Kijkerspubliek reclame Liefmans voor familiefilm bestaat uit slechts 6% minderjarigen
Vzr. RCC 8 september 2015, RB 2538, dossiernr. 2015/00811 (Kijkerspubliek reclame Liefmans voor familiefilm bestaat uit slechts 6% minderjarigen)
Voorzittersafwijzing. Reclame drank. De bestreden reclame-uiting: Het betreft een audiovisuele reclame-uiting die is uitgezonden direct voor de uitzending van de film “McKenna shoots for the stars”. In de uiting wordt door een voice-over gezegd “Liefmans Fruitesse. Verfrissend fruitbier. On the rocks”. Tegelijk verschijnt in beeld de boodschap “Dit programma wordt mede mogelijk gemaakt door Liefmans Fruitesse on the rocks”. Verder zijn in beeld twee glazen gevuld met bier te zien. De klacht: Klager stelt, samengevat, dat de uiting bewegende beelden, muziek, geluidseffecten en een voice-over bevat, waardoor deze als een reclame-uiting dient te worden gekwalificeerd. De reclame-uiting strekt tot aanprijzing van bier en mag om die reden niet uitgezonden voorafgaand aan, zoals deze film in de aankondiging wordt omschreven, de “familiefilm McKenna shoots for the Stars”. Gelet op het feit dat de film als familiefilm wordt geadverteerd, alsmede gelet op de inhoud en het tijdstip van uitzenden in de zomervakantie, acht klaagster het aannemelijk dat het kijkerspubliek voor meer dan 25% uit minderjarigen zal hebben bestaan. De betreffende reclame-uiting wordt vertoond voorafgaand aan ieder reclameblok van deze op minderjarigen gerichte film. Klaagster acht dit in strijd met artikel 21 van de Reclamecode voor alcoholhoudende dranken (RVA) 2014.
Het oordeel van de voorzitter:
1) De voorzitter stelt voorop dat niet in geschil is dat de onderhavige reclame-uiting valt onder de reikwijdte van artikel 21 RVA. Van een zuivere sponsorvermelding is geen sprake nu de uiting, zoals klaagster terecht stelt, bewegende beelden, muziek, geluidseffecten en een voice-over bevat. Verder wordt in de uiting de onderhavige drank aangeprezen als “verfrissend fruitbier”. In feite betreft de uiting een korte commercial voor deze drank.
2) Beoordeeld dient te worden of de uiting een publiek bereikt dat voor meer dan vijfentwintig procent bestaat uit minderjarigen. Het bereik wordt vastgesteld over een representatieve meetperiode die wordt bepaald aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval. Adverteerder heeft in verband daarmee een bereikonderzoek overgelegd afkomstig van Stichting Kijkonderzoek. De voorzitter oordeelt dat gesproken kan worden van een algemeen in de markt geaccepteerd bereikonderzoek. Uit de gegevens van dit onderzoek blijkt dat, anders dan men op grond van de aanprijzing van de film als een “familiefilm” zou verwachten, het eerste reclameblok waarin de commercial is uitgezonden (20:48 uur) een publiek heeft bereikt dat slechts voor 6% uit minderjarigen bestaat, terwijl voor latere tijdstippen waarop de uiting is uitgezonden de kijkdichtheid onder minderjarigen op 0% is gesteld.
3) Op grond van het voorgaande kan niet worden aangenomen dat de uiting een publiek heeft bereikt dat voor meer dan 25% uit minderjarigen bestaat. Om die reden kan de uiting niet in strijd met artikel 21 RVA 2014 worden geacht. Dit brengt mee dat de klacht dient te worden afgewezen.
De beslissing van de voorzitter:
Gelet op het bovenstaande wijst de voorzitter de klacht af.
Geen mogelijkheid consument in te loggen op webportaal om status fiets te bekijken via myStromer App
RCC 10 september 2015, RB 2537, dossiernr. 2015/00617/I (Consument krijgt niet mogelijkheid om in te loggen op webportaal om de status van zijn fiets te bekijken)
Gedeeltelijke aanbeveling. Misleiding app. De uiting: Het betreft de volgende onderdelen op de website www.stromerbike.com: https://www.stromerbike.com/nl/nl/ondersteuning/ondersteuning-st2/omni-st2/gps voor zover hier staat: De ST2 beschikt over een geïntegreerde GPS-module. Hiermee kan het voertuig op elk gewenst moment gelokaliseerd worden met de myStromer App. Als de ST2 zich in de diefstalmodus bevindt dan wordt via de GPS-module de positie van de ST2 vastgelegd.” https://www.stromerbike.com/nl/nl/ondersteuning/ondersteuning-st2/stromer-app voor zover hier staat:“Haal het maximale uit uw ST2. Installeer de Stromer App op uw smartphone en ontdek de volledige wereld van de ST2. De Stromer App is de makkelijkste manier om de ST2 aan uw behoeften aan te passen. U kunt zelf de ondersteuningsmodus 2 finetunen. De app toont bovendien de locatie en het laadniveau, ook als u niet in de buurt bent van uw ST2. De basisfuncties van de ST2 kunnen ook zonder smartphone gebruikt worden. Om de ST2 te gebruiken hoeft er geen smartphone aanwezig te zijn. (…).” https://www.stromerbike.com/nl/nl/ondersteuning/omni/stromer-app/functies-stromer-met-omni voor zover hier staat:“Functies – stromer met omni.
De myStromer App biedt in combinatie met een Stromer met OMNI veel extra functies. Zodra u OMNI op uw e-bike hebt geactiveerd, kunt u uw fiets instellen en onder andere: de laadtoestand weergeven locatie weergeven* diefstalmodus activeren/deactiveren* ondersteuningsmodus bijstellen* *Deze functies kunnen alleen gebruikt worden met de myStromer App en zijn niet beschikbaar voor gebruikers zonder deze app. Als OMNI op uw Stromer niet beschikbaar is of niet is geactiveerd dan zijn de functies van de app beperkt.” https://stromerbike.com/nl/nl/technologie/omni voor zover hier staat: “Cloud+Fiets+Fietser=OMNI. OMNI is het cloud-based platform van Stromer. Het maakt verbinding met de Stromer app (IOS en ANDROID) en het Stromer-Portal op uw Browser.” Vervolgens worden 3 mobiele telefoons afgebeeld met daaronder de tekst: Bluetooth, Energybus, GPS, GSM met bijbehorende symbolen en daaronder de volgende tekst: “Met de Stromer App kunt u de instellingen van uw Stromer aanpassen. U kunt uw fiets op afstand op slot zetten en zo diefstal voorkomen. Als iemand dan iets uithaalt met uw fiets beginnen de lichten automatisch te knipperen en gaat de motor in de diefstalmodus waarbij rijden praktisch onmogelijk is. Als de fiets wordt gestolen kunt u de locatie ervan bepalen met een slim ingebouwd gps-systeem dat vanuit de Stromer App gebruikt kan worden. (….) Het Stromer Portal geeft een totaaloverzicht van uw ST2, van de datum van de volgende onderhoudsbeurt tot hulpmiddelen voor onderhoudsmonteurs van Stromer om op afstand kleine problemen te vinden en op te lossen. Via het Stromer Portal kunt u uw ST2 instellen en analyseren, de onderhoudsgeschiedenis en -planning raadplegen en de gegevens en statistieken van uw fiets inzien.” Uiting 2 Het betreft de brochure omtrent de stromer bike type ST2, afkomstig van verweerder sub 2.
De klacht: Klager heeft de volgende bezwaren:
1. In alle uitingen wordt door verweerder sub 2 gezegd dat op ieder gewenst moment de locatie van de myStromer ST2 (hierna: fiets) kan worden bepaald door middel van een GPS verbinding. Dit is feitelijk onjuist, want in de praktijk doet men dit wanneer men de fiets inschakelt en daarna is er geen update meer. Men kan dus niet door middel van de app op een smartphone de positie bepalen, terwijl dit wel in de uitingen wordt gesuggereerd.
2. In alle uitingen wordt de indruk gewekt dat de fiets een anti-diefstalfunctie zou hebben, omdat de locatie zou worden doorgegeven waar de fiets is gestolen. Volgens klager geeft de fiets weliswaar een melding wanneer de functie wordt ingeschakeld, maar omdat de locatie niet steeds wordt bijgewerkt, is zij daarna niet meer actueel.
3. In alle uitingen staat dat er een webportaal is waar de consument op kan inloggen om de status van zijn fiets te bekijken, maar deze functie is niet beschikbaar, aldus klager.
4. In alle uitingen staat dat er een bluetooth functie beschikbaar is. Dit is echter niet het geval, aldus klager.
5. In de brochure wordt een foto getoond waarop de fiets is te zien waarbij onder het zadel van de fiets duidelijk rode verlichting is te zien. Op de fiets zelf ontbreekt deze verlichting. In de brochure wordt weliswaar gezegd: “This catalogue is not legally binding. The products included are subjects to change and availibility.” Echter, nu in de brochure sterk de nadruk wordt gelegd op de fietsverlichting op de foto en men daar bovendien een hele pagina mee vult, vindt klager deze handelswijze discutabel, mede gelet op het feit dat de disclaimer op een andere pagina staat en het volgens klager kennelijk de bedoeling is dat deze niet opvalt.
Het oordeel van de Commissie:
Bij de beoordeling van de bezwaren 1 t/m 4 gaat de Commissie ervan uit dat deze betrekking hebben op de website van verweerder sub 2 (uiting 1) en derhalve niet zien op de brochure (uiting 2). Bij de beoordeling van bezwaar 5 gaat de Commissie ervan uit dat deze enkel ziet op uiting 2. Klager acht de website misleidend voor zover hier wordt gezegd dat de fiets op elk gewenst moment gelokaliseerd kan worden met de my stromer app. Niet in geschil is dat het met de op de fiets aanwezige software mogelijk is om iedere tien minuten een update te krijgen van de locatie van de fiets. Gelet op het voorgaande is de Commissie van oordeel dat geen juiste informatie is verstrekt over de gebruiksmogelijkheden van het product als bedoeld in artikel 8.2 onder b van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Anders dan uitdrukkelijk in de uiting wordt gezegd, is het immers niet mogelijk om op elk gewenst moment een locatie update te ontvangen, maar is dit slechts elke tien minuten mogelijk. Voorts is de Commissie van oordeel dat de gemiddelde consument door deze onjuiste informatie ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen. Om die reden is uiting 1 op dit punt misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC. Voorts acht klager uiting 1 misleidend voor zover hierin wordt gezegd: “Als de fiets wordt gestolen kunt u de locatie ervan bepalen met een slim ingebouwd gps-syteem dat vanuit de Stromer App gebruikt kan worden.” Niet in geschil is dat het – zoals hiervoor reeds uiteen is gezet – slechts mogelijk is om iedere tien minuten een update te krijgen van de locatie van de fiets. Dit geldt ook indien de anti-diefstalfunctie van de fiets is ingeschakeld, terwijl de gemiddelde consument zal verwachten dat in geval van diefstal op ieder moment te traceren is waar de gestolen fiets zich bevindt. Om die reden is de Commissie van oordeel dat ook op dit punt geen juiste informatie is verstrekt over de gebruiksmogelijkheden van het product als bedoeld in artikel 8.2 onder b NRC. Voorts is de Commissie van oordeel dat de gemiddelde consument door deze onjuiste informatie ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen. Om die reden is uiting 1 ook op dit punt misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC. Met betrekking tot het bezwaar over uiting 1 voor zover hier staat dat er een webportaal is waar de consument op kan inloggen om de status van zijn fiets te bekijken, oordeelt de Commissie als volgt. Verweerder sub 2 heeft erkend dat het niet tot de mogelijkheden van de consument behoort om in te loggen op het webportaal om de status van zijn fiets te bekijken. Deze mogelijkheid is slechts voorbehouden aan de dealer(s) van de fiets. Gelet hierop is de uiting op dit punt misleidend en in strijd met artikel 7 NRC. De Commissie heeft echter geconstateerd dat verweerder sub 2 inmiddels passende maatregelen heeft genomen en de uiting op dit punt heeft aangepast. Om die reden zal de Commissie gebruik maken van haar bevoegdheid als bedoeld in artikel 17 lid 1 onder g van het Reglement van de Reclame Code Commissie en het College van Beroep en een aanbeveling achterwege laten. Ten aanzien van het bezwaar dat in uiting 1 ten onrechte een bluetooth symbool in woord en beeld staat, terwijl nog geen services/functies worden aangeboden die gebruik maken van bluetooth, oordeelt de Commissie als volgt. Niet in geschil is dat in alle fietsen van het type ST2 een bluetoothchip is geïnstalleerd. Dat (op dit moment nog) geen functies of services door verweerder sub 2 worden aangeboden die gebruik maken van bluetooth, betekent niet dat het onderhavige gebruik van een bluetoothchip de uiting misleidend doet zijn. Alle fietsen van het type ST2 van verweerder sub 2 beschikken over een bluetoothchip zodat om die reden geen sprake is van misleidende reclame door dit bluetoothsymbool in de uiting op te nemen. Naar het oordeel van de Commissie is uiting 1 op dit punt dan ook niet misleidend.Tot slot acht klager uiting 2 misleidend voor zover de fiets hierin is afgebeeld met rode verlichting om de zadelpen, terwijl deze verlichting ontbreekt op de fiets van klager. Niet in geschil is dat voornoemde verlichting op de fiets ontbreekt, vanwege – zoals verweerder sub 2 heeft meegedeeld – nationale regelgeving die dit type verlichting niet toestaat. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van misleiding slaat de Commissie acht op de totale uiting. Op de laatste pagina van de bestreden uiting staat in een duidelijk lettertype: “This catalogue is not legally binding. The products included are subject tot change and availability.” Deze mededeling dient te worden bezien in combinatie met de Engelstalige inhoud van de uiting, die niet specifiek op Nederland is gericht. Klager had om die reden rekening dienen te houden met de mogelijkheid dat bepaalde details niet in Nederland beschikbaar zijn vanwege nationale wetgeving. De Commissie merkt een lampje om een zadelpen aan als een dergelijk detail dat blijkbaar hier niet kan worden geleverd. Van misleiding is daarom geen sprake. Verweerder sub 1 heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij op geen enkele wijze bij de totstandkoming van de bestreden uitingen is betrokken. Gelet hierop acht de Commissie verweerder sub 1 niet (mede) verantwoordelijk voor de uiting. Op grond van het vorenstaande wordt als volgt beslist.
De beslissing
De Commissie acht uiting 1 op grond van hetgeen in het oordeel onder 2, 3 en 4 is overwogen in strijd met artikel 7 NRC. Zij beveelt verweerder sub 2 aan om – voor zover het oordeel betreft onder 2 en 3 – niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken. Voor het overige wijst zij de klacht af.
Reclameboek duidt CBb-ITC Reisclub
CBb 8 juli 2015; RB 2536; ECLI:NL:CBB:2015:191 (ITC Reisclub tegen ACM) m.nt Eliëtte Vaal
Eerder RB-nummer: RB 2438 Duiding door: Eliëtte Vaal Betrokken bij de zaak: nee
Onderwerpen, trefwoorden, dossiers
- Wet oneerlijke handelspraktijken; misleidende handelspraktijken, zwarte lijsten.
- Wet handhaving consumentenbescherming.
- Gemiddelde consument/ vatbare doelgroep.
- Bewijsvergaring door toezichthouder.
Persoonlijk commentaar/annotatie?
Interessante overwegingen in verband met de wijze van bewijsvergaring door ACM door middel van anonieme deelname aan dagtochten. Het CBb overweegt dat de gehuurde ruimtes (bus en horecalocaties) niet onder de bescherming van artikel 8 EVRM vallen. Vervolgens overweegt het College aan de hand van arresten van het EHRM waarin is geoordeeld dat rechtspersonen een beroep kunnen doen op bescherming van de woning als bedoeld in artikel 8 EVRM, dat - ook in het geval de gehuurde ruimtes als woning kwalificeren - geen sprake is van strijd met artikel 8 EVRM.
Wat is nieuw, afwijkend of een voortzetting?
nieuw | - |
afwijkend | - |
voortzetting | Het arrest betreft vooral een voortzetting van de geldende leer op het gebied van de beoordelingsmaatstaf van misleidende reclame en OHP. Zie overwegingen zwarte lijsten, misleiding en beoordeling zwakkere doelgroep. |
Tele2 simkaart 4G-Ready impliceert geen 4G verbinding
RCC 31 augustus 2015, RB 2535, dossiernr. 2015/00809 (Simkaart is slechts 4G-ready)
Afwijzing. Elektronische apparaten. De uiting: Het betreft een uiting op de website van adverteerder www.tele2.nl, voor zover hierop staat: “Sim Only Abonnement v Maandelijks opzegbaar (…) v Gratis je bundel aanpassen (…) v Een 4G-ready simkaart. Je krijgt van ons een 3-in-1 simkaart die 4G-ready is en werkt in elke telefoon. Maar is jouw telefoon zelf wel 4G-ready? Doe de 4G-Ready Check en kom erachter.” De klacht: Klager heeft een mobiel telefoonabonnement bij adverteerder afgesloten omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij dan direct kon beschikken over een 4G (internet)verbinding. Twee maanden later had hij echter nog steeds geen 4G verbinding (wel een 3G verbinding). De helpdesk heeft vervolgens aan klager meegedeeld dat het nog enkele maanden kon duren voordat hij over een 4G verbinding zou kunnen beschikken. Klager acht de uiting dan ook misleidend.
Het oordeel van de Commissie:
Klager acht de onderhavige reclame-uiting misleidend omdat hierin volgens hem zou worden gesuggereerd dat de consument na het afsluiten van een mobiel telefoonabonnement bij adverteerder direct over een 4G verbinding kan beschikken, terwijl dat niet zonder meer zo blijkt te zijn. Vast is komen te staan dat de in de uiting aangeboden simkaart werkt in elke telefoon, maar dat niet met ieder mobiel toestel direct na het afsluiten van een abonnement een 4G verbinding tot stand kan worden gebracht. De Commissie is van oordeel dat door in de uiting te zeggen: “je krijgt van ons een 3-in-1 simkaart die 4G-ready is en werkt in elke telefoon. Maar is jouw telefoon zelf wel 4G-ready? Doe de 4G-ready check en kom erachter.” niet de indruk wordt gewekt dat de consument direct nadat hij een mobiel telefoonabonnement bij adverteerder heeft afgesloten kan beschikken over een 4G verbinding. Er wordt slechts gezegd dat de consument een simkaart ontvangt die 4G-ready is. Mede uit het feit dat de consument in de uiting wordt uitgenodigd om te checken of zijn mobiele telefoon 4G-ready is zal de gemiddelde consument afleiden dat met de simkaart van adverteerder niet zonder meer in combinatie met elk mobiel telefoontoestel een 4G verbinding tot stand kan worden gebracht. Gelet op het voorgaande is van misleiding geen sprake. Dat achterop het toestel van klager ‘4G’ wordt vermeld maakt het oordeel van de Commissie niet anders. Op grond van het vorenstaande wordt als volgt beslist.
De beslissing
De Commissie wijst de klacht af.
Tekst achterzijde kassabon Vomar voordeelmarkt is een reclame-uiting met feitelijke claim
CvB 15 september 2015, RB 2534, dossiernr. 2015/00700 (Achterzijde kassabon van Vomar voordeelmarkt is een reclame-uiting met een feitelijke claim)
Aanbeveling. Vergelijkende reclame. De uiting: A. een uiting in de Vomar Voordeelkrant, waarin een kassabon voor bij Deen Julianadorp op 28 april 2015 gekochte artikelen wordt vergeleken met een kassabon van gelijke datum voor dezelfde (soort) artikelen van Vomar Julianadorp. Het totaalbedrag van de kassabon van Deen is € 80,24 en het totaalbedrag van de kassabon van Vomar is € 72,50. Boven de kassabonnen (en elders in de folder) staat: “Vomar Voordeelmarkt, altijd de laagste prijs”. B. een abriposter in Julianadorp, waarop onder de tekst ”Dit is de nieuwe Vomar” de onder A omschreven kassabonnen van Deen en Vomar zijn afgebeeld. C. de achterzijde van kassabonnen van Vomar waar staat: “8.000 producten voor de laagste prijs. Niet één keer, maar altijd. Dat is de nieuwe Vomar.”
De klacht: Vomar adverteert met “altijd de laagste prijs” en vergelijkt daarbij een kassabon van Deen met een kassabon van Vomar. Deze uiting is misleidend. In de eerste plaats kan Vomar de kreet “altijd de laagste prijs” niet waarmaken. De prijsvergelijking met Deen betreft slechts 25 door Vomar geselecteerde artikelen en zegt niets over de duizenden andere producten in de winkels van Vomar en Deen. De prijsvergelijking is slechts een momentopname, nu de prijzen in supermarkten dagelijks aangepast worden. Ook wordt ten onrechte gesuggereerd dat de getoonde prijzen in alle Vomar-winkels gelden. De uitingen waarin de kassabonnen van Vomar en Deen worden vergeleken zijn ook misleidend omdat de indruk wat gewekt dat het de originele kassabon van Deen betreft. Dit is niet juist, op de originele (door Deen uitgedraaide) kassabon stonden zeven producten meer. Ten slotte voert Deen aan dat de prijsvergelijking niet juist is omdat daarin producten van het merk Markant (Vomar) worden vergeleken met producten van het merk Perfekt (Deen). Dit zijn verschillende producten.
Het oordeel van het College:
1. In beroep is uitsluitend de vraag aan de orde of de Commissie, naast uitingen A en B, uiting C terecht in strijd met de Nederlandse Reclame Code (NRC) heeft geacht. Deze uiting betreft de achterzijde van een kassabon, waarop staat: “8.000 producten voor de laagste prijs. Niet één keer, maar altijd. Dat is de nieuwe Vomar” en “Vomar voordeelmarkt”.
2. Vomar heeft in beroep ongemotiveerd gesteld dat uiting C geen reclame-uiting zou zijn. Bij de Commissie heeft zij deze stelling overigens, voor zover het College kan constateren, niet aangevoerd. Deze stelling dient te worden verworpen. De uiting strekt ertoe Vomar aan te prijzen als een winkel waar de consument 8.000 producten voor de “laagste prijs” kan kopen, hetgeen onmiskenbaar is bedoeld om de consument aan te spreken die zijn boodschappen zo goedkoop mogelijk wil kopen teneinde deze als klant te behouden. Derhalve is sprake van reclame in de zin van artikel 1 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Dat de aanprijzing op de achterzijde van een kassabon staat, doet aan dit oordeel niet af. De consument zal op grond van deze tekst kunnen besluiten ook in het vervolg zijn inkopen bij een Vomar-winkel te doen. Grief 1 kan derhalve niet slagen.
3. De overige grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. In dat kader dient beoordeeld te worden welke interpretatie de gemiddelde consument vermoedelijk aan uiting C zal geven. Deze uiting bevat geen nuanceringen of voorbehouden. Er staat slechts dat Vomar 8.000 producten heeft voor “de laagste prijs”, hetgeen “niet één keer” het geval is, maar “altijd”, wat “de nieuwe Vomar” zou zijn. De mededeling “Niet één keer, maar altijd” benadrukt de tekst “8.000 producten voor de laagste prijs”. Voor zover sprake is van verdere context, betreft dit het woord “voordeelmarkt” onder de naam Vomar en de voorzijde van de uiting waarop kennelijk de prijzen van gekochte producten staan (van de voorzijde is geen kopie overgelegd).
4. Vomar stelt dat zij met uiting C tot uitdrukking wil brengen dat zij prijzen hanteert voor de laagste prijs die voor haar mogelijk is. Het College leidt hieruit af dat uiting C is bedoeld om aan klanten mee te delen dat Vomar aan hen prijzen in rekening brengt die zij zo laag mogelijk tracht te houden, zonder daarbij te impliceren dat deze prijzen vergeleken met andere supermarkten de “laagste” zijn. Deze bedoeling blijkt echter op geen enkele wijze uit uiting C en kan in de context daarvan ook niet als een logische, voor de hand liggende, invulling worden beschouwd. De gemiddelde consument zal het vanzelfsprekend achten dat een supermarkt intern tracht haar prijzen zo laag mogelijk te houden met het oog op haar concurrentiepositie. Deze consument, die tevens bekend is met het gegeven dat supermarkten in reclame onderling prijzen vergelijken, zal een reclame-uiting waarin zonder verdere toelichting wordt gesteld dat een supermarkt voor 8.000 producten de “laagste prijs” hanteert, in deze zin opvatten dat die supermarkt, vergeleken met alle andere supermarkten, voor die producten het goedkoopst is. Hetgeen Vomar naar eigen zeggen met uiting C tot uitdrukking bedoelt te brengen, stemt derhalve niet overeen met de vermoedelijke perceptie van de gemiddelde consument. Het College oor-deelt dat deze consument uiting C letterlijk zal opvatten, te weten dat Vomar met betrekking tot 8.000 artikelen goedkoper is dan elke andere supermarkt.
5. De uiting heeft voor de gemiddelde consument niet het karakter van een algemene, generaliserende slogan. Het betreft in plaats daarvan een feitelijke claim met betrekking tot specifieke en meetbare gegevens (aantal, laagste prijs). De gemiddelde consument zal bij een dergelijke uiting eerder op de juistheid daarvan vertrouwen dan indien sprake is van een uiting met duidelijk overdreven of subjectieve elementen. De bestreden uiting suggereert door het genoemde aantal producten (8.000) en de vermelding “laagste prijs” en de verwijzing naar “voordeelmarkt” een op feiten gebaseerde claim waarbij de prijzen van Vomar voor 8.000 producten het laagst zijn van alle supermarkten. Dat de uiting de achterzijde van een kassabon betreft, acht het College onvoldoende om te oordelen dat de gemiddelde consument die claim niet letterlijk zal opvatten. De combinatie met de vermelde prijzen op de voorzijde van de kassabon onderstreept eerder het feitelijke karakter van de claim.
6. Het College oordeelt op grond van het voorgaande dat uiting C als een feitelijke superioriteitsclaim dient te worden aangemerkt. Vomar maakt deze claim niet waar. Zij heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat zij, vergeleken met andere supermarkten, 8.000 producten voor “de laagste prijs” (dat wil zeggen het goedkoopst) aanbiedt. Terecht heeft de Commissie uiting C dan ook misleidend geacht. Het College onderschrijft derhalve de beslissing van de Commissie en beslist als volgt.
De beslissing van het College van Beroep
Het College bekrachtigt de bestreden beslissing voor zover in beroep aan de orde.
Publicatie voorzittersbeschikking is niet onrechtmatig vanwege voldoende motivatie
Conclusie AG HR 19 juni 2015, RB 2533; ECLI:NL:PHR:2015:983 (chiropractor iser tegen Stichting Reclame Code)
Onrechtmatige publicatie. Eiser heeft in Het Parool een advertentie geplaatst voor zijn praktijk die volgens de voorzitter van de Reclame Code Commissie [RB 1446] misleidend en oneerlijk was. Het bedoelde artikel is daarbij niet geraadpleegd, nadat eiser had afgezien zich tegen de klacht te verweren. De beslissing en aanbeveling zijn in een online database van de Stichting gepubliceerd. Dit levert geen onrechtmatige daad jegens eiser op. De klachten van eiser dienen te falen. Het hof [RB 2253] kon bij de beoordeling of Stichting wat betreft de inhoud van de aanbeveling onrechtmatig jegens eiser heeft gehandeld, art. 15 NRC als maatstaf hanteren. De voorzitter heeft geoordeeld en kon oordelen dat de klacht voldoende was gemotiveerd, zodat het aan eiser was om de juistheid van de reclame aannemelijk te maken. De taakverdeling tussen klager en verweerder conform art. 15 NRC strookt met de wettelijke verdeling van de stelplicht en bewijslast ten aanzien van de feitelijke juistheid van de beweringen in een reclame-uiting. De conclusie strekt tot verwerping. De Hoge Raad doet het met artikel 81 RO af; ECLI:NL:HR:2015:2535.
2.14. De klachten dienen te falen. Het hof kon het bepaalde in art. 15 NRC als een relevante omstandigheid beschouwen bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de beslissing en aanbeveling van de voorzitter.
In hoger beroep heeft de Stichting onweersproken gesteld dat de Commissie klaagster heeft gevraagd om haar klacht nader te onderbouwen, dat in die onderbouwing werd aangeven dat het in de advertentie genoemde artikel onvindbaar was en dat een functionaris van de Stichting vervolgens onverplicht zelf heeft geconstateerd dat de publicatie aan de hand van de in de advertentie genoemde gegevens niet op internet kon worden gevonden.22 Het hof is er gezien deze stellingen kennelijk vanuit gegaan dat de voorzitter heeft geoordeeld en kon oordelen dat de klacht voldoende was gemotiveerd, zodat het op de voet van art. 15 NRC aan [eiser] was om de juistheid van de reclame aannemelijk te maken. De klacht sub (iii) onder (b) mist daarom feitelijke grondslag.
De taakverdeling tussen klager en verweerder conform art. 15 NRC strookt met de wettelijke verdeling van stelplicht en bewijslast ten aanzien van de feitelijke juistheid van de beweringen in een reclame-uiting.
Vraag van HvJ EU of het niet-beschikken over de voorgeschreven vergunningen moet worden beschouwd als een oneerlijke marktpraktijk
Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 16 juli 2015, RB 2532, C-434/15 (Asociación Profesional Élite Taxi tegen Uber Systems Spain)
Oneerlijke marktpraktijk. Verzoekster is een beroepsvereniging van taxichauffeurs in Barcelona. Zij vraagt in oktober 2014 om verweerster Uber Systems Spain te veroordelen op grond van oneerlijke mededinging en staken van haar (oneerlijke) activiteiten. De verwijzende Spaanse rechter (Handelsrechter Barcelona) moet er rekening mee houden dat verweerster verbonden is met Uber Technologies Inc, een internationaal platform dat zich zowel binnen als buiten de EU voornamelijk richt op het leveren van technische, organisatorische en om het even welke andere middelen om het gebruikers en eigenaars van motorvoertuigen (auto’s) mogelijk en eenvoudiger te maken om voor stedelijke verplaatsingen met elkaar in contact te komen. Zowel de autobezitter als het platform krijgt voor het verlenen van deze dienst een vergoeding. De pijn zit in het feit dat verweerster voor de diensten die zij in Spanje verricht niet over de nodige vergunningen beschikt zoals voorgeschreven in het stadsreglement van Barcelona. Ditzelfde geldt voor de uitvoerders van de diensten. De vraag is dan ook of het niet-beschikken over de voorgeschreven vergunningen moet worden beschouwd als een oneerlijke marktpraktijk. Verweerster stelt echter dat de door haar geleverde diensten vallen onder Richtlijn 98/34 en dus niet aan voorafgaande vergunningen onderworpen mogen worden. De verwijzende rechter zal dus moeten beslissen welke diensten het hier betreft: vervoersdiensten, diensten van de informatiemaatschappij dan wel een combinatie van beide. Hij legt het HvJEU de volgende prejudiciële vragen voor:
1) Voor zover artikel 2, lid 2, onder d), van richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt vervoersactiviteiten van de werkingssfeer van deze richtlijn uitsluit: Moet de door verweerster met winstoogmerk verrichte activiteit van bemiddeling tussen voertuigeigenaars en personen die zich binnen een stad wensen te verplaatsen, middels het beheer van IT-instrumenten – interface en toepassing van software (in verweersters bewoordingen: „intelligente telefoonapparaten en technologisch platform”) – die deze personen de mogelijkheid bieden om met elkaar in contact te komen, worden beschouwd als een vervoersactiviteit dan wel als een elektronische bemiddelingsdienst of een dienst van de informatiemaatschappij in de zin van artikel 1, lid 2, van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij?
2) Kan die activiteit, met het oog op de vaststelling van de juridische aard ervan, [omissis] deels worden beschouwd als een dienst van de informatiemaatschappij en, indien dit het geval is, valt de elektronische bemiddelingsdienst [Or. 7] onder het beginsel van het vrij verrichten van diensten zoals gewaarborgd door het Unierecht, met name artikel 56 VWEU en de richtlijnen 2006/123/EG en [omissis] 2000/31/EG?
3) Mocht het Hof oordelen dat de door UBER SYSTEMS SPAIN SL verrichte dienst geen vervoersdienst is en dus valt onder richtlijn 2006/123: Is artikel 15 van de Ley de Competencia Desleal (wet betreffende oneerlijke mededinging) – wat de schending van de bepalingen inzake de aan mededinging onderhevige activiteiten betreft – inhoudelijk verenigbaar met richtlijn 2006/123, met name met artikel 9 betreffende de vrijheid van vestiging en de vergunningstelsels, voor zover dit artikel naar interne wetten of wetsbepalingen verwijst zonder rekening te houden met het feit dat de regeling voor de verkrijging van licenties of vergunningen op generlei wijze beperkend of onevenredig mag zijn, dat wil zeggen dat zij het beginsel van vrije vestiging niet op onredelijke wijze mag inperken.
4) Indien wordt bevestigd dat richtlijn 2000/31/EG toepasselijk is op de door UBER SYSTEMS SPAIN SL verrichte dienst: Zijn de beperkingen die een lidstaat stelt aan het vrij verrichten van de elektronische bemiddelingsdienst vanuit een andere lidstaat, door een vergunning of licentie te vereisen of door bij gerechtelijk bevel de staking te gelasten van de elektronische bemiddelingsdienst op basis van de nationale wetgeving inzake oneerlijke mededinging, geldige maatregelen die krachtens artikel 3, lid 4, van richtlijn 2000/31/EG afwijken van artikel 3, lid 2, van deze richtlijn?
Vraag aan HvJ EU: Volledig mond- en tandverzorgingsreclameverbod in strijd met Richtlijn OHP?
Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 18 juni 2015, RB 2531, zaak C-339/15 (V.Z.W. tegen Vanderborght)
Reclamerecht. Oneerlijke handelspraktijk. Verzoeker Luc Vanderborght is sinds 1985 gevestigd als erkend tandarts en gespecialiseerd in cosmetische en implantaatbehandelingen. Hij behandelt zowel klanten uit Beglië als uit andere EULS. Hij wordt ervan verdacht tussen 1 maart 2003 en 24 januari 2014 reclame te hebben gemaakt voor zijn praktijk door middel van een reclamezuil ‘van onbescheiden afmeting’ en andere verboden reclamepraktijken (verspreiden brochures, plaatsen advertenties in dagbladen, het beloven van voordeeltjes, ‘ronselpraktijken’, het openen van een website met reclameuitingen) te hebben verricht. Al in 2003 heeft het Verbond der Vlaamse Tandartsen (VVT) een klacht tegen verzoeker ingediend wegens zijn reclameactiviteiten. Verzoeker was tot 2003 lid van deze overkoepelende organisatie en doceerde aan het nascholingsinstituut van het VVT. Deze procedure eindigt in maart 2010 door een vordering tot buitenvervolgingstelling van het Belgische OM. Maar in mei 2010 dient VVT opnieuw een klacht in omdat verzoeker niet is gestopt met zijn reclameactiviteiten, maar ‘zich steeds verder waagt en alsmaar meer stoutmoedig wordt met zijn reclamevoering’. Belgische OM heeft de onderhavige procedure op 06-02-2014 geopend. Op grond van een wet uit 1958 mag in België geen reclame voor tandartspraktijken gemaakt worden. Verzoeker stelt dat deze wet in strijd is met Europees recht (recht vrije vestiging en vrij verkeer van diensten; en de Rln 2000/31, 2005/29 en 2006/123).
De verwijzende Belgische rechter (Rb Brussel) constateert dat de wet van 1958 is ingesteld ter bescherming van de volksgezondheid (met name gericht tegen commerciële klinieken die schreeuwerige reclame maken) en gehandhaafd ook na implementatie van de door verzoeker genoemde richtlijnen. Hij stelt nog wel vragen over de juiste uitleg van Richtlijn 2005/29. Wat betreft richtlijn 2000/31 vraagt hij zich af of mond- en tandverzorging valt onder de definitie van diensten van de informatiemaatschappij. Wat Richtlijn 2006/123 betreft: deze is niet relevant, aangezien diensten van gezondheidszorg in artikel 2, f uitdrukkelijk uitgesloten worden. Aangezien er een grensoverschrijdend element is (klanten uit het buitenland) moet de rechter beslissen of hier sprake is van beperking van de vrijheden van VWEU artikel 49 en 56, en zo ja of daarvoor een rechtvaardiging is. De vraag naar verenigbaarheid van de wet van 1958 is eerder gesteld in zaak C-446/05 maar het HvJEU heeft daarover geen standpunt ingenomen. Hij legt de volgende vragen aan het HvJEU voor:
1. Dient Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlementen de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt in die zin te worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale wet die elke reclame, door wie dan ook, met betrekking tot mond- of tandverzorging, op een absolute manier verbiedt, zoals artikel 1 van de Belgische Wet van 15 april 1958 betreffende de publiciteit inzake tandverzorging?
2. Is een reclameverbod voor mond- en tandverzorging te beschouwen als een "voorschrift inzake gezondheids- en veiligheidsaspecten van producten" in de zin van artikel 3.3 van Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt?
3. Dient Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt in die zin te worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale bepaling waarin gedetailleerd wordt omschreven aan welke vereisten van bescheidenheid een voor het publiek bedoeld uithangbord ·aan de·praktijk van een tandarts moet voldoen, zoals artikel 8quinquies Koninklijk Besluit van 1 juni 1934 houdende reglement op de beoefening der tandheelkunde?
4. Dient Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde Juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt in die zin te worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale wet die elke reclame, door wie dan ook, met betrekking tot mond- of tandverzorging, op een absolute manier verbiedt, inclusief een verbod op commerciële reclame via elektronische weg (website), zoals artikel 1 van de Belgische Wet van 15 april 1958 betreffende de publiciteit inzake tandverzorging? .
5. Hoe dient het begrip "diensten van de informatiemaatschappij", zoals gedefinieerd in artiker2, a) van Richtlijn 2000/31/EG met verwijzing naar artikel 1, lid 2 van Richtlijn 98/34/EG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 98/48/EG, te worden uitgelegd?
6. Dienen de artikelen 49 en 56 VWEU in die zin te worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling zoals in het hoofdgeding, waarbij, teneinde de volksgezondheid te beschermen, een volledig reclameverbod voor tandheelkundige verzorging wordt opgelegd?
Vraag aan HvJ EU: Vormt verstrekking verklaring economische gegevens beperking van vrij dienstenverkeer?
Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 22 april 2015, RB 2530, zaak C-322/15 (Google Ireland tegen Autorita per le garanzie nelle comunicazioni)
Vrij verkeer van diensten. Reclame. Verzoeksters maken bezwaar tegen een besluit van 25-06-2013 van verweerster AGCOM (Autorità per le garanzie nelle comunicazioni - reclameAut) waarin deze heeft beslist dat in het vervolg ook vennootschappen met statutaire zetel buiten Italiaanse een ‘verklaring omtrent economische gegevens’ (IES) moeten verstrekken, ook als deze al wordt verantwoord in jaarrekeningen. Volgens verweerster is deze aanpassing van de wet noodzakelijk geworden nadat bij wet van 18-05-2012 is bepaald dat ondernemingen die reclamediensten aanbieden via radio en televisie, dagbladen of tijdschriften, het web of andere vaste of mobiele digitale media verplicht zijn zich in te schrijven in het register van aanbieders van communicatiediensten (ROC) en daarnaast ook omzet (op de Italiaanse markt) afkomstig van reclame online en op de diverse platformen, ook in directe vorm, met inbegrip van de middelen vergaard door middel van zoekmotoren, sociale media en deelmedia is opgenomen onder de totale omzet van het geïntegreerde communicatiesysteem.
Verzoeksters stellen dat het besluit voor zover betrekking op aanbieders van webreclamediensten (die, zoals zij, niet actief zijn in de sectoren audiovisueel en uitgeverij) met zetel buiten Italiaanse onrechtmatig is en dat AGCOM voor wat betreft Google Ireland niet bevoegd is verplichtingen op te leggen gezien de vestiging buiten Italië. Zij wijzen als voorbeeld op aanbieders van telefoondiensten die in het ROC staan ingeschreven maar niet IES-plichtig zijn. Zij achten de Italiaanse regeling in strijd met het vrij verrichten van diensten; de boekhoudverplichting is discriminerend omdat Italiaanse ondernemingen hun toch al opgestelde jaarrekening kunnen gebruiken terwijl buitenlandse ondernemingen moeten voldoen aan de eisen van het Italiaanse Bw en dus op basis daarvan apart een rekening moeten opstellen. Voor de verwijzende Italiaanse rechter (Regionale Admin Rechtbank Lazio) is allereerst de rechtsvraag van belang of AGCOM een buitenlandse onderneming kan verplichten haar jaarlijks via een IES boekhoudkundige gegevens te verstrekken. Verweerster stelt dat de IES ook van belang is voor het waarderen van de pluriformiteit van de sector waardoor zij buitenlandse spelers niet kan uitsluiten, maar verzoeksters stellen dat verweerster daartoe niet bevoegd is. Het HvJEU heeft in vaste rechtspraak geoordeeld dat het verbod van discriminerende maatregelen absoluut is. Hij vraagt zich af of hier sprake is van een verplichting die de evenredigheidstoets kan doorstaan om het vrij verrichten van diensten te beperken.
De aan het HvJEU voorgelegde vraag luidt als volgt:
“Staat artikel 56 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) in de weg aan de toepassing van het bestreden besluit nr. 397/13/CONS van de Autorità di garanzia nelle telecomunicazioni (AGCOM) en van de desbetreffende bepalingen van nationaal recht, voor zover uitgelegd in de zin van de AGCOM, waarbij een complexe verklaring omtrent economische gegevens (opgesteld volgens de Italiaanse boekhoudkundige voorschriften) wordt opgelegd over de economische activiteiten waarbij Italiaanse consumenten zijn betrokken, welke verplichting wordt onderbouwd met de bescherming van de mededinging, maar noodzakelijkerwijs gekoppeld is aan de andere, beperktere institutionele taken van de AGCOM ter bescherming van pluriformiteit in de betrokken sector, en waarbij deze verplichting ook geldt voor marktdeelnemers die niet vallen onder de werkingssfeer van de nationale wetgeving voor deze sector (Testo unico dei servizi di media audiovisivi e radiofonici), met name, in casu, voor een nationale marktdeelnemer die enkel diensten verricht voor een andere groepsmaatschappij naar Iers recht, en voor deze laatste, een marktdeelnemer wiens zetel zich niet op het nationale grondgebied bevindt en die geen werknemers voor activiteiten op het nationale grondgebied inzet, met andere woorden, vormt deze verplichting een beperking van het vrij verrichten van diensten binnen de Europese Unie die een schending is van artikel 56 van het Verdrag?”
Inlevering oude voetvijl geeft alleen recht op gratis pedicurebehandeling met Scholl Express Pedi
Vzr. RCC 31 augustus 2015, RB 2529, dossiernr. 2015/00771 2015/00771A (Inlevering oude voetvijl geeft alleen recht op gratis pedicurebehandeling met Scholl Express Pedi)
Voorzitterstoewijzing. De uiting: Het betreft de televisiecommercial en het op adverteerders facebookpagina (www.facebook.com/schollnederland) geplaatste filmpje. In deze uitingen is, na de in beeld verschijnende tekst “Wat als…oud recht geeft op nieuw?”, te zien hoe personen hun oude schoenen of hun auto zonder betaling omruilen voor nieuwe schoenen respectievelijk een nieuwe auto. Vervolgens wordt onder meer gezegd: “Nee, in het echte leven kun je niet de oude spullen voor nieuwe omwisselen. Wel, tot nu. Sluit je aan bij 350 Nederlandse vrouwen. Ruil je oude voetvijl nu in voor de nieuwe Scholl Express Pedi. (…) Ga naar www.scholl.nl om te weten hoe.”
Klaagster heeft op het klachtenformulier vermeld dat de klacht ook gericht is tegen een radiocommercial voor de Scholl Express Pedi die is uitgezonden op Sky Radio. Deze zender heeft echter desgevraagd meegedeeld dat er geen commercial van adverteerder en/of voor dit product loopt.
De klacht: In de uiting wordt gezegd dat je in het echte leven je oude spullen niet kunt omruilen voor nieuwe, maar wel bij Scholl: je oude voetvijl geeft recht op de nieuwe Scholl Express Pedi. In werkelijkheid blijk je echter niet tegen inlevering van je oude voetvijl een nieuwe te krijgen, maar een eenmalige pedicurebehandeling in een tijdelijke pop-up feet bar. Omdat je je oude vijl hebt ingeleverd, moet je daarna een nieuwe vijl kopen, aldus klaagster.Het oordeel van de voorzitter
De voorzitter is van oordeel dat in de bestreden uitingen door beeld en gesproken tekst onmiskenbaar de indruk wordt gewekt dat men een oude voetvijl kan inwisselen voor een nieuwe Scholl Express Pedi. Vast is komen te staan dat men in werkelijkheid tegen inlevering van een oude voetvijl niet een Scholl Express Pedi krijgt, maar eenmalig een gratis behandeling met dit product. Gelet op het voorgaande gaan de uitingen gepaard met onjuiste informatie als bedoeld in de aanhef van artikel 8.2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Omdat de voorzitter voorts van oordeel is dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC. Daarom wordt als volgt beslist.
De beslissing van de voorzitter
De voorzitter acht de reclame-uitingen in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. Hij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.