RB
RB 3838
10 juni 2024
Artikel

Laatste plekken voor de Actualiteitenlunch Reclamerecht

 
RB 3837
3 juni 2024
Artikel

Vacature Simmons & Simmons: Advocaat-stagiaire IP / Life Sciences

 
RB 3836
31 mei 2024
Artikel

Pinsent Masons Amsterdam zoekt voor haar octrooi- en Life Sciences team junior en senior advocaat-medewerkers

 
RB 1663

De te verwachten resultaten van Figurebites zijn misleidend

RCC 25 februari 2013, dossiernr. 2013/00014 (Figurebites)

De bestreden reclame-uitingen betreft de reclame voor Figurebites. In de bedoelde uiting wordt onder meer gesteld: “Maak kennis met Figurebites, een heerlijk smakend chocoladesnoepje dat daadwerkelijk uw vet absorbeert om snel af te vallen. Van deze chocolade valt u af. Figurebites absorberen het vet in het voedsel dat u eet, het haalt het vet uit uw systeem zodat uw lichaam zich op een natuurlijke wijze van het vet kan ontdoen. Het vet wordt niet opgeslagen in uw lichaam.” en "Het vet wordt niet opgeslagen in uw lichaam, dus het maakt niet uit wat u eet: u wordt slanker. De ene dag heeft u nog een uitpuilende maag, de volgende dag is die verdwenen”.
 
Ervan uitgaande dat het hier chocola betreft, is het onwaarschijnlijk dat door de consumptie daarvan gewichtsverlies (“afslanken”) plaatsvindt. Uit klinisch onderzoek blijkt dat dagelijkse consumptie van 6,3 gram polyfenolrijke donkere chocola gedurende 18 weken geen effect heeft op het gewicht. Enig noemenswaardig effect op absorptie van vetten uit voedsel lijkt daarmee afwezig (...). Dit wordt bevestigd door het gebrek aan enig relevant onderzoek. Bij gebreke van wetenschappelijk bewijs van de juistheid van de gebezigde claims acht klager de uitingen misleidend.

Naar het oordeel van de Commissie moeten de mededelingen worden aangemerkt als gezondheidsclaims. Op grond van artikel 12 sub b van de Claimsverordening zijn gezondheidsclaims die zinspelen op de snelheid of mate van gewichtsverlies bij voorbaat niet toegestaan. (...) De reclame-uitingen gaan gepaard met onjuiste informatie ten aanzien van de van het gebruik van het product te verwachten resultaten als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b NRC. De Commissie acht de uitingen misleidend.

RB 1662

'Zelfs tv in de badkamer' roept niet op tot onveilig gedrag

RCC 21 februari 2013, dossiernr. 2013/00102 (overal tv, zelfs in de badkamer)

Het betreft een televisiecommercial waarin het Telfort “Alles-in-1 basispakket” wordt aangeprezen. In de commercial wordt onder meer gezegd dat men met dit pakket “overal tv” kan kijken, “zelfs in de badkamer”, waarna men een persoon die in bad zit televisie ziet kijken.


Volgens klager doet zich in de televisiecommercial een levensgevaarlijke situatie voor die ongelukken met dodelijke afloop tot gevolg kan hebben. De tv kan immers met het badwater in aanraking komen. Klager acht het onbegrijpelijk dat men op deze wijze een product aanprijst. Dit is zeker voor kinderen een slecht voorbeeld.

Adverteerder stelt echter terecht dat het apparaat geen televisietoestel is, maar een tablet. Volgens adverteerder loopt men geen gevaar indien de tablet in het water zou vallen. De voorzitter laat in het midden of dit laatste juist is. Immers wat daarvan verder ook moge zijn, nu van de televisiecommercial niet de boodschap uitgaat dat men de getoonde situatie zou moeten navolgen en de commercial ook verder niet oproept tot onveilig gedrag, zijn de grenzen van het toelaatbare niet overschreden. De voorzitter wijst de klacht af.

RB 1661

Adverteerde biedt kijker mogelijkheid voor een minuut stilte

RCC 21 februari 2013, dossiernr. 2013/00029 (de herinneringsm1nuut)

Het betreft een televisiereclame die opent met de mededeling: ”de herinneringsm1nuut”. Hierna verschijnt Caroline Tensen in beeld die onder meer het volgende zegt: “Over exact 30 seconden zijn we allemaal 1 minuut stil. Om te denken aan iedereen die er niet meer is. (…) Verwacht maar toch plotseling ging het kaarsje uit. (…) Ik denk deze minuut aan haar”.
Vervolgens komen gedurende één minuut vele kaarsjes voorbij, die voorzien zijn van even zovele namen. Tot slot verschijnt in beeld: “de Herinneringsminuut is een initiatief van Yarden” en “www.herinneringsminuut.nl”.

Klager acht het niet duidelijk dat het om een reclame-uiting gaat. Pas aan het eind werd duidelijk dat het reclameblok nog niet was geëindigd en wel door de mededeling dat dit door Yarden “mogelijk werd gemaakt”.
Voorts wordt in Nederland spaarzaam en zorgvuldig omgegaan met het idee van “een minuut stilte houden”. Yardens maakt in deze commerciële uiting op ongepaste en smakeloze wijze gebruik van dit idee.

Naar het oordeel van de Commissie is de uiting duidelijk als reclame-uiting herkenbaar aangezien de uiting deel uitmaakt van een reclameblok en nu aan het slot is vermeld: “de Herinneringsminuut is een initiatief van Yarden”. Met inachtneming van deze terughoudendheid, is de Commissie van oordeel dat de grens van het toelaatbare niet is overschreden. Op alleszins zorgvuldige wijze stelt adverteerder de kijker in de gelegenheid om desgewenst een minuut stilte in acht te nemen, ter herinnering aan een overleden dierbare. (...)

RB 1660

Prejudiciële vragen: Tegelijkertijd misleidend en ongeoorloofd vergelijkend is of twee onderscheiden onrechtmatige gedragingen?

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 16 november 2012, zaak C-52/13 (Posteshop SpA KiPoint tegen Autorita Garante della Concorrenza e del Mercato)

Oneerlijke handelspraktijken, misleidende reclame; consumentenbescherming

Verzoekster krijgt van de Italiaanse mededingingsautoriteit een geldboete opgelegd wegens het verspreiden van misleidend reclamemateriaal voor een franchiseketen. Zij komt op tegen dat oordeel omdat zij de bevoegdheid van de autoriteit in twijfel trekt, wegens ontbreken van ‘algemeen belang’ en de uitspraak in strijd vindt met de door de grondwet beschermde vrijheid van particulier economisch initiatief, en de boete te hoog vindt. Maar de rechter, zowel in eerste instantie als in beroep, verwerpt alle grieven.

In hoger beroep stelt verzoekster dat zij, indien richtlijn 2006/114/EG correct was omgezet in ITA recht, de bevoegdheid van de NMa terecht in twijfel had getrokken. De bescherming tegen misleidende reclame betreft volgens verzoekster met name ‘consumenten’. In dat verband wijst zij op de richtlijn oneerlijke handelspraktijken terwijl de Italiaanse regeling die RL 2005/29 omzet alleen ziet op specifieke bescherming van handelaren. Zij vraagt dan ook om een prejudiciële vraag aan het HvJ EU voor te leggen.

De verwijzende Italiaanse rechter twijfelt aan de eerdere uitspraken in de procedure, en stelt het Hof dan ook de volgende vraag:

“Moet richtlijn 2006/114/EG aldus worden uitgelegd dat zij, wat de bescherming van handelaren betreft, betrekking heeft op reclame die tegelijkertijd misleidend en ongeoorloofd vergelijkend is, dan wel op twee onderscheiden onrechtmatige gedragingen, die ook elk op zich relevant zijn, te weten misleidende reclame en ongeoorloofde vergelijkende reclame?”

 

RB 1659

Prejudiciële vragen: oneerlijk beding zekerheidsrecht op een onroerend goed

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 23 januari 2013, zaak C-34/13 (Kusionová tegen SMART Capital a.s.)

levice slovakia

Consumentenbescherming; handvest grondrechten; betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten; oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten.

Verzoekster sluit een hypothecaire lening bij SMART Capital van € 10.000,-, met als onderpand de gezinswoning van verzoekster. Ze blijkt een wurgcontract getekend te hebben. Blijkbaar voldoet ze niet aan haar verplichtingen want ze wordt geconfronteerd met een opeenstapeling van te betalen vergoedingen (vertragingsboete, forfaitaire vergoeding incassokosten en een éénmalige contractuele boete) en de dreiging van executie van het zekerheidsrecht als ze daar niet aan voldoet. Bij elkaar opgeteld moet ze € 22.300 betalen, dus meer dan twee maal het geleende bedrag. Verzoekster daagt SMART voor de rechter wegens oneerlijke contractuele bedingen. In eerste instantie krijgt ze slechts gedeeltelijk gelijk. In beroep oordeelt de rechter dat het HvJEU heeft verklaard dat de nationale rechter moet oordelen of een contractueel beding toelaatbaar is. In deze zaak vindt de rechter dat problematisch omdat volgens het nationale recht buitengerechtelijke executie mogelijk is. SMART kan de executie dus zonder rechterlijke toetsing doorzetten. Een fundamenteel recht van rechters om contractuele bedingen ambtshalve te toetsenwordt hiermee omzeild.

De Slowaakse rechter stelt het Hof de volgende vragen:

1. Moeten richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, en richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) (PB L 149, blz. 22), in het licht van artikel 38 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat daarmee in strijd is een bepaling van een lidstaat zoals § 151j, lid 1, Občiansky zákonník, in samenhang met de nadere bepalingen van de regeling die in het hoofdgeding aan de orde is, op grond waarvan de schuldeiser, zonder toetsing van de contractuele bedingen door een rechter, de prestatie uit ontoelaatbare bedingen kan opeisen door een zekerheidsrecht op een onroerend goed dat eigendom is van een consument ten uitvoer te leggen, hoewel partijen twisten over de vraag of de bedingen in kwestie ontoelaatbaar zijn?

 

2. Staan de in de eerste vraag genoemde bepalingen van de Europese Unie in de weg aan een voorschrift van nationaal recht zoals § 151j, lid 1, Občiansky zákonník, in samenhang met de nadere bepalingen van de regeling die in het hoofdgeding aan de orde is, op grond waarvan de schuldeiser, zonder toetsing van de contractuele bedingen door een rechter, de prestatie uit ontoelaatbare bedingen kan opeisen door een zekerheidsrecht op een onroerend goed dat eigendom is van de consument ten uitvoer te leggen, hoewel partijen twisten over de vraag of de bedingen in kwestie

ontoelaatbaar zijn?

3. Moet het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 9 maart 1978 in zaak 106/77, Simmenthal, aldus worden opgevat dat de nationale rechter in het belang van de verwezenlijking van de doelstelling van de in de eerste vraag genoemde richtlijnen, in het licht van artikel 38 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, buiten toepassing moet laten bepalingen van nationaal recht zoals (OR.2) § 151j, lid 1, Občiansky zákonník, in samenhang met de nadere bepalingen van de regeling die in het hoofdgeding aan de orde is, op grond waarvan de schuldeiser, zonder toetsing van de contractuele bedingen door een rechter, een prestatie uit ontoelaatbare bedingen kan opeisen door, ondanks betwisting, een zekerheidsrecht op een onroerend goed dat eigendom is van de consument ten uitvoer te leggen, en zodoende de ambtshalve toetsing van de bedingen in de overeenkomst door een rechter kan vermijden?

4. Moet artikel 4 van richtlijn 93/13/EEG van de Raad betreffende oneerlijke bedingen in consumenten-overeenkomsten, aldus worden uitgelegd dat een beding in een consumentenovereenkomst, die een consument heeft gesloten zonder de bijstand van een advocaat, op grond waarvan een schuldeiser het zekerheidsrecht buitengerechtelijk, zonder toetsing door een rechter, ten uitvoer kan leggen, het fundamentele beginsel van Unierecht omzeilt dat contractuele bedingen ambtshalve door de rechter worden getoetst en derhalve een oneerlijk beding is, ook in een context waarin de bewoordingen van het beding in kwestie afkomstig zijn uit het nationale recht?

RB 1658

Prejudiciële vragen: Schuldvordering en proceskosten ingecalculeerd, een oneerlijk beding?

Prejudiciële vragen HvJ EU 15 oktober 2012, zaak C-460/12 (SKP k.s. tegen Bríla) - aanvullende vragen

Téléphone ancien

Handvest artikel 38 (hoog niveau consumentenbescherming); en Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten.

In juni 2002 sluit verweerder Bríla een huurkoopovereenkomst voor een telefoon. De totale huurkoopprijs bedraagt dan € 263,53, te betalen in maandelijkse bedragen van € 19,75. Hij raakt achter met betalen en krijgt een betalingsbevel (augustus 2005)  voor een bedrag van € 208,82.  De vordering is dan al enkele malen gecedeerd, als laatste aan KFZ (waarvan SKP de curator is) dat in 2008 failliet wordt verklaard.

In 2010 krijgt Bríla opnieuw een schuldvordering van schuldeiser SKP waarin deze een boetebeding van 0,1% per dag over het verschuldigde bedrag heeft opgenomen en ook de proceskosten heeft ingecalculeerd. Partijen zijn het bovendien niet eens of de vordering inmiddels is voldaan en voor welk bedrag. Bríla stapt naar de rechter en wordt in het gelijk gesteld voor wat betreft de kwalificatie van ‘oneerlijk beding in een consumentenovereenkomst’. Maar verzoekster is het daar niet mee eens en gaat in hoger beroep.

De verwijzende Slowaakse rechter weet nog niet waarom KFZ niet eerder het boetebeding ten uitvoer heeft gelegd. Ook vraagt hij zich af of de vordering niet al verjaard is. Hij zal daar echter geen rekening mee kunnen houden indien partijen dat niet zelf opbrengen. Ambtshalve toetsen is volgens de nationale regels van rechtsvordering niet toegestaan. De rechter vraagt zich af of dat verbod in strijd is met Unierecht, en stelt de volgende vragen aan het Hof:

1. Moeten artikel 38 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en de artikelen 6, lid 1, en 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten in die zin worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een regeling van een lidstaat als aan de orde in het hoofdgeding, op grond waarvan het de nationale rechter die in het kader van een door een verkoper ingesteld beroep kennis neemt van een verjaarde schuldvordering op de consument, niet is toegestaan ambtshalve rekening te houden met de verjaring, zelfs wanneer jegens de consument uitvoering wordt gevorderd van prestaties die voortvloeien uit oneerlijke contractuele bedingen?

2. Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, moeten de artikelen 6, lid 1, en 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten dan in die zin worden uitgelegd dat de rechter gehouden is de consument ambtshalve te informeren over zijn recht om zich op de verjaring van de schuldvordering van de schuldeiser te beroepen?

RB 1657

'Rotleven' van plofkip aan de kaak gesteld

RCC 19 februari 2013, dossiernr. 2013/00048(A) (plofkip in Wakker Dier commercial)

Het betreft een televisiecommercial waarin (...) wordt gezegd: “Met goedkope kip lokken supermarkten zoals Albert Heijn en Jumbo ons de winkel in. Maar een kilo kip is geen stuntartikel. Het is een kilo dier. Voor die lage prijzen heeft zo’n plofkip een rotleven gehad. Stop de plofkip bij Albert Heijn en Jumbo.” Ondertussen is te zien hoe verschillende delen kippenvlees vanuit hun (voordeel)verpakkingen komen en zich vormen tot een levende, zittende kip met kale plekken op haar lijf. De commercial is volgens klager misleidend, omdat het beeld van de kip dat aan het eind van de commercial wordt getoond niet het generale beeld in een vleeskuikenbedrijf is.

In de televisiecommercial geeft Wakker Dier haar mening over de stuntprijzen die supermarkten hanteren voor het vlees van plofkippen, die daardoor - zo stelt Wakker Dier - een “rotleven” hebben gehad.  Wakker Dier heeft gemotiveerd aangevoerd dat de hoge prijsdruk als gevolg van het stunten met goedkope kip leidt tot een grote druk op de sector om goedkoop te produceren, wat ten koste van het welzijn van de plofkip gaat. Klager acht de commercial “walgelijke televisie”, die niet overdag uitgezonden mag worden omdat kleine kinderen zoiets niet horen te zien.

(...) Bij de beantwoording van de vraag of een reclame-uiting in strijd is met de goede smaak en/of het fatsoen stelt de Commissie zich terughoudend op, gelet op het  subjectieve karakter van die criteria. (...) Wakker Dier heeft om het maatschappelijk probleem van het welzijn van plofkippen onder de aandacht te brengen geen onnodig schokkende beelden gebruikt. Dit geldt ook voor zover de commercial wordt uitgezonden op tijd­stippen dat kinderen televisie kijken.

Het staat Wakker Dier in beginsel vrij haar mening te geven over de lage prijzen van kip in (met name genoemde) supermarkten en de nadelige gevolgen daarvan voor het welzijn van de plofkip. De wijze waarop Wakker Dier dat in de onderhavige commercial doet, is naar het oordeel van de Commissie niet in strijd met de Nederlandse Reclame Code.

De Commissie acht aannemelijk geworden dat voor de commercial geen zieke kip is gebruikt, maar dat de getoonde plofkip is gefilmd in een Nederlandse zichtstal en dus een realistisch beeld geeft van een ‘normale’ plofkip op de slachtleeftijd van circa 6 weken. Voorts is door Wakker Dier toegelicht dat Albert Heijn en Jumbo expliciet in de commercial worden genoemd omdat zij de grootste verkopers van plofkippen zijn. Het is de Commissie niet gebleken dat deze mededeling niet juist is.

RB 1656

Registratie MKB Bedrijvenindex op internet

Rechtbank Oost-Nederland 26 februari 2013, LJN BZ3650 (MKB Developments B.V. hodn MKB Bedrijvenindex tegen CommunicatieTechniek Twente B.V.)

Aquisitiefraude. Logo/Merkgebruik. Registratie MKB Bedrijvenindex op internet. MKB Developments vordert betaling. Kantonrechter wijst vordering af.

CCT heeft een getuige doen horen in het kader van de aan haar opgedragen bewijsopdracht om bedrog te bewijzen: "Ik was niet bekend met de bedrijven Index. Ik ben toen op de site gaan kijken. Ik heb toen gezien dat zij wat in elkaar hadden geprutst. Ze hebben tekst van onze eigen website gehaald en ze hebben een bekend logo gebruikt. Voor die tijd hadden we daar geen registratie. Het logo wat er op stond gebruikte wij al heel lang niet meer. (...) Het logo dat wij hanteren staat op het briefpapier en dat is groen. En op internet is het een wat breder logo met wat meer gegevens. Het logo dat op de wensite is gebruikt was blauw."

Naar het oordeel van de kantonrechter is CTT geslaagd in de aan haar opgedragen bewijsopdracht. De heer [B] dacht dat hij een formulier tekende, waarmee hij een registratie op het internet beëindigde. Hij heeft het faxbericht niet gelezen. Hij vertrouwde op de telefonische informatie die hij van MKBD had gekregen. Door het gebruik van de term ‘MKB’ had de heer [B] geen reden om aan die telefonische informatie te twijfelen. CTT had dus niet de wil om met MKBD een overeenkomst aan te gaan. De door de heer [B] gezette handtekening hield derhalve geen aanvaarding van het schriftelijke aanbod van MKBD in. Het schriftelijk aanbod kwam niet overeen met hetgeen partijen mondeling hadden besproken.

Er was dus sprake van bedrog. De heer [B] ging ook geen overeenkomsten aan namens CTT. Bij CTT ontbrak de wil om het schriftelijk aanbod van MKBD te aanvaarden. Er is derhalve geen rechtsgeldige overeenkomst tussen partijen tot stand gekomen. Dat er sprake was van een misverstand heeft CTT, gezien ook de kerstperiode, binnen een redelijke termijn aan MKBD kenbaar gemaakt. Op 22 of 23 december 2010 kwam CTT erachter dat er wat was misgegaan, omdat zij op die datum een factuur van MKBD had ontvangen. Tussen kerst en oud & nieuw werd er niet of nauwelijks gewerkt bij CTT. Bij brief van 4 januari 2011 heeft CTT aan MKBD bericht dat er sprake was van miscommunicatie.

2.6.  De kantonrechter zal op grond van het bovenstaande de vordering van MKBD afwijzen. De kantonrechter heeft bij deze beoordeling tevens laten meewegen dat MKBD geen overleg heeft gevoerd over de wijze waarop de registratie op het internet zou plaatsvinden. Dit heeft de heer [B] verklaard. Ook de heer [K] heeft verklaard dat hij met de klant geen overleg heeft gehad over hoe de vermelding op het internet eruit zou komen te zien. Het door MKBD gebruikte logo was niet juist. Dus ook over de wijze van registratie is geen overleg geweest.
RB 1655

De door de lettergrootte sterk aandacht trekkende mededeling

RCC 27 februari 2013, dossiernr. 2013/00042 ( C&A 50% korting te kleine letters)

Verhouding lettergrootte van de uiting en disclaimer. De klacht: In de uiting wordt met grote letters aangekondigd dat 50% korting op alles wordt gegeven. In de praktijk blijkt deze aanbieding slechts te gelden voor een beperkt aantal rekken met kleding. De mededeling op de uiting dat de aanbieding slechts geldt voor goederen met een gekleurde sticker valt door het gebruik van kleine letters niet op.

Het verweer: De posters van 70 x 100 cm bevatten door de asterisk een duidelijke verwijzing naar de disclaimer onderaan de poster. De tekst van de disclaimer, waarin staat dat de korting van 50% geldt voor goederen met een gekleurde actiesticker, is goed leesbaar en door de hoogte waarop de poster is opgehangen ook goed zichtbaar.

De Commissie: De mededeling “Nu! 50% korting op alles*” wekt de indruk van een nagenoeg absolute mededeling. Dit aanbod wordt echter in belangrijke mate beperkt door de onderaan de poster opgenomen toevoeging dat dit geldt voor goederen met een gekleurde actiesticker, waarvan – naar klager onweersproken heeft gesteld – slechts enkele rekken aanwezig waren. Deze beperking van het aanbod “50% korting op alles” tot een klein gedeelte van het assortiment wordt naar het oordeel van de Commissie op de poster onvoldoende duidelijk meegedeeld. Weliswaar wordt met een asterisk verwezen naar de ‘disclaimer’, maar deze in kleine letters weergegeven disclaimer valt nauwelijks op in verhouding tot de door de lettergrootte sterk de aandacht trekkende mededeling “50% korting op alles”. De gemiddelde consument wordt aldus onvoldoende attent gemaakt op het feit dat met “alles” in dit verband alleen wordt gedoeld op alles met een gekleurde actiesticker.

RB 1654

Wat resteert is een zodanig minimale rectificatie

Vzr. Rechtbank Zeeland-West-Brabant 6 maart 2013, KG ZA 13-58 (Scandinavian Tobacco Group Tobacco Service tegen Landewyck Tabak Holland BV)

Uitspraak ingezonden door Maarten Russchen, IP Advocaten.

Ongeoorloofde vergelijkende reclame. Intrekking merkenrechtelijke vordering leidt tot onnodig gemaakte proceskosten.

STG verkoopt sigaren onder het merk 'Kenners Keus', Landewyck doet dat onder het merk 'BIGGELAAR'. Landewyck heeft brieven verzonden met als onderwerp "Kenners Keur wordt Biggelaar". Op de website voor tabakspeciaalzaken en in vakblad Tabak2Day staat een advertentie: "Heeft uw leverancier uw keus niet meer? Echter kenners bestellen bij Landewyck Tabak Holland".

Artikel 6:194 BW vereist dat de gewraakte mededeling in een brief openbaar is, maar één overlegde verklaring van STG overtuigt niet de betwisting dat de brief door meerdere detaillisten is ontvangen. Het is onduidelijk welk verwijt Landewyck wordt gemaakt betreffende de herkomst van dekbladen, ombladen en het binnengoed van opgesomde sigaren en er valt niet in te zien dat er sprake is van een misleidende mededeling.

De voorzieningenrechter oordeelt dat er sprake is van een ongeoorloofde reclame in de zin van 6:194a sub c en sub g BW, echter de gevorderde rectificatie is niet gerechtvaardigd, omdat de door Landewyck geplaatste advertentie niet de suggestie wekt die door de voorgestelde rectificatie wordt gerectificeerd.

De vordering op grond van het merkenrecht is een dag vóór de mondelinge behandeling van het kort geding ingetrokken. STG wordt veroordeeld tot betaling van €2.000 ter zake van onnodig gemaakte proceskosten met deze aanvankelijk ingestelde vordering op grond van BVIE.

3.8. (...) Wat resteert is zodanig minimaal dat nauwelijks valt in te zien welk belang STG daarbij heeft. Niet valt in te zien waarom zij niet haar beoogde belang al lang had kunnen dienen door een eigen advertentie te plaatsen. (...)