zelf geen directe verwijzing naar de Grondwet bevat, maar de kijker slechts aanspoort om zelf discriminatie te bestrijden en in verband daarmee op de website discriminatie.nl te kijken. Deze website is kennelijk bedoeld als meldpunt voor discriminatie. De klacht faalt derhalve, reeds op deze grond.
Voorts heeft -ten overvloede- het volgende te gelden. Klaagster wijst in haar bezwaar tegen de beslissing van de voorzitter (hierna: het bezwaar) op de artikelen 1 en 120 van de Grondwet. Deze luiden als volgt.
Artikel 1:
“Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan”.
Artikel 120:
“De rechter treedt niet in de beoordeling van de grondwettigheid van wetten en verdragen”.
De Commissie begrijpt uit het bezwaar dat klaagster vindt dat artikel 1 van de Grondwet een dode letter is. Volgens klaagster staat artikel 120 Grondwet in de weg aan toepassing van artikel 1 Grondwet, tenzij (zo bedoelt klaagster kennelijk met “mits”) de rechter “tegen artikel 120 Grondwet ingaat”.
De Commissie deelt het standpunt van klaagster niet. Klaagsters bezwaar berust op een onjuiste lezing van artikel 120 Grondwet. Deze bepaling betreft “de beoordeling van de grondwettigheid van wetten en verdragen” en doet niet af aan het recht op gelijke behandeling zoals verwoord in artikel 1 Grondwet.
De Commissie wijst de klacht af.
"Beste business school"-claim ongegrond dus misleidend
RCC 20 november 2015, RB 2593; Dossiernr: 2015/01067 (TiasNimbas)Aanbeveling. Misleidende reclame. Uiting 1: Het betreft een radiocommercial van TiasNimbas Business School waarin – voor zover van belang – wordt gezegd: “Tias dé nummer 1 business school van Nederland volgens de Financial Times en volgens Hilbrand van der Kooi” (…). Vervolgens zegt de voice-over: “Tias de beste business school”.
Uiting 2: Het betreft de tag-on van TiasNimbas Business School waarin wordt gezegd: “Ook de beste in maatwerk. Kijk op tias.nl”.
Klacht: In uiting 1 claimt adverteerder de beste master opleidingen van Nederland aan te bieden volgens de internationale rankings van ‘The Financial Times’. Deze informatie is volgens klager misleidend en onvolledig want adverteerder scoort alleen het beste op maatwerk. In uiting 2 wordt gezegd: “ook de beste in maatwerk” waarmee wordt gesuggereerd dat ze daarnaast ook nog op een andere ranking van The Financial Times op nummer 1 staan, terwijl dat niet het geval is.
Commissie: Ten aanzien van uiting 1 oordeelt de Commissie als volgt. In deze uiting wordt gezegd dat Tias dé nummer 1 business school is van Nederland volgens de Financial Times (en Hilbrand van der Kooi). Vervolgens wordt gezegd: “Tias de beste businessschool van Nederland”. Hiermee wordt de indruk gewekt dat adverteerder volgens de Financial Times in alle rankings, althans in ieder geval in de categorie ‘business school’ in Nederland het beste scoort. Uit de door adverteerder overgelegde stukken blijkt echter dat dit volgens de rankings van de Financial Times alleen geldt voor de ranking ‘Executive Education Customized’ (‘opleidingen op maat’). De Commissie is dan ook van oordeel dat adverteerder op dit punt onjuiste informatie heeft verstrekt.
Door in de tag-on te zeggen: “ook de beste in maatwerk” wordt de indruk gewekt dat (volgens de Financial Times) de TiasNimbas Business School niet alleen in maatwerk het beste is, maar ook op (alle) andere onderdelen het beste scoort van alle Nederlandse Business Schools. Zoals hiervoor onder 1 reeds is overwogen is dit niet juist.
Nu in beide radiocommercials de indruk wordt gewekt dat de TiasNimbas Business School in alle, althans meerdere rankings van de Financial Times het beste scoort, terwijl uit de overgelegde informatie blijkt dat dit slechts het geval is voor wat betreft de door adverteerder aangeboden ‘opleidingen op maat’, gaan de commercials gepaard met onjuiste informatie als bedoeld in artikel 8.2 aanhef van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Nu de Commissie tevens van oordeel is dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, zijn de uitingen misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
Dat in beide uitingen wordt verwezen naar de website maakt het oordeel van de Commissie niet anders.
De Commissie acht beide reclame-uitingen in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.
Actie in reclamefolder vereist zekere mate van voorraad product
RCC 20 november 2015, RB 2592; Dossiernr: 2015/00949 (Shimano)Aanbeveling. Misleidende reclame. Uiting: Het betreft een reclamefolder van Itek die huis-aan-huis is verspreid. Hierin is – voor zover in deze zaak van belang – een elektrische fiets afgebeeld van het merk “Shimano” met daarbij vermeld: “64% korting 1295 469”. Onderaan de uiting staat: (…) ”Acties geldig van 16 augustus tot en met 6 september of zolang de voorraad strekt”. (…)
Klacht: Klager ontvangt bijna om de twee weken een reclamefolder van adverteerder waarin een elektrische fiets van Shimano met 64% korting wordt aangeboden voor een bedrag van € 469,-. Klager heeft meerdere malen naar de vestiging van adverteerder in Heerlen gebeld met de vraag of deze fiets voorradig was, maar kreeg keer op keer te horen dat dit niet het geval was. Evenmin was de fiets op voorraad bij andere Nederlandse vestigingen van adverteerder en klager werd regelmatig (telefonisch) gewezen op de andere elektrische fietsen uit de collectie. Volgens klager is de uiting misleidend en slechts bedoeld om de consument aan te sporen om naar de winkel te gaan.
Commissie: In de bestreden uiting wordt een elektrische fiets van het merk Shimano aangeboden met 64% korting voor een bedrag van € 469,-. Indien een adverteerder een bijzonder aanbod doet, dient hij ervoor zorg te dragen dat er een – in verhouding tot dat aanbod en de daarvoor gevoerde reclame – redelijke voorraad goederen aanwezig is. Het feit dat in de uiting staat: “zolang de voorraad strekt” duidt erop dat sprake kan zijn van een beperkte beschikbaarheid. Dit neemt echter niet weg dat het aangeboden product – in ieder geval aan het begin van de actie – in een zekere mate verkrijgbaar moet zijn.
Klager heeft gemotiveerd gesteld dat voornoemde aanbieding in diverse filialen van adverteerder niet op voorraad was. De Commissie is van oordeel dat het op de weg van adverteerder had gelegen om aannemelijk te maken dat – zoals zij in haar verweer heeft gesteld – sprake is geweest van een redelijke voorraad van deze specifieke fiets. Daarin is adverteerder naar het oordeel van Commissie niet geslaagd. Adverteerder heeft volstaan met de mededeling dat er ten tijde van de actieperiode nog 16 exemplaren van de fiets op voorraad waren. Adverteerder heeft dit echter niet met stukken onderbouwd.
Gelet op het voorgaande is in de uiting geen duidelijke informatie verstrekt over de beschikbaarheid van het aangeboden product als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Omdat de uiting de gemiddelde consument bovendien ertoe kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, acht de Commissie de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.
RCC: Wettelijke acceptatieplicht basiszorgverzekering algemeen bekend
RCC 20 november 2015, RB 2591; Dossiernr: 2015/01078 (Menzis)Afwijzing. Misleidende reclame. Uiting: Het betreft een televisiecommercial van Menzis, waarin – voor zover hier van belang – wordt gezegd: “Ieder mens is mooi, daarom selecteert Menzis niet op gezondheid of leeftijd”.
Klacht: Menzis maakt reclame voor haar zorgverzekering(en) met de slogan dat zij niet selecteert op ‘gezondheid of leeftijd’. In de zorgverzekeringswet is voor de basisverzekering echter nadrukkelijk een acceptatieplicht opgenomen, zodat het wettelijk niet is toegestaan – met uitzondering van de aanvullende verzekeringen – om op leeftijd of gezondheid te selecteren. Menzis suggereert ten onrechte dat andere verzekeraars – voor zover het de basisverzekering betreft – wel selecteren op leeftijd of gezondheid.
Commissie:
De Commissie is van oordeel dat adverteerder door in haar uiting te zeggen: “Ieder mens is mooi, daarom selecteert Menzis niet op gezondheid en leeftijd”, geen misleidende reclame maakt. De Commissie acht de gemiddelde consument ermee bekend dat voor de basiszorgverzekering een wettelijke acceptatieplicht geldt, waardoor het voor geen enkele zorgverzekeraar mogelijk is om bij het aangaan van deze verzekering te selecteren op leeftijd en gezondheid. Gelet hierop zal het voor deze consument duidelijk zijn dat de slogan dat Menzis niet selecteert op gezondheid en leeftijd specifiek ziet op de aanvullende verzekeringen die adverteerder aanbiedt. Van misleiding is dan ook geen sprake. De commissie wijst de klacht af.
Onvoldoende bewijs voor misleidende karakter reclame gaswassers
Hof Den Bosch 1 december 2015, RB 2590; ECLI:NL:GHSHE:2015:4996 (Robos tegen Inno+)Reclamerecht. Misleidende reclame. Art. 6:194 BW. Partijen zijn elkaars concurrenten fabriceren, leveren en onderhouden zogenoemde luchtwassers, soms gaswasser genoemd en adverteren met BWL-nummers. Robos vordert in kort geding met succes dat Inno+ verboden wordt reclame te maken dat de Junior en inbouwluchtwasser gekwalificeerd zijn als biologische gaswassers en door de overheid zijn erkend [RB 2316]. Bij tussenvonnis vernietigt het hof deze uitspraak: de vorderingen van Robos worden afgewezen. Robos gaat hiertegen zonder succes in beroep. Het Hof stelt dat Robos niet aan haar bewijslast heeft voldaan, nu de gebruikte rapporten geen betrekking hebben op de juiste typen luchtwassers. Het tussenvonnis wordt bekrachtigd en de vorderingen van Robos worden afgewezen.
3.7.5. Indien een vordering ingevolge artikel 6:194 BW wordt ingesteld tegen iemand die de inhoud van de mededeling heeft bepaald, rust ingevolge artikel 6:195 lid 1 BW op hem de bewijslast ter zake van de juistheid of volledigheid van de feiten die in de mededeling zijn vervat of daardoor worden gesuggereerd en waarop het beweerde misleidende karakter van de mededeling berust. Uit de wetsgeschiedenis valt af te leiden dat ook in kort geding, waarin de regels van bewijslastverdeling niet rechtstreeks toepasselijk zijn, met de speciale bewijslastverdeling van artikel 6:195 lid 1 BW rekening moet worden gehouden, in die zin dat wanneer gedaagde in kort geding niet de juistheid of volledigheid van de mededeling aannemelijk kan maken, de voorzieningenrechter in verband daarmee sneller geneigd zal zijn een verbod of rectificatiegebod uit te spreken. De voorzieningenrechter is daarbij niet gehouden om het criterium aan te leggen of waarschijnlijk is dat gedaagde in een bodemprocedure zal slagen in het bewijs van de juistheid van de beweerdelijk onjuiste mededelingen en hij is evenmin verplicht om de juistheid van de betrokken claim volledig althans grondig te onderzoeken en daartoe een deskundigenbericht te gelasten (HR 15 januari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2817, NJ 1999, 665). De hiervoor genoemde bewijslastverdeling en de doorwerking daarvan in kort geding gelden niet indien de eiser volstaat met te stellen dat hij een mededeling misleidend acht, zonder dit op een behoorlijke wijze te adstrueren. De rechter kan dan eisen, alvorens hij gedaagde belast met het bewijs van bepaalde feiten, dat eiser zijn stelling alsnog motiveert (MvA, p. 14).
3.7.7. Naar het oordeel van het hof heeft Robos c.s. onvoldoende onderbouwd dat en waarom de mededeling van Inno op haar website op de door Robos c.s. genoemde punten misleidend is en dat Inno in offertes aan veehouders luchtwassers van het type BWL 2009.12 aanbiedt die niet aan de daarmee samenhangende eisen voldoen. Die onderbouwing is, voor zover concreet – de als productie 22 verzetdagvaarding overgelegde lijst met uitsluitend NAW-gegevens van – klaarblijkelijk – diverse veehouders aan wie Inno luchtwassers zou hebben verkocht (en naar het hof aanneemt geleverd) is daartoe onvoldoende –, volledig gestoeld op de onderzoeken door Buro Blauw en de heer [deskundige 1] van de luchtwassers bij de veehouders [veehouder 1] , [veehouder 3] en [veehouder 2] .
Tijdens het pleidooi is als niet althans onvoldoende weersproken komen vast te staan dat de luchtwassers die Inno aan respectievelijk de veehouders [veehouder 1] en [veehouder 3] heeft geleverd, anders dan in de rapporten van Buro Blauw en [deskundige 1] is verondersteld, niet van het type BWL 2009.12 zijn, maar respectievelijk van de typen BWL 2007.02(V4) en BWL.2010.02, en dat deze niet als zijnde van het type BWL 2009.12 aan de betreffende veehouders zijn aangeboden. Ten aanzien van [veehouder 1] is voorts niet althans onvoldoende weersproken dat de aan [veehouder 1] voornoemd verleende vergunning uitgaat van een type BWL 2007.02 (V4), maar dat voor de door laatstgenoemde beoogde uitbreiding van zijn bedrijf te zijner tijd een type BWL 2009.12 nodig zal zijn, maar dat een dergelijke luchtwasser nog niet aan [veehouder 1] is geleverd.
Het voorgaande betekent dat de conclusies in de rapporten aangaande [veehouder 1] en [veehouder 3] geen betrekking hebben op luchtwassers van het type BWL 2009.12 en de rapporten mitsdien geen onderbouwing vormen voor de stelling dat de door Inno aangeboden en geleverde luchtwassers van het type BWL 2009.12 niet aan de eisen van de Rav voldoen. Het rapport van Buro Blauw van 1 september 2015 dient in dit verband naar het oordeel van het hof buiten beschouwing te blijven nu dit door Robos c.s. zo laat aan Inno is toegezonden (toegezonden aan het hof en Inno op 2 september 2015) dat moet worden aangenomen dat Inno, zoals zij tijdens het pleidooi naar voren heeft gebracht, onvoldoende in de gelegenheid is geweest om de bevindingen van Buro Blauw in het rapport te toetsen aan de feitelijke situatie bij de veehouder [veehouder 2] . In het kader van dit kort geding is geen plaats om Inno alsnog in de gelegenheid te stellen om op dat rapport te reageren.
3.7.10. Het hof constateert dat Inno op haar website luchtwassers aanbiedt onder verschillende BWL-nummers die zijn vermeld in een kolom met als opschrift “Erkenning BWL nummer”. In de daarbij horende (naastgelegen) kolommen zijn de voor de verschillende luchtwassers kenmerkende aard en eigenschappen genoemd (chemisch of biologisch, capaciteit, diameter, hoogte, enz.). Anders dan Robos c.s. bepleit, is het hof van oordeel dat het gemiddelde publiek de vermelding van het woord ‘erkenning’ bovenaan in de kolom niet zo zal begrijpen dat de luchtwassers die Inno aanbiedt als zodanig door de TacRav-commissie zijn goedgekeurd. In de mededeling zal dit gemiddelde publiek redelijkerwijs niet meer lezen dan dat Inno luchtwassers aanbiedt onder de genoemde BWL-nummers en dat het gaat om door de overheid onder die nummers erkende systemen. De website richt zich niet op het publiek in het algemeen, maar op veehouders die in het kader van hun bedrijfsvoering geacht moeten worden bekend te zijn met overheidsregels – en eisen in deze, waaronder de betekenis van BWL-nummers (vergelijk HR 30 mei 2008, ECLI;NL:HR:2008:BD2820, NJ 2010/622) – en die geïnteresseerd zijn in voor hun bedrijfsvoering noodzakelijke luchtwassers. De stelling van Robos c.s. dat op dit punt sprake is van misleiding wordt verworpen.
3.7.12. Inno heeft niet ontkend dat zij luchtwassers inbouwt in bestaande gebouwen, maar stelt dat geen wettelijk voorschrift bepaalt dat de normen voor luchtwassers uitsluitend van toepassing zijn op prefab-modules. Naar het oordeel van het hof is voorshands onvoldoende aannemelijk geworden dat de door Inno aangeboden inpandige luchtwassers niet aan de wettelijke eisen zouden voldoen. De verwijzing naar het Meetrapport [meetrapport] in de systeemomschrijving is vermeld onder het kopje ‘gebruik van het systeem’. Zonder nadere onderbouwing of deskundige voorlichting – waartoe dit kort geding zich niet leent – is niet aannemelijk dat met deze verwijzing wordt beoogd een in het Meetrapport opgenomen beschrijving van een luchtwasser als eis voor de vormgeving daarvan te formuleren. In dit verband is tevens van belang dat Robos c.s. niet precies heeft aangegeven waar in het Meetrapport is aangegeven dat de luchtwasser één geheel dient te zijn en dat het Meetrapport in de Duitse taal is opgesteld, zonder dat een deugdelijke vertaling is overgelegd.
Dyson's actie tot vernietiging verordening energielabels van stofzuigers ongegrond
Gerecht EU 11 november 2015, RB 2586; ECLI:EU:T:2015:836 (Dyson)Reclamerecht. Energielabels. Richtlijn 2010/30/EU. Vermelding van het energieverbruik en het verbruik van andere hulpbronnen op de etikettering en in de standaardproductinformatie van energiegerelateerde producten. Verzoekster vordert de vernietiging van de Gedelegeerde verordening (EU) nr. 665/2013 en baseert dit op de onbevoegdheid van de Commissie, schending van gelijke behandeling en ontoereikende motivering van de bestreden verordening. Alle drie de middelen worden afgewezen en het beroep wordt verworpen.
Eerste middel, eerste onderdeel - onbevoegdheid Commissie
67. Tot afwijzing van deze grief volstaat het op te merken dat zij berust op uiterst speculatieve gegevens, waarbij geen sprake kan zijn van een kennelijk onjuiste beoordeling in de bestreden verordening.
Eerste middel, tweede onderdeel - onbevoegdheid Commissie
72. Het tweede onderdeel van verzoeksters eerste middel stelt in wezen kennelijk onjuiste beoordeling door de Commissie doordat zij geen informatieplicht over het verbruik van verbruiksgoederen, namelijk van de zakken en filters, heeft opgelegd, terwijl enerzijds de Commissie gehouden was de aan de consumenten verstrekte informatie over de tijdens het gebruik verbruikte essentiële hulpbronnen af te bakenen en anderzijds de zakken en filters tijdens het gebruik essentiële hulpbronnen zijn.
73. Weliswaar blijkt uit artikel 1, lid 2, van richtlijn 2010/30 dat zij „van toepassing [is] op energiegerelateerde producten met een significant direct of indirect effect op het energieverbruik en, waar van toepassing, op het verbruik van andere essentiële hulpbronnen tijdens het gebruik”.
74. Dat neemt niet weg dat artikel 2, onder c), van richtlijn 2010/30 onder „andere belangrijke hulpbronnen” in de zin van deze richtlijn „water, chemische stoffen en alles wat een product bij normaal gebruik voorts verbruikt” verstaat.
76. Derhalve moet verzoeksters grief betreffende in wezen kennelijk onjuiste beoordeling over het gebrek aan informatie over verbruiksgoederen worden afgewezen.
Derde middel - schending gelijkheidsbeginsel
103. Volgens de rechtspraak is een uniforme behandeling van verschillende situaties gerechtvaardigd indien zij berust op een objectief en geschikt criterium (zie in die zin arrest Arcelor Atlantique et Lorraine e.a., punt 38 supra, EU:C:2008:728, punt 47).
104. Nagegaan moet dus worden of de door de Commissie aangevoerde rechtvaardigingsgronden objectief en geschikt zijn gelet op de bij richtlijn 2010/30 nagestreefde doelstellingen.
107. Dienaangaande zij eraan herinnerd dat de Unierechter de Unie-autoriteiten in het kader van de uitoefening van de hun opgedragen bevoegdheden een ruime beoordelingsbevoegdheid toekent op gebieden waarop van hen politieke, economische en sociale keuzes worden verlangd en wanneer zij ingewikkelde beoordelingen moeten maken, maar zelfs wanneer zij een dergelijke bevoegdheid hebben, moeten de Unie-autoriteiten hun keuze baseren op objectieve en geschikte criteria, die in een passende verhouding staan tot het door de betrokken wetgeving nagestreefde doel, daarbij rekening houdend met alle feitelijke omstandigheden en de op het tijdstip van de vaststelling van de betrokken handeling beschikbare wetenschappelijke en technische gegevens (zie arrest Arcelor Atlantique et Lorraine e.a., punt 38 hierboven, EU:C:2008:728, punten 57 en 58 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
108. In casu moest de Commissie, bij de uitoefening van haar beoordelingsbevoegdheid tot vaststelling van de bestreden verordening, haar keuze betreffende methoden om de energie-efficiëntie te meten, baseren op objectieve criteria overeenkomstig de bij richtlijn 2010/30 nagestreefde doelstellingen, namelijk de consumenten betrouwbare en uniforme informatie te verstrekken zodat zij kunnen kiezen voor efficiëntere producten.
109. Dienaangaande zijn, zoals blijkt uit de punten 70 tot en met 75 van het onderhavige arrest, de tests met gedeeltelijk gevulde stofcontainer zelf niet „circulair” tussen laboratoria getest, zodat de reproduceerbaarheid ervan kon worden betwist.
110. De omstandigheid dat de door verzoekster voorgestane tests niet tegelijk voldoen aan de criteria van betrouwbaarheid, nauwkeurigheid en reproduceerbaarheid, vormt derhalve een objectieve reden die een uniforme behandeling van stofzuigers met verschillende technologieën, namelijk stofzuigers „met zak” en stofzuigers „zonder zak”, rechtvaardigt.
Tweede middel - ontoereikende motivering
121. Daaruit volgt dat artikel 7 van de bestreden verordening weliswaar niet uitdrukkelijk en in bijzonderheden de specifieke redenen uitlegt die de Commissie ertoe hebben gebracht te kiezen voor de meetmethoden die in de bestreden verordening in aanmerking zijn genomen.
122. Maar dat neemt niet weg dat wanneer het, zoals in casu, gaat om een handeling van regelgevende aard, in de motivering kan worden volstaan met de vermelding enerzijds van de situatie in haar geheel die tot de vaststelling ervan heeft geleid, en anderzijds van de daarmee nagestreefde algemene doelstellingen (arresten van 3 juli 1985, Abrias e.a./Commissie, 3/83, Jurispr., EU:C:1985:284, punt 30, en 10 maart 2005, Spanje/Raad, C‑342/03, Jurispr., EU:C:2005:151, punt 55).
123. Indien het door de instelling nagestreefde doel in wezen blijkt uit een handeling van algemene toepassing, zou het voorts te ver gaan om voor elke technische keuze een specifieke motivering te verlangen (zie arrest van 7 september 2006, Spanje/Raad, C‑310/04, Jurispr., EU:C:2006:521, punt 59 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
129. Om dezelfde redenen was de Commissie niet gehouden nader uit te leggen waarom zij in artikel 7 van de bestreden verordening het onderzoek van de tests van energie-efficiëntie en het reinigingsvermogen van de stofzuiger met een gevulde stofcontainer wegens de stand van de technologische vooruitgang met vijf jaar heeft uitgesteld.
130. Zoals overigens blijkt uit het onderzoek van het eerste en het derde middel, stelde de motivering van de bestreden verordening op dat punt verzoekster in staat de redenering van de Commissie te kennen zodat zij de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel kon kennen en het Gerecht zijn toezicht kan uitoefenen.
131. Deze beoordeling blijft onverlet door verzoeksters betoog betreffende de voorstukken en de toelichting bij de bestreden verordening, ongeacht of het gaat om de opmerkingen van de belanghebbende partijen, waaronder verzoekster, in de overlegprocedure dan wel de motivering van het voorstel dat leidde tot de bestreden verordening.
132. Tot afwijzing van dat betoog volstaat het namelijk erop te wijzen dat het niet is gericht tegen de bestreden handeling, maar tegen de handelingen die aan de vaststelling ervan voorafgingen, zodat met deze handelingen geen rekening kan worden gehouden om in de onderhavige zaak de externe wettigheid van de bestreden verordening te beoordelen.
Minimale huurperiode huurprijs essentiële informatie voor geïnformeerd besluit
RCC 12 november 2015, RB 2589; Dossiernr: 2015/01014 (Sixt autoverhuur)Aanbeveling. Misleidende reclame. Uiting: Het betreft een televisiecommercial ter promotie van autoverhuurbedrijf ”Sixt”. In de commercial is te zien dat een meisje wordt opgehaald voor een kinderfeestje. In beeld verschijnt een bestelbusje met daarop vermeld de tekst: “Dorien’s honden uitlaat service”. Het is een busje om honden in te vervoeren en het is opgedeeld in hondenhokken met tralies ervoor. In de hokken zitten al vier kinderen. De ouders van het meisje dat wordt opgehaald kijken bezorgd naar de moeder die het meisje komt halen. Zij zegt tegen de ouders: “Het is maar een kort ritje hoor”. Het meisje klimt in het hondenhok en in beeld verschijnt de tekst: “Kinderfeestje?” Vervolgens komt een vestiging van Sixt in beeld, terwijl een BMW 2 Serie Grand Tourer voorrijdt. Rechtsonder in beeld staat: “BMW 2 serie Grand Tourer. Vanaf € 29 per dag”. De voice-over zegt: “Huur nu een ruime BMW vanaf € 29,- per dag”. Dan komt in beeld het logo van Sixt met de tekst: “Gefixt met Sixt. Ga naar Sixt.nl. Er verschijnt een cursorpijltje in beeld dat klikt op sixt.nl, welke tekst vervolgens oranje wordt. De voice-over zegt: “Gefixt met Sixt”.
Klacht: In de uiting wordt een BMW 2 serie getoond en vermeld dat bij Sixt een BMW (van dit type) te huur is vanaf € 29,-. De tarieven blijken volgens klager veel hoger te liggen en derhalve acht hij de uiting misleidend.
Commissie:Volgens klager is de uiting allereerst misleidend omdat hierin wordt gezegd dat de consument al een BMW 2 serie Grand Tourer voor € 29,- kan huren terwijl dit volgens hem niet het geval is. Uit de door adverteerder overgelegde prints van haar website blijkt dat de BMW 2 serie Grand Tourer wel degelijk is aangeboden voor een bedrag van € 29,- per dag, zodat de klacht in zoverre niet slaagt.
Niet in geschil is echter dat deze prijs per dag slechts geldt bij een aaneengesloten huurperiode van minimaal zeven dagen. De Commissie is van oordeel dat dit niet, althans onvoldoende duidelijk uit de uiting blijkt. In de uiting wordt immers de verhuur van een BMW 2 serie Grand Tourer gepromoot in het kader van een kinderfeestje. De duur van een kinderfeestje is doorgaans niet langer dan één dag. Naar het oordeel van de Commissie wordt daarmee in de uiting ten onrechte de suggestie gewekt dat het mogelijk is om dit type auto voor één dag voor € 29,- te huren. Dat in de uiting een ‘vanafprijs’ wordt genoemd doet hieraan niet af. De gemiddelde consument zal – gelet op de hele verhaallijn/setting van de commercial – er niet van uit gaan dat dit type auto slechts voor deze prijs te huren is indien men de auto voor een periode van zeven dagen huurt. In de commercial wordt hiervan geen melding gemaakt, terwijl het medium daartoe voldoende ruimte biedt. De enkele verwijzing naar de website waarop deze informatie wel wordt vermeld is onvoldoende.
Dat de in de uiting aangeboden huurprijs van € 29,- slechts geldt bij een huurperiode van minimaal zeven dagen betreft essentiële informatie die de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te kunnen nemen. Deze informatie dient daarom in de uiting zelf te worden opgenomen. Nu dit niet is gebeurd, is sprake van het ontbreken van essentiële informatie als bedoeld in artikel 8.3 aanhef en onder c van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Omdat de Commissie van oordeel is dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.
"Massief eikenhout" misleidend voor tafel van deels fineerhout
RCC 12 november 2015, RB 2588; Dossiernr: 2015/01039 (Goossens wonen)Aanbeveling. Misleidende reclame. Uiting: Het betreft de website www.goossenswonen.nl voor zover hierop de “eetkamertafel Clear” wordt aangeboden en in verband daarmee wordt gezegd: “Met eetkamertafel Clear in massief eiken haalt u een stoere, natuurlijke tafel van absolute topkwaliteit in huis.”
Klacht: Klager stelt dat bij de aankoop in november 2005 door de verkoper is verteld dat het om een massief eiken tafel gaat. Klager heeft de tafel recent buiten geplaatst, omdat volgens hem een massief eiken tafel tegen weersinvloeden kan. Na een eerste regenbui is het klager gebleken dat de tafel voornamelijk uit fineer bestaat en niet van “massief” eiken is gemaakt. Desgevraagd heeft de serviceafdeling van adverteerder dit ook toegegeven en aan klager meegedeeld dat “massief” niet hetzelfde is als “volledig”. Volgens het woordenboek betekent “massief” echter: helemaal van hetzelfde materiaal gemaakt. Klager is begin oktober 2015 naar de winkel van adverteerder geweest en heeft daar in de map met informatie over de tafel gekeken. In de winkel wordt thans vermeld dat de tafel is gemaakt van semi massief eiken, terwijl op de website nog steeds staat dat het om massief eiken gaat. Omdat hiervan bij deze tafel geen sprake is, acht klager de informatie op de website misleidend.
Commissie:
1) Vooropgesteld wordt dat in de bestreden uiting de onderhavige eetkamertafel wordt omschreven als een tafel “in massief eiken” en tevens als een “stoere, natuurlijke tafel van absolute topkwaliteit”. Beoordeeld dient te worden welke uitleg de gemiddelde consument vermoedelijk aan deze informatie zal geven. Meer in het bijzonder gaat het om de vraag of de gemiddelde consument deze informatie zo zal opvatten, dat de tafel volledig uit eikenhout bestaat, derhalve zonder dat daarbij ‘fineer’ is toegepast. De Commissie oordeelt hierover als volgt.
2) Door de enkele mededeling “massief eikenhout” op de website wordt naar het oordeel van de Commissie de indruk gewekt dat de tafel geheel is vervaardigd van eikenhout, niet zijnde fineer. Het woord ‘massief’ veronderstelt immers, indien dit in combinatie met een meubel wordt gebruikt, dat sprake is van een uit één materiaal vervaardigd product. Aan deze indruk draagt bij dat de tafel verder wordt omschreven als “stoere, natuurlijke tafel van absolute topkwaliteit”. Dat het, naar adverteerder heeft gesteld, niet mogelijk zou zijn een tafel volledig van eikenhout te vervaardigen maar dat daar altijd fineer elementen bij moeten worden gebruikt, kan bij de gemiddelde consument niet als bekend worden verondersteld. Deze consument kan derhalve niet uit eigen wetenschap op de hoogte worden geacht van de door adverteerder gestelde noodzaak om bij een meubel als het onderhavige ‘fineer’ elementen toe te passen, laat staan dat deze consument weet dat deze meubelen dan toch als ’massief’ worden aangeprezen.
3) Hetgeen adverteerder overigens heeft gesteld, leidt niet tot een ander oordeel. Adverteerder verwijst weliswaar naar een uitleg van het woord ‘massief’ in een woordenboek die ruimte laat voor een andere opvatting omtrent ‘massief’ dan in het voorafgaande is bedoeld, maar de Commissie is van oordeel dat die uitleg in dit geval niet overeenstemt met de vermoedelijke verwachting van de gemiddelde consument op grond van de gehele uiting. Daarnaast is het de Commissie gebleken dat hetzelfde woordenboek ook een voorbeeld van ‘massief’ noemt in de betekenis van ‘geheel bestaande uit naar buiten zichtbare massa, niet hol: massief eiken in de zin van niet gefineerd’. Deze laatste omschrijving is hier naar het oordeel van de Commissie onmiskenbaar van toepassing en dient om die reden te prevaleren boven de uitleg die adverteerder zelf aan de uiting geeft.
4) Naar het oordeel van de Commissie zal de gemiddelde consument de bestreden uiting zo opvatten, dat de tafel geheel uit eikenhout, niet zijnde fineer, is vervaardigd. Deze consument zal zich aldus een onjuist beeld vormen over het materiaal van het product en kan hierdoor ertoe gebracht worden een besluit te nemen over een transactie, dat hij anders niet had genomen. Nu in de uiting niet is vermeld dat fineer is toegepast en omtrent de samenstelling daarvan niets is meegedeeld, acht de Commissie de uiting misleidend in de zin artikel 8, lid 2 onder b van de Nederlandse Reclame code (NRC) en daardoor oneerlijk in de zin artikel 7 NRC. Dat de tafel voor binnengebruik is bedoeld, doet in dit verband verder niet ter zake. De klacht betreft immers niet het doel van het product, maar de omschrijving van het materiaal waarvan dit is vervaardigd in een reclame-uiting. De informatie die de klant, kennelijk na de koop, kan lezen in het ‘Bewaarboekje’ doet daar evenmin aan af.
Op grond van het voorgaande acht de Commissie de reclame-uiting in strijd met artikel 7 NRC. De Commissie beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.
Misleidende omissies voor brugfinancieringen
Hof Arnhem-Leeuwarden 20 oktober 2015, RB 2587; ECLI:NL:GHARL:2015:7904 (Vermogenbeheer)Oneerlijke handelspraktijk. Partijen hebben in 2003 een overeenkomst van vermogensbeheer gesloten. Geïntimeerde verschaft niet de essentiële informatie over 1) de risicokenmerken van de brugfinancieringen, 2) de door [geïntimeerde] ontvangen plaatsingscommissie en 3) de eigen deelname van [geïntimeerde] aan de brugfinancieringen. De conclusie van het voorgaande is dat [geïntimeerde] op de drie door [appellanten] gestelde punten essentiële informatie heeft weggelaten of op onvoldoende duidelijke wijze heeft verstrekt. Deze misleidende omissies maken dat, op grond van artikel 6:193d lid 1 BW, sprake is van een misleidende handelspraktijk.
Elk van de drie misleidende omissies afzonderlijk kan het oordeel dat sprake is van een misleidende handelspraktijk dragen. Dit betekent dat [geïntimeerde] op grond van artikel 6:193b lid 1 BW onrechtmatig jegens [appellanten] heeft gehandeld. Betreft causaal verband en eigen schuld wordt tegenbewijs toegelaten.
4.9
[appellanten] stellen dat sprake is van een oneerlijke handelspraktijk nu [geïntimeerde] essentiële informatie heeft achtergehouden met betrekking tot de door hen aangeschafte voorobligaties, waardoor zij niet in staat zijn geweest om een geïnformeerd besluit te nemen over de brugfinancieringen. [geïntimeerde] heeft, volgens [appellanten], geadviseerd in het kader van de uitoefening van haar bedrijf. [geïntimeerde] betwist dat sprake is van een oneerlijke handelspraktijk en zij bovendien geen aanbieder van een product is, maar dat zij louter [appellanten] heeft geattendeerd op de mogelijkheid om met de aanbieder van de brugfinancieringen een transactie aan te gaan.
4.10
Het hof oordeelt als volgt. [appellanten] hebben onvoldoende gesteld, en ook is dit niet gebleken, dat het advies van [geïntimeerde] aan [appellanten] om deel te nemen aan de brugfinancieringen verband hield met het aanbrengen van nieuwe consumenten in het systeem waarbij de kans op vergoeding daarvan afhankelijk was. Van het opzetten van een piramidespel, zoals vermeld op de zwarte lijst van artikel 6:193g aanhef en onder n BW, is dan ook geen sprake.
4.18
Bij de beoordeling of [appellanten] beschouwd kunnen worden als "gemiddelde consument" in de zin van de artikelen 6:193a lid 2, 6:193b lid 2 en 6:193d leden 2 en 3 BW geldt dat de uitlegging van dit begrip niet eenduidig is maar afhangt van de context, waaronder ook worden begrepen maatschappelijke, culturele en taalkundige factoren. De gemiddelde consument is, volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU, een fictieve entiteit, dat wil zeggen een redelijk geïnformeerde, omzichtige en oplettende consument (zie over de rol van de nationale rechter ook de considerans onder 18 van de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken). Het hof is van oordeel dat de enkele stelling van [geïntimeerde] dat [appellanten] ervaren ondernemers in de meubelbranche zijn, niet zonder meer met zich brengt dat zij in relatie tot de brugfinancieringen niet als gemiddelde consument kunnen worden beschouwd. [appellanten] hebben immers juist vanwege hun gebrek aan ervaring bij het beheren van hun vermogen [geïntimeerde] als vermogensbeheerder in de arm genomen. De advisering over de brugfinancieringen heeft zich binnen die context afgespeeld, nu niet gesteld of gebleken is dat [geïntimeerde] een duidelijk onderscheid heeft gemaakt bij haar rol als vermogensbeheerder en als adviseur van [appellanten] Integendeel, de adviezen over het meedoen aan de brugfinancieringen werden, juist ook bij [appellant 3], gegeven in de context dan wel tegen de achtergrond van het vermogensbeheer, zonder dat [geïntimeerde] voldoende duidelijk had gemaakt dat de adviezen inzake de brugfinancieringen in een ander kader plaatsvonden en bijvoorbeeld de overeenkomst tot vermogensbeheer met alle bijlagen daarop niet van toepassing was. Indien al zou worden aangenomen dat [appellanten] regelmatig de website van de Schild-fondsen bezochten, brengt dit nog niet zonder meer met zich dat zij door dat te doen de risico's van de brugfinancieringen hebben kunnen doorgronden. Uit de stellingen van [appellanten] volgt ook dat zij binnen het kader van de gebruikelijke contacten met [geïntimeerde] als hun vermogensbeheerder hun besluiten tot de deelname aan de brugfinancieringen hebben genomen. Dat zij vervolgens zelf formulieren van de Schild-fondsen hebben ingevuld, maakt daarbij geen verschil. Gelet op voornoemde omstandigheden, mede ook gelet op hetgeen is bepaald onder 18 van de considerans van de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken, vallen [appellanten] als gemiddelde consument in de zin van de artikelen 6:193a lid 2, 6:193b lid 2 en 6:193d leden 2 en 3 BW te beschouwen waarvan het vermogen om een geïnformeerd besluit te nemen merkbaar is beperkt door het handelen van [geïntimeerde].
- informatie over de door [geïntimeerde] ontvangen plaatsingscommissie
4.19 (...) Het hof is van oordeel dat het achterwege laten van het informeren van [appellanten] omtrent het ontvangen van plaatsingscommissie kan worden opgevat als een misleidende omissie in de zin van artikel 6:193d leden 2 en 3 BW. Het gaat immers om een handelspraktijk waarvan [geïntimeerde] het commerciële oogmerk niet heeft laten blijken. Dat het ontvangen van plaatsingscommissie in die tijd gebruikelijk zou zijn, is - voor zover van de juistheid van dit verweer van [geïntimeerde] al zou worden uitgegaan - niet voldoende om te kunnen aannemen dat dit voor [appellanten] reeds duidelijk uit de context kon blijken. Redengevend acht het hof daarbij vooral dat [geïntimeerde] optrad als lasthebber van [appellanten] en dat uit de aan [appellanten] verstrekte bijlagen bij het aangaan van de vermogensbeheerrelatie uitvoerig melding wordt gemaakt dat [geïntimeerde] uitgebreide maatregelen heeft genomen om belangentegenstellingen te vermijden en daarin tevens wordt vermeld dat [geïntimeerde] de cliënt op de hoogte stelt in het geval er een plaatsingsvergoeding wordt verkregen. Niet gesteld of gebleken is dat [geïntimeerde] in haar adviezen over de brugfinancieringen, die geen deel uitmaakten van de vermogensbeheerrelatie, voldoende duidelijk heeft gemaakt dat de aan [appellanten] verstrekte bijlagen in het kader van de vermogensbeheerrelatie bij deze adviezen niet van toepassing waren. Op grond van artikel 7:418 lid 1 BW is [geïntimeerde] als lasthebber eveneens verplicht [appellanten] in kennis te stellen van haar belang bij de totstandkoming van de brugfinancieringen.