Annotatie bij Hof van Justitie EU Deutsches Weintor
Bijdrage ingezonden door Ebba Hoogenraad en Christine Fontaine, Hoogenraad & Haak advocaten.
1. Dit is de eerste uitspraak van het Europese Hof over de invulling van het begrip 'gezondheidsclaim'. Hoewel het sinds 14 december 2012 vrij duidelijk lijkt geworden wat gezondheidsclaims zijn en welke zijn toegestaan, is de kans groot dat in de toekomst toch interpretatiekwesties over deze materie ontstaan. Dit arrest geeft en aantal opmerkelijke punten die in dit kader zeker de moeite van het bespreken waard zijn.
(...)
17. Wat betekent dit arrest nu voor de praktijk? Het geeft antwoord op de vraag wat een gezondheidsclaim is. Meer specifiek: het arrest geeft invulling aan het begrip 'verband' tussen levensmiddel en gezondheid. Dit verband moet ruim uitgelegd worden (zie schema; [red. klik op afbeelding]). Bij toepassing van de systematiek van de Claimsverordening in combinatie met de goedgekeurde claims zal deze interpretatiekwestie in de praktijk op het eerste gezicht niet zo snel aan de orde komen.
18. Het systeem van gezondheidsclaims werkt namelijk omgekeerd. Centraal staat de koppeling van een ingrediënt aan een specifieke gezondheidsclaim. Wil je iets zeggen over psychologische functies, vatenstelsel of de botstructuur? Dan moet het product een ingrediënt in significante hoeveelheid bevatten waardoor de betreffende claim is toegestaan. In de praktijk gaat de discussie over de condities waaronder de gezondheidsclaim toelaatbaar is in reclame-uitingen. (...)
19. Nu het strenge regime voor gezondheidsclaims dan toch eindelijk werkelijkheid is geworden, komt de focus op de grenzen en het grijze gebied. Fabrikanten en marketeers zullen waarschijnlijk naar mogelijkheden gaan zoeken om een claim te kunnen maken die buiten toepassing van de Claimsverordening valt. (...)
20. (...) Voor al het overige heeft het Hof ons een heel eind op weg geholpen door een uitgebreide, maar helaas niet zo licht verteerbare, invulling te geven aan het begrip 'gezondheidsclaim'.
EU-Recht verzet zich tegen verbod op verkoop met verlies
Beschikking HvJ EU 7 maart 2013, zaak C-343/12 (Euronics Belgium tgen Kamera Express) - dossier
Prejudiciële vraag gesteld door de Rechtbank van Koophandel te Gent, België.
Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering – Richtlijn 2005/29/EG – Nationale regeling die algemeen verbod behelst om goederen met verlies te koop aan te bieden of te verkopen.
Het Hof (Zesde kamer) verklaart voor recht:
[Richtlijn oneerlijke handelspraktijken] moet aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale bepaling als aan de orde in het hoofdgeding die een algemeen verbod behelst om goederen met verlies te koop aan te bieden of te verkopen, voor zover deze bepaling de bescherming van de consument beoogt.
Gestelde vraag:
Is artikel 101 [WMPC] dat onder meer de consumentenbelangen beoogt te beschermen [...] strijdig met de [richtlijn oneerlijke handelspraktijken] waar het de verkoop met verlies verbiedt terwijl deze richtlijn dergelijke verkooppraktijk schijnbaar niet verbiedt en de Belgische wet mogelijk strenger is dan wat deze richtlijn voorziet en wat verboden is door artikel 4 van deze richtlijn?
Op andere blogs:
NJD (Consumentenrecht: Belgisch verbod op verkoop met verlies in strijd met EU-recht)
Time.lex (Het Hof van Justitie verwerpt een algemeen verbod van verkoop met verlies)
Waarom kortingsborden bij het winkelinterieur horen
FashionUnited bericht: Posters, slogans en ander marketinggeschreeuw van grote modeketens overheersen de winkelstraten. Aan die constante uitverkoop moet een einde komen, vindt Jeanine van Eerd. De eigenaresse van agentschap en distributeur Van Eerd Fashion Group wil met moderetailers afspreken dat de sale in het vervolg begint op 1 juli en 1 januari. Hoe zit het ook al weer met de regels rond de uitverkoop?
Vallen metatags en metadata onder het begrip reclame?
Conclusie A-G HvJ EU 21 maart 2013, zaak C-657/11 (Belgian Electronic Sorting Technology tegen Peelaers) - dossier
Prejudiciële vraag gesteld door het Hof van Cassatie van België.
Begrip reclame. Uitlegging van artikel 2 van richtlijn 84/450/EEG misleidende reclame en van artikel 2 van richtlijn 2006/114/EG misleidende reclame en vergelijkende reclame. Moet het begrip reclame worden uitgelegd dat het, enerzijds, de registratie en het gebruik van een domeinnaam en, anderzijds, het gebruik van metatags in metadata van een website, omvat?
De A-G concludeert: "De registratie van een domeinnaam is geen reclame in de zin van artikel 2 van richtlijn 84/450/EEG van 10 september 1984 betreffende het nader tot elkaar brengen van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake misleidende reclame en van artikel 2 van richtlijn 2006/114/EG van 12 december 2006 inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame.
Het gebruik van een domeinnaam en het gebruik van metatags in de broncode van een website kunnen reclame in de zin van deze richtlijnen vormen. Het is echter aan de verwijzende rechter om na te gaan of in het concrete geval de voorwaarden van de definitie van reclame in de zin van deze richtlijnen zijn vervuld."
Vraag: Moet het begrip "reclame" van artikel 2 van richtlijn 84/450/EEG van 10 september 1984 betreffende het nader tot elkaar brengen van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake misleidende reclame, en van artikel 2 van richtlijn 2006/114/EG van 12 december 2006 inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame, aldus worden uitgelegd dat het, enerzijds, de registratie en het gebruik van een domeinnaam en, anderzijds, het gebruik van metatags in metadata van een website, omvat?
HvJ EU: Leverancier verwijst naar dwingende regeling voor andere categorie consumenten
HvJ EU 21 maart 2013, zaak C-92/11 (RWE Vertrieb) - dossier - persbericht
Prejudiciële vraag gesteld door het Bundesgerichtshof, Duitsland.
Uitlegging van artikel 1, lid 2, en, junctis de punten 1, sub j, en 2, sub b, tweede volzin, van de bijlage, van de artikelen 3 en 5 van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB L 95, blz. 29) – Uitlegging van artikel 3, lid 3, juncto bijlage A, sub b en c, van richtlijn 2003/55/EG (...) interne markt voor aardgas – Beding waarbij professionele leveranciers het recht wordt verleend de prijs van de dienst te wijzigen door te verwijzen naar een dwingende regeling die voor een andere categorie van consumenten bedoeld is – Toepasselijkheid van richtlijn 93/13/EG – Vereisten betreffende de verplichting tot duidelijke en begrijpelijk formulering en betreffende de transparantieverplichting.
Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:
1) Artikel 1, lid 2, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten moet aldus worden uitgelegd dat deze richtlijn van toepassing is op de bedingen van algemene voorwaarden die zijn opgenomen in tussen een verkoper en een consument gesloten overeenkomsten waarin een voor een andere categorie overeenkomsten geldende regel van nationaal recht is overgenomen, en die niet aan de betrokken nationale regeling zijn onderworpen.
2) De artikelen 3 en 5 van richtlijn 93/13, gelezen in samenhang met artikel 3, lid 3, van richtlijn 2003/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en houdende intrekking van richtlijn 98/30/EG, moeten aldus worden uitgelegd dat bij de beoordeling of een standaardbeding waarin een leverancier zich het recht voorbehoudt om de gasprijs te wijzigen, beantwoordt aan de in deze bepalingen gestelde eisen van goede trouw, evenwicht en transparantie, wezenlijk belang moet worden gehecht aan met name:
– de vraag of in de overeenkomst de reden voor en de wijze van aanpassing van deze prijs transparant worden toegelicht, zodat de consument aan de hand van duidelijke en begrijpelijke criteria eventuele wijzigingen van deze prijs kan voorzien. Wanneer vóór sluiting van de overeenkomst daarover geen informatie is verstrekt, kan dit in beginsel niet worden goedgemaakt enkel door het feit dat de consumenten in de loop van de uitvoering van de overeenkomst redelijke tijd vooraf zullen worden geïnformeerd over de prijsaanpassing en hun opzeggingsrecht mochten zij deze aanpassing niet wensen te aanvaarden, en
– de vraag of de consument in concreto daadwerkelijk zijn opzeggingsrecht kan uitoefenen.
Het is de taak van de verwijzende rechter om bij deze beoordeling rekening te houden met alle omstandigheden van het concrete geval, daaronder begrepen alle bedingen van de algemene voorwaarden van de consumentenovereenkomsten waarvan het omstreden beding deel uitmaakt.
Op andere blogs:
Out-Law (Using the words of legal requirements not an absolute defence to 'unfair' contract terms claims, rules CJEU)
Aanduiding een reclamezin als beschrijving van de dienst
Gerecht EU 20 maart 2013, zaak T-571/11 (El Corte Inglés / OHMI - Chez Gerard (CLUB GOURMET)) - dossier
Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de houder van het nationale beeldmerk met de woordelementen „CLUB DEL GOURMET, EN...El Corte Inglés” en van de aanvragen tot inschrijving van nationaal woordmerk „EL SITIO DEL GOURMET” en van nationaal en gemeenschapswoordmerk „CLUB DEL GOURMET” voor waren van klasse 35, en strekkende tot vernietiging van beslissing R 1946/20101 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 28 juli 2011 houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling tot afwijzing van verzoeksters oppositie tegen de aanvraag tot inschrijving van het woordmerk „CLUB GOURMET” voor waren van de klassen 16, 21, 29, 30, 32 en 33.
Het beroep wordt verworpen. De kamer van beroep was primair van oordeel dat de aanduiding „een reclamezin” als beschrijving van de door het oudere merk aangeduide diensten met geen enkele van de in de classificatie van Nice opgesomde waren en diensten overeenstemde, noch een waar noch een dienst was.
Het onderhavige wordt gekenmerkt door het feit dat niet uit de formulering van de beschrijving van de door het oudere merk aangeduide diensten bleek dat de omvang van de door dat merk verleende bescherming verder reikte dan die strikte formulering. Het Gerecht kan de bijzondere kenmerken van het Spaanse recht, die volgens verzoekster de betekenis van die beschrijving van de diensten verduidelijken, om procedurele redenen niet in aanmerking nemen.
51 De kamer van beroep was primair van oordeel dat de aanduiding „een reclamezin” als beschrijving van de door het oudere merk aangeduide diensten met geen enkele van de in de classificatie van Nice opgesomde waren en diensten overeenstemde, noch een waar noch een dienst in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 was en niet kon worden uitgelegd als „reclamediensten”, omdat anders het toepassingsgebied van de door het oudere merk aangeduide diensten op ongeoorloofde wijze zou worden verruimd.
54 Zoals hierboven is vastgesteld, worden de omstandigheden van het onderhavige geval gekenmerkt door twee feiten: noch uit de formulering van de beschrijving van de door het oudere merk aangeduide diensten noch uit verzoeksters aanwijzingen en beweringen tijdens de procedure voor het BHIM bleek dat de omvang van de door dat merk verleende bescherming verder reikte dan die strikte formulering; verder kan het Gerecht de bijzondere kenmerken van het Spaanse recht, die volgens verzoekster de betekenis van die beschrijving van de diensten op zinvolle wijze kunnen verduidelijken, om procedurele redenen niet in aanmerking nemen. In deze omstandigheden dient te worden vastgesteld, zoals de kamer van beroep heeft gedaan, dat op basis van de in punt 8 supra weergegeven beschrijving van de door het oudere merk aangeduide diensten geen vergelijking van die diensten met de door het aangevraagde merk aangeduide waren mogelijk is.
Stoppen met roken binnen een uur
RCC 5 maart 2013, dossiernr. 2013/00037 (Pro-stop-laserbehandeling in Telegraaf)
Misleidend. Het betreft een advertorial in de Telegraaf van 29 december 2012 met de aanhef: “STOPPEN MET ROKEN BINNEN 1 UUR! Pro-stop-laserbehandeling: veilig, betrouwbaar en effectief”. Daarin staat onder meer: “De behoefte aan nicotine vermindert, ontwenningsverschijnselen worden sterk gereduceerd: met de Pro-stop-laserbehandeling hebt u de grootste kans om definitief te stoppen met roken. De lasermethode is zó succesvol dat zelfs de meest verstokte roker binnen 1 uur voorgoed van het roken af kan zijn”.
Volgens klager is er geen enkel bewijs voor de werkzaamheid van lasertherapie bij nicotineverslaving. Uit de betreffende evaluatie van wetenschappelijke literatuur kwam geen positief effect naar voren wat betreft de laser-acupunctuur methode die Prostop hanteert. De advertorial geeft valse hoop aan mensen die van hun rookverslaving af willen komen en is derhalve in strijd met de waarheid, schaadt het vertrouwen in de reclame en is oneerlijk en bovenal misleidend.(...)
De Commissie overweegt het volgende: (...) Het lag op de weg van adverteerder om aan te tonen dat hetgeen in de advertorial wordt gesteld juist is. Naar het oordeel van de Commissie is adverteerder daarin niet geslaagd. Adverteerder heeft gewezen op de drie onderdelen van de Prostop lasertherapie, en heeft gesteld dat van het eerste en laatste onderdeel (stopadvies en sms-service) de effectiviteit bewezen is. Wat daarvan zij, wat betreft de laserbehandeling zelf, waarop in de advertorial de nadruk lijkt te liggen, heeft adverteerder slechts meegedeeld dat deze plaatsvindt conform “het unieke Prostop protocol als ondersteuning van het stopadvies”.
Gelet op het bovenstaande gaat de advertorial gepaard met onjuiste informatie ten aanzien van de van het gebruik van de Prostop-laserbehandeling te verwachten resultaten als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b NRC. De Commissie acht de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
Het laten liken van Facebookpagina is geen reclame
RCC 5 maart 2013, dossiernr. 2012/01097 (Studieonderzoek UvA en Lätta producten Unilever)
Afwijzing. Definitie Reclame. Het betreft de door verweerder sub 2 aan klager gezonden e-mail met als onderwerp “Organisaties op Facebook: 3 minuten onderzoek (UvA)”. De inhoud van de e-mail, ondertekend met de naam van verweerder sub 2 en “Corporate Communicatie Universiteit van Amsterdam”.
Klager zegt doorgaans graag mee te helpen aan studieonderzoeken. In dit geval bleek echter geen sprake te zijn van een onderzoek, maar van een reclamecampagne voor Lätta-producten. Aan het eind van de “survey” word je namelijk doorgelinkt naar de Facebookpagina van Lätta met het verzoek deze pagina te liken. Klager voelt zich door de e-mail(s) van verweerder sub 2 misleid.
De Commissie vat de klacht aldus op dat in de aan klager toegezonden e-mail(s) niet duidelijk wordt gemaakt dat in feite sprake is van een reclamecampagne voor Lätta producten. Het laten liken van de Facebookpagina van Lätta, wat onderdeel uitmaakt van het onderzoek van verweerder sub 2, kan als reclame voor Lätta producten worden aangemerkt indien dit door of ten behoeve van een adverteerder in de zin van artikel 1 van de Nederlandse Reclame Code (NRC) gebeurt. Dit is niet komen vast te staan. Unilever heeft ten stelligste ontkend betrokken te zijn bij het onderzoek en/of de persoon van verweerder sub 2 en kan derhalve niet als adverteerder worden beschouwd. Evenmin is gebleken dat verweerder sub 2 geheel of deels ten behoeve van Unilever heeft gehandeld. Nu niet is komen vast te staan dat sprake is van reclame in de zin van artikel 1 NRC wordt de klacht afgewezen. (...) De Commissie wijst de klacht af.
Op andere blogs:
Hoogenraad & Haak (LäTTA LATEN ‘LIKEN’ IS NIET ALTIJD RECLAME)
Beantwoording kamervragen over de aanpak van illegale aanbieders van kansspelen op internet
Antwoord van staatssecretaris Teeven op vragen van het lid Mei Li Vos over de aanpak van illegale aanbieders van kansspelen op internet, Aanhangsel van de Handelingen II 2012-2013, nr.1611
2. Kent u de reclame van het online gokbedrijf 7red, zoals uitgezonden op de op Nederland gerichte tv-zender van National Geographic en de site https://nl.7red.com/index.asp ? (...) en wellicht vele andere sites die zich expliciet op de Nederlandse markt voor online gokken richten? Zo ja, voldoen deze sites aan de prioriteringscriteria op grond waarvan de kansspelautoriteit (KSA) online goksites zegt aan te pakken, te weten de criteria van het hebben van «een nl.site, of het aanbieden van de site in de Nederlandse taal of reclame maken op radio, televisie en in geprinte media»? (...)
Antwoord op vraag 2: Het is sinds 1 april 2012 aan de kansspelautoriteit (ksa) om toe te zien op de naleving van de Wet op de kansspelen (Wok), waaronder de regels ten aanzien van werving en reclame. Het is aan de ksa om te bepalen hoe zij omgaat met de handhaving van de Wok.
3. Hoe verhoudt het nog steeds bestaan van op Nederland gerichte illegale online goksites tot de genoemde aanpak van de KSA tegen deze sites? Op welke termijn worden deze sites en andere gelijkaardige sites alsnog aangepakt?
Antwoord op vraag 3: De ksa heeft mij desgevraagd meegedeeld het afgelopen jaar een 40-tal bedrijven te hebben opgeroepen hun illegale kansspelaanbod gericht op de Nederlandse consument te staken, dan wel aan te passen aan de prioriteringscriteria van de ksa. Meer dan de helft van de aangeschreven partijen voldoet inmiddels aan deze oproep. Andere partijen hebben aangegeven bereid te zijn hun kansspelaanbod aan te passen. (...) Er loopt inmiddels een aantal onderzoeken. De ksa zal een bestuurlijk rapport opmaken, wat kan leiden tot het opleggen van een last onder dwangsom, last onder bestuursdwang en/ of een bestuurlijke boete. Gedurende het onderzoek kan de ksa niet op de concrete zaken ingaan.
5. Welke mogelijkheden zijn er om tegen Nederlandse banken op te treden die de financiële transacties voor illegaal online gokken door middel van het Ideal-systeem of anderszins faciliteren? Gaat u van die mogelijkheden gebruik maken en op welke wijze en schaal?
Antwoord op vraag 5: De Wok verbiedt het bevorderen van deelname aan kansspelen zonder vergunning. Zoals ik uw Kamer bij brief van 4 mei 2012 heb geïnformeerd1, zijn afspraken gemaakt met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) over het gebruiken van een zwarte lijst. De ksa is in dialoog met de NVB om een proces te ontwikkelen om tot adequate betalingsblokkeringen te komen. (...)
Ongewenste post ondanks registratie postfilter
RCC 11 maart 2013, dossiernr. 2012/00946-I (Postfilter)
Het betreft een door klager ontvangen reclame-uiting, gericht “Aan de bewoner(s) van”, waarna het adres van klager is vermeld. De uiting is verstuurd naar een adres dat langer dan 6 weken is ingeschreven bij “het postfilter”. Gelet hierop overtreedt adverteerder, naar de mening van klager, artikel 5.2 van de Code voor het gebruik van POSTFILTER. Ook is artikel 6.2 van deze code overtreden, omdat adverteerder niet heeft gereageerd op klachtbrieven van klager van 11 juni 2012 en 18 september 2012. Doordat klachtbrieven genegeerd worden, wordt ook het recht van verzet niet aangeboden, waardoor artikel 7 van voornoemde code wordt overtreden.
De Nationale Postcode Loterij (NPL) heeft onder meer het volgende meegedeeld. Binnen een periode van maximaal 6 weken voor het versturen van alle geadresseerde reclame ontdubbelt NPL haar bestanden met registraties in het Postfilter en haar eigen recht van verzet bestand. De adresgegevens van klager kwamen in beide registratiesystemen niet voor. (...) Klagers bij de klacht overgelegde brief van 11 september 2012 is NPL niet bekend. De brief van 18 september heeft NPL beantwoord bij brief van 11 oktober 2012, waarvan een kopie bij het verweer wordt overgelegd.
De voorzitter is van oordeel dat NPL artikel 6.2 van de Code voor het gebruik van POSTFILTER heeft overtreden. Met betrekking tot de verschillende bezwaren overweegt de Commissie het volgende:
Ad a.
Deze bepalingen 3 en 5.2 Code voor het gebruik van POSTFILTER dienen redelijkerwijs aldus te worden uitgelegd dat indien inschrijving van gegevens van een Persoon in het Post Register niet op juiste wijze heeft plaatsgevonden, bijvoorbeeld doordat die persoon een onjuiste postcode heeft ingevoerd, aan een adverteerder die het Post Register heeft geraadpleegd, niet kan worden verweten dat hij direct mail aan de bewuste persoon toezendt; de inschrijving van die persoon blijkt dan immers niet (duidelijk) uit de in het Post Register opgenomen gegevens.In het onderhavige geval is gebleken dat klager bij zijn inschrijving een onjuiste postcode heeft ingevoerd en zijn achternaam op onjuiste wijze heeft ingevoerd, namelijk door geen gebruik te maken van het invulveld ‘Tussenvoegsel’. Gelet op het bovenstaande ziet de Commissie geen aanleiding om anders te oordelen dan de voorzitter; van overtreding van artikel 5.2 Code voor het gebruik van POSTFILTER is in dit geval geen sprake.
Dat klager op 4 januari 2013 direct mail van NPL heeft ontvangen, nadat NPL bij brief van 21 oktober 2012 had meegedeeld ervoor te zorgen dat klager geen geadresseerde post meer zou ontvangen, leidt niet tot een ander oordeel met betrekking tot de in dit dossier op 9 oktober 2012 ingediende klacht.
Ad b.
Niet kan worden vastgesteld dat NPL de klachtbrief van 11 juni 2012 na verzending daarvan door klager heeft ontvangen. Gelet hierop kan niet worden geoordeeld dat NPL heeft nagelaten om de klacht te onderzoeken en om klager binnen twee weken na ontvangst schriftelijk te informeren over de afhandeling van de klacht, een en ander als bedoeld in artikel 6.2 Code voor het gebruik van POSTFILTER.Ad c.
Dit bezwaar acht de Commissie eveneens ongegrond. Dat NPL niet heeft gereageerd op de klachtbrief van 11 juni 2012, voor zover deze al door NPL is ontvangen, betekent niet dat NPL niet de gelegenheid biedt om geen Direct Mail te ontvangen zoals bedoeld in artikel 7 Code voor het gebruik van POSTFILTER. Die gelegenheid kan ook op andere wijze worden geboden. Zo heeft NPL meegedeeld dat zij in iedere direct mail wijst op het recht van verzet, onder verwijzing naar een antwoordnummer.(...) De Commissie bevestigt de beslissing van de voorzitter, voor zover daartegen bezwaar is gemaakt.