RB
RB 3838
10 juni 2024
Artikel

Laatste plekken voor de Actualiteitenlunch Reclamerecht

 
RB 3837
3 juni 2024
Artikel

Vacature Simmons & Simmons: Advocaat-stagiaire IP / Life Sciences

 
RB 3836
31 mei 2024
Artikel

Pinsent Masons Amsterdam zoekt voor haar octrooi- en Life Sciences team junior en senior advocaat-medewerkers

 
RB 1632

Actie 'geen BTW' geldt alleen bij het bezit van een voordeelpas

RCC 6 februari 2013, dossiernr. 2013/00032 (GAMMA voordeelpas)

Misleidend. Voorwaarden. Voordeelpas. De bestreden reclame-uiting betreft de televisiecommercial waarin een werknemer van de Gamma een actie aanprijst waarbij men gedurende vier dagen “geen BTW” betaalt over aankopen. In beeld verschijnt enige tijd de tekst “*kijk voor de voorwaarden op GAMMA.nl”. Op het buitenbord bij de GAMMA filialen staat “0% btw” en “Alles belastingvrij”. Aan de rechteronderzijde van het buitenbord staat verticaal vermeld dat de actie alleen geldt met de GAMMA voordeelpas.

In de commercial wordt de actie aangeprezen zonder dat specifiek melding wordt gemaakt van de voorwaarde dat men over een GAMMA voordeelpas dient te beschikken om gebruik te kunnen maken van de actie. Naar het oordeel van de voorzitter betreft het feit dat deze pas verplicht is een belangrijke beperkende voorwaarde, waarover de consument duidelijk geïnformeerd dient te worden. De enkele in beeld getoonde verwijzing naar de actievoorwaarden op adverteerders website is onvoldoende. Adverteerder had derhalve in de televisiecommercial de consument dienen te informeren over de noodzaak van een GAMMA voordeelpas. Ten aanzien van het buitenbord ligt het voorgaande in zoverre anders, dat in deze uiting wel specifiek staat dat men alleen met een GAMMA voordeelpas kan deelnemen aan de actie.

Nu de consument in de uitingen niet duidelijk wordt geïnformeerd over de voorwaarde van een GAMMA voordeelpas om te kunnen deelnemen aan de actie, is sprake van een te laat of op onduidelijke wijze verstrekken van essentiële informatie. De gemiddelde consument zou hierdoor ertoe gebracht kunnen worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen. Niet gesteld of gebleken is dat vrijwel alle consumenten over een GAMMA voordeelpas beschikken of bereid zijn een dergelijke pas aan te schaffen. De voorzitter acht de reclame-uitingen misleidend en daardoor oneerlijk.

RB 1631

Nummeraanduiding trekt de aandacht, maar niet voor voor een dienst, een product of een boodschap

Rechtbank Limburg 25 januari 2013, LJN BY9471 (eiser tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Sittard-Geleen)

Number 3 Reclamebelasting. Nummeraanduiding. In het pand van eiser is zijn kapsalon gevestigd. Aan het pand en op de etalage van het pand is het huisnummer ter grootte van 0,8m bij 0,8m aangebracht. Verweerder heeft ten aanzien van deze uitingen aan eiser een aanslag reclamebelasting opgelegd. Volgens eiser kan het enkel vermelding van een huisnummer niet als een uiting als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Verordening Reclamebelasting Sittard-Geleen 2012 worden aangemerkt.

In dit geding dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verweerder de aanslag reclamebelasting in bezwaar terecht en op goede gronden heeft gehandhaafd.

De rechtbank stelt vast dat niet in geding is dat de litigieuze uitingen zichtbaar zijn vanaf de openbare weg. De rechtbank overweegt voorts dat deze uitingen slechts aan het publiek kenbaar maken dat het pand met “nr. 3” aldaar is gelegen. De uitingen verschillen in zoverre niet van een nummeraanduiding op de gevel van een gebouw. Gelet op de grootte van het aangebrachte nummer volgt de rechtbank verweerder weliswaar in zijn stelling dat eiser met de uitingen de aandacht trekt van het publiek, maar zij is evenwel niet van oordeel dat hiermee de aandacht van het publiek wordt getrokken voor een dienst, een product of een boodschap. In casu gaat het slechts om een nummeraanduiding. De bijzondere vormgeving van het aangebrachte nummer maakt het oordeel niet anders. Dit brengt met zich dat de aanslag reclamebelasting ten onrechte aan eiser is opgelegd. De rechtbank verklaart het beroep gegrond.

Volgens vaste jurisprudentie van de belastingrechter (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 30 maart 2007, LJN AX21540) valt onder het wettelijk begrip ‘openbare aankondiging’ niet slechts reclame in engere zin, maar meer in het algemeen elke tot het publiek gerichte mededeling van commerciële dan wel ideële aard waarmee de aandacht wordt getrokken voor een dienst, een product of een boodschap. Hieruit valt af te leiden dat het niet gaat om de vraag of het opschrift tot doel heeft de aandacht van het publiek te trekken voor dit object of onderwerp; ook ideële uitingen voor een bepaalde boodschap vallen volgens de genoemde jurisprudentie onder het begrip ‘openbare aankondiging’. In die zin is voor de vraag of een opschrift al dan niet als openbare aankondiging belastingplichtig is, niet relevant wat de achterliggende gedachte is voor het trekken van de aandacht van het publiek. Het is dus ook niet relevant of er met een opschrift al dan niet beoogd wordt reclame te maken.

Niet in geding is dat de litigieuze uitingen zichtbaar zijn vanaf de openbare weg. De rechtbank overweegt voorts met verwijzing naar het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 5 januari 2012 (LJN BV6469) dat deze uitingen slechts aan het publiek kenbaar maken dat het pand met [nr] aldaar is gelegen. De uitingen verschillen in zoverre niet van een nummeraanduiding op de gevel van een gebouw. Mede gelet op de grootte van het aangebrachte nummer volgt de rechtbank verweerder weliswaar in zijn stelling dat eiser met de uitingen de aandacht trekt van het publiek, maar zij is evenwel niet van oordeel dat hiermee de aandacht van het publiek wordt getrokken voor een dienst, een product of een boodschap. In casu gaat het slechts om een nummeraanduiding. De bijzondere vormgeving van het aangebrachte nummer maakt het oordeel niet anders.


Dit brengt met zich dat de aanslag reclamebelasting ten onrechte aan eiser is opgelegd. De overige beroepsgronden behoeven derhalve geen bespreking meer.

RB 1630

Hoofdprijs te winnen door boek te bestellen

CvB 19 februari 2013, dossiernr. 2012/00811 (Kans op hoofdprijs)

Het College vernietigt de beslissing van de Commissie en wijst de klacht alsnog af.

Om mee te mogen dingen naar de, in de geadresseerde mailing, genoemde hoofdprijs van € 100.000,-, dient men een retourformulier terug te sturen. Dat men door middel van dit formulier tevens een boek bestelt, wordt pas achterop de brief vermeld. In hoofdletters wordt meegedeeld dat de ontvanger van de brief is uitgekozen voor deelname aan de hoofdprijs. Klager stelt: “Voordat je het weet zit je dus ergens aan vast.” De Commissie acht de reclame-uiting, in de beslissing van 12 november 2012, misleidend en daarmee oneerlijk.

De vraag of de Commissie de uiting terecht misleidend heeft geacht, is aan de orde. In verband daarmee dient te worden beoordeeld of voor de gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende consument voldoende duidelijk uit de uiting blijkt dat inzending van het deelnamebewijs met betrekking tot de in de uiting bedoelde promotionele kansspelen tevens impliceert dat men het boek “Voeding die baat, voeding die schaadt” bestelt.

Met betrekking tot de begeleidende brief constateert het College dat op de voorzijde van deze brief uitdrukkelijk en ook uitsluitend de aandacht wordt gevestigd op de mogelijkheid een “hoofdprijs” van € 100.000,- te winnen. Het College acht het aannemelijk dat de gecombineerde promotionele kansspelen de meeste aandacht van de consument zullen trekken. Anderzijds kan niet worden voorbijgegaan aan het feit dat op de achterzijde van de begeleidende brief uitdrukkelijk staat dat de promotionele actie verband houdt met het boek “Voeding die baat, voeding die schaadt”. De inhoud van het boek wordt uitvoerig toegelicht in de opvallende flyer. De uiting dient op grond van informatie in de flyer en de overige inhoud van de uiting tevens als een uitnodiging tot aankoop van dit boek te worden aangemerkt. Het College vernietigt de beslissing van de Commissie en wijst de klacht alsnog af.

Al deze genoemde aspecten tegen elkaar afwegend, oordeelt het College dat uit het geheel van de uiting voor de gemiddelde consument voldoende duidelijk blijkt dat inzending van het deelnamebewijs meebrengt dat men tevens bedoeld boek bestelt. Het College komt derhalve tot een ander oordeel dan de Commissie. Het College vernietigt de beslissing van de Commissie en wijst de klacht alsnog af.
RB 1629

“Alleen voor bonuskaarthouder” is essentiële informatie

RCC 5 februari 2013, dossiernr. 2012/01068 (Alleen voor AH-bonuskaarthouders)

Het betreft een televisiecommercial waarin de ‘Albert Heijn-man’ de actie “Route 99” aanprijst met de mededeling: “De voordeligste route van Nederland loopt deze maand dwars door Albert Heijn, met 99 aanbiedingen voor 99 cent.” De man loopt door een Albert Heijn filiaal en meldt bij een aantal producten: “Kijk: 99 cent! En deze: 99 cent!”

De commercial wordt gevolgd door een kortere commercial in hetzelfde reclameblok (‘tag on’), waarin een aantal producten wordt getoond in het kader van de actie. De tag on eindigt met een blauw scherm met daarop het Albert Heijn logo en in witte letters onderin beeld de melding: “Kijk voor de actievoorwaarden op ah.nl. Aanbiedingen geldig op vertoon van uw bonuskaart”. De voorzitter acht het aannemelijk dat de gemiddelde consument de commercial en tag-on als een samenhangend geheel zal beschouwen, nu deze elkaar in korte tijd opvolgen in hetzelfde reclameblok. In de gehele uiting wordt veel nadruk gelegd op de Route 99-aanbiedingen, terwijl het aanbod slechts geldt voor houders van een bonuskaart.

Het voorgaande impliceert dat de consument duidelijk moet worden geïnformeerd over de wijze waarop de actie moet worden uitgelegd om te voorkomen dat bij hem onjuiste verwachtingen worden gewekt omtrent het voordeel waarop hij op grond van de actie recht heeft. (...)

Aan het einde van de uiting is de mededeling “Aanbiedingen geldig op vertoon van uw bonuskaart” echter dermate kort in beeld, dat deze (...) de gemiddelde consument gemakkelijk kan ontgaan.

Hierdoor  is sprake van een op onduidelijke wijze verstrekken van essentiële informatie.

Op andere blogs:
Hoogenraad & Haak (Alleen voor AH-Bonuskaarthouders)

RB 1628

Absolute claim "milieuvriendelijk", anders dan "milieuvriendelijker"

RCC 6 februari 2013, dossiernr. 2012/01141 (cv-haarden; milieuvriendelijk)

wood stove 2 In de uiting worden de door adverteerder aangeboden houtgestookte cv-haarden (“CV Haarden zowel hout-, gas- als pelletgestookt”) aangeduid als “milieuvriendelijk”. Deze aanduiding dient, anders dan bijvoorbeeld de aanduiding “milieuvriendelijker”, te worden aangemerkt als een absolute milieuclaim in de zin van de Milieu Reclame Code. De advertentie geeft de indruk dat het gebruik van houtgestookte (cv) haarden geen negatief effect heeft op het milieu.

De producten van adverteerder voldoen aan de 11 keurmerken die tot stand zijn gekomen na onderzoeken waarnaar houtrook.nl verwijst, en die veel verder gaan dan de in Nederland gehanteerde normen.

Ingevolge artikel 3 MRC dient adverteerder de juistheid van deze absolute milieuclaim aan te tonen. Naar het oordeel van de Commissie is adverteerder daarin niet geslaagd. Weliswaar is voldoende aannemelijk geworden dat de door adverteerder aangeboden houtgestookte cv-haarden aan meer keurmerken voldoen dan in Nederland is voorgeschreven en (daardoor) als milieuvriendelijker kunnen worden beschouwd dan andere cv-haarden, maar dat betekent niet dat adverteerders houtgestookte cv-haarden absoluut milieuonschadelijk zijn. Gelet hierop acht de Commissie de uiting vanwege het gebruik van de kwalificatie “milieuvriendelijk” in strijd met de artikelen 2 en 3 MRC.

RB 1627

Verplicht redelijke voorraad goederen aanwezig in verhouding tot gevoerde reclame

RCC 4 februari 2013, dossiernr. 2013/00004 (Gigantische voorraad topbankstellen)

couch twoCasa-Mobilia. Bijna alles voor de helft van de helft beperkte voorraad, lokkertje.

In de onderhavige via een huis-aan-huisblad verspreide uiting wordt de leegverkoop van “een gigantische voorraad topbankstellen” van bepaalde merken, “aangevuld met belangrijke Europese faillissementen en liquidaties” met “bijna alles voor de helft van de helft” van de prijs aangekondigd voor de periode van 16 tot en met 22 december 2012. 

Klaagster heeft bij de start van de verkoopactie de winkel van adverteerder bezocht. Volgens de verkoper waren er geen bankstellen voor “de helft van de helft”. De aanvulling “met belangrijke Europese faillissementen en liquidaties” bleek uit twee bankstellen te bestaan die ook niet in de winkel aanwezig waren. Ook het rundleren bankstel van € 1.800,- voor € 450,- was niet aanwezig.

Indien een adverteerder een dergelijk bijzonder aanbod doet, dient de adverteerder ervoor zorg te dragen dat er een in verhouding tot dat aanbod en de daarvoor gevoerde reclame redelijke voorraad goederen aanwezig is. Dit geldt zeker indien in de reclame-uiting geen mededelingen worden gedaan waaruit de consument kan afleiden dat er slechts een beperkte beschikbaarheid is. In het onderhavige geval ontbreekt een dergelijke mededeling en wordt juist de indruk gewekt dat sprake is van een “gigantische voorraad”.

Nu niet is gebleken dat de bankstellen beschikbaar waren in een mate die gezien de omstandigheden redelijk moet worden geacht en in de uiting niet wordt gewezen op een beperkte beschikbaarheid van het aanbod, is sprake van misleidende reclame.

Het betreft de advertentie in het Zondagochtendblad van 16 december 2012, waarin onder de kop
“Schagen Verkoop start zondag 16 dec.” onder meer staat:
“OPRUIMINGS LEEG VERKOOP TOP-BANKSTELLEN
Gigantische voorraad
o.a. van de merken DIVANI – POLTRONE
Aangevuld met belangrijke Europese faillissementen en liquidaties (…)
Nu bijna alles voor de HELFT VAN DE HELFT” en “Voorbeeld
Let op! Alleen deze week Bankstel 3/2 zits rundleder
Normaal 1.800,- Halve prijs 900,- NU 450,-“.
RB 1626

Wet Oneerlijke Handelspraktijken gelding middels reflexwerking

Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen 20 februari 2013, LJN BZ1615 (Koninklijke Vereniging MKB-Nederland, Stichting Gilde tegen Holland Internet Group B.V. en Telefoongids.com B.V.)

Uitspraak mede ingezonden door Olaf van Haperen, Kneppelhout & Korthals.

Wet op de Oneerlijke Handelspraktijken. Internetadverteerder. Acquisitiefraude. Artikel 3:305a BW. Collectieve actie. Reflexwerking. Bewijslast. Artikel 6:193j BW. Dwaling. Vernietiging.

Stichting Gilde is door Telefoongids.com telefonisch benaderd omtrent de advertentiemogelijkheden op de website. Telefoongids.com heeft aan Stichting Gilde een offerte gefaxt, waarin (in kleine letters) was vermeld dat op de website een advertentie van Stichting Gilde geplaatst zou worden voor de duur van 36 maanden, tegen een prijs van € 150,00 per maand, en (in grote letters) de naam van Stichting Gilde was vermeld. Nadien heeft telefonisch een ‘verificatiegesprek’ plaatsgevonden, van welk gesprek door Telefoongids.com een geluidsopname is gemaakt. Na ontvangst van de Nota heeft Stichting Gilde gemaild dat zij ‘het abonnement’ wil stopzetten, omdat zij is geschrokken van de hoogte van het in rekening gebrachte bedrag, zich niet kan herinneren daar toestemming voor gegeven te hebben en de stichting een vrijwilligersorganisatie betreft.

De vordering om de voor een consument geldende wettelijke regeling met betrekking tot oneerlijke handelspraktijken middels reflexwerking ook te laten gelden voor ondernemers c.q. ondernemingen, wordt afgewezen omdat de principiële beslissing dat ook andere groepen dan consumenten extra bescherming dienen te krijgen de rechtsvormende taak van de rechter te buiten gaat. Het is uitsluitend aan de wetgever algemene regels uit te vaardigen over een bijzondere mate van rechtsbescherming voor bepaalde groepen in de samenleving.

Ter zake de individuele vordering van de stichting oordeelt de rechtbank dat de stichting ten tijde van het sluiten van de overeenkomst met de internetadverteerder ter zake van het plaatsen van een advertentie op diens website, in een aan een consument vergelijkbare positie verkeerde. Omdat de kwetsbaarheid van de stichting wat betreft acquisitie te vergelijken is met die van een consument zijn de beschermende bepalingen van de wet op de oneerlijke handelspraktijken op de stichting van overeenkomstige toepassing.

De rechtbank acht het, overeenkomstig het bepaalde in artikel 6:193j BW, passend de bewijslast om te keren in die zin dat de internetadverteerder wordt belast met het bewijs van het juist en volledig informeren van de stichting, omdat de internetadverteerder als professionele partij het initiatief heeft genomen wat betreft het tot stand brengen van de overeenkomst en het tot haar mogelijkheden behoorde om het eerste telefonische gesprek zodanig vast te leggen, dat hier in een procedure door de rechter kennis van kan worden genomen.

Nu in het onderhavige geval het eerste telefoongesprek niet (meer) voorhanden is, en voor het overige door de internetadverteerder onvoldoende bewijs is geleverd dat de bejegening door haar van de stichting niet misleidend is geweest, en zij ter zake geen nader bewijs heeft aangeboden, heeft de internetadverteerder het benodigde bewijs niet geleverd. Aldus dient aangenomen te worden dat de stichting ten tijde van het aangaan van de overeenkomst is uitgegaan van een onjuiste voorstelling van zaken, hetgeen leidt tot vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling.

MKB-Nederland is ontvankelijk
4.1.7. Ten slotte is naar het oordeel van de rechtbank ook voldaan aan de voorwaarde voor ontvankelijkheid dat voldoende moet zijn getracht het gevorderde door het voeren van overleg te bereiken, nu voorafgaande aan het instellen van de vordering een overleg heeft plaatsgevonden over de wijze van acquisitie door de aan HIG gelieerde ondernemingen.

4.1.8. De rechtbank concludeert derhalve dat MKB ontvankelijk is in haar op grond van artikel 3:305a BW ingestelde vordering.

Rechter acht zich onbevoegd om in algemene termen te bepalen dat een MKB ondernemer een beroep op de WOH via reflexwerking toekomt.
4.3.6. De rechtbank heeft er kennis van genomen dat op enig moment van regeringszijde in de Tweede Kamer is aangegeven (zie hiervoor onder r.o. 2.9.) dat het ter beoordeling van de rechter is om te voorzien in rechtsbescherming voor kleine zelfstandigen tegen oneerlijke handelspraktijken. Dit is juist voor zover het gaat om rechtspraak in individuele gevallen, waarbij geoordeeld wordt binnen het huidige wettelijke kader. Uit de verdeling van taken en verantwoordelijkheden van de wetgever enerzijds, de rechter anderzijds, vloeit echter voort dat uitsluitend nadere besluitvorming in Den Haag of Brussel zal kunnen leiden tot wijziging van de regels die de rechter toepast en daarmee tot een fundamenteel betere rechtsbescherming voor kleine ondernemers/ondernemingen.

Eerste jurisprudentie over reflexwerking aan Wet Oneerlijke Handelspraktijken
4.5.5.  De wet betreffende oneerlijke handelspraktijken biedt slechts (extra) bescherming voor consumenten. MKB c.s. willen de hierin opgenomen regeling echter middels 'reflexwerking' ook voor Stichting Gilde van toepassing laten zijn. Met betrekking tot zulke reflexwerking overweegt de rechtbank dat deze slechts mogelijk is indien de toepassing van de regeling die bijzondere bescherming aan consumenten biedt, kan worden geplaatst in het kader van een algemene norm die eveneens strekt tot bescherming van een partij als Stichting Gilde. Deze algemene norm kan in casu worden gevonden in artikel 6:162 BW, betreffende de onrechtmatige daad. Uit deze bepaling volgt dat een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, als een onrechtmatige daad moet worden aangemerkt. Artikel 6:162 BW strekt tot bescherming van iedereen. Misleiding is een onrechtmatige daad. Met de regeling van de oneerlijke handelspraktijken heeft de wetgever een verbijzondering (species) van de algemene regeling van de onrechtmatige daad willen geven. Gelet hierop zal de rechtbank in het navolgende beoordelen of Stichting Gilde een beroep kan doen op reflexwerking.

4.5.7.  De rechtbank dient, overeenkomstig het in het eerste lid van artikel 6:193j BW bepaalde, te beoordelen of, gelet op omstandigheden van het geval en de rechtmatige belangen van partijen, het passend is om Telefoongids.com te belasten met het bewijs van het juist en volledig informeren van Stichting Gilde. De rechtbank acht het passend de bewijslast aldus om te keren omdat Telefoongids.com als professionele partij het initiatief heeft genomen wat betreft het op afstand tot stand brengen van de advertentieovereenkomst. Het behoorde tot haar mogelijkheden en lag (dus) op haar weg om daarbij elke stap (elk gesprek, iedere schriftelijke communicatie) zodanig vast te leggen, dat hier in een procedure als de onderhavige door de rechter kennis van kan worden genomen.

4.5.10.  Aangenomen kan worden dat Stichting Gilde door de oneerlijke handelspraktijk bij het aangaan van de overeenkomst is uitgegaan van een onjuiste voorstelling van zaken om¬trent het product, de prijs en de hoedanigheid van de contractspartner. Gelet op de inhoud van het eerste gesprek kon Telefoongids.com weten dat Stichting Gilde dwaalde en had zij Stichting Gilde hierover moeten inlichten. De vordering tot vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling moet daarom worden toegewezen (artikel 6:228, eerste lid, sub b, BW).

Op andere blogs:
ICTRecht (Geen principiële uitspraak over acquisitiefraude in proefproces MKB Nederland)

RB 1624

Kindermishandeling stopt nooit vanzelf

RCC 31 januari 2013, dossiernr. 2012/01025 (Kindermishandeling stopt nooit vanzelf)

Bevestiging oordeel voorzitter. Opsluiten van een kind en seksueel misbruik in de jeugdzorg. De overheid doet niets. In de uiting ligt niet de suggestie besloten dat kindermishandeling in de jeugdzorg niet zou voorkomen of door de overheid aanvaardbaar zou worden gevonden.

In deze reclame wordt het opsluiten van een kind op de kamer aangemerkt als kindermishandeling, terwijl “zoiets in de jeugdzorg heel normaal is”. Dat geldt ook voor seksueel misbruik in de jeugdzorg. De overheid doet er niets aan en hoopt dat deze kindermishandeling vanzelf ophoudt. De reclame tart het goed fatsoen en nodigt kijkers uit om melding te doen van ‘mishandelde kinderen’, zodat die kinderen in de jeugdzorg belanden, met goede kans op seksueel misbruik.

De voorzitter acht geen strijd met de NRC. Bezwaar tegen terzijdelegging: Er is geen sprake van een vermoeden, maar van zekerheid omtrent seksueel misbruik in de jeugdzorg. Deze zekerheid laat de overheid voortbestaan door niet op te treden tegen de jeugdzorg, haar professionals en haar ‘hulpverlening’. Klager spreekt over “ontluisterende bevindingen van de Commissie Samson”.

In de bestreden uiting wordt de aandacht gevestigd op kindermishandeling en op de mogelijkheid daartegen iets te doen, meer in het bijzonder door een hulp- en advieslijn te bellen of door de website vooreenveiligthuis.nl bezoeken. De wijze waarop dat gebeurt, waarbij één voorbeeld van (een vermoeden van) kindermishandeling, kennelijk thuis, wordt getoond, acht de Commissie niet in strijd met de NRC. In de uiting ligt niet de suggestie besloten dat kindermishandeling, waaronder seksueel misbruik, in de jeugdzorg niet zou voorkomen of door de overheid aanvaardbaar zou worden gevonden.

 

In dit verband wijst de Commissie nog op de inhoud van de laatste alinea van de bij het verweer overgelegde brief van 29 oktober 2012 van de staatssecretaris Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van de minister en staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, naar aanleiding van het rapport van de door klager genoemde Commissie Samson. In die brief staat:

“Het kabinet realiseert zich ten volle dat er ten aanzien van de aanpak van seksueel misbruik echt iets moet veranderen. Het kan niet zo zijn dat we als samenleving weet hebben van een dergelijk ernstig probleem, maar het niet stevig aanpakken. Het kabinet werkt er hard aan om, samen met de Taskforce kindermishandeling en seksueel misbruik en alle partijen in het veld, een fundamentele kentering tot stand te brengen. Het gaat immers om kinderen en die hebben recht op bescherming”. 

RB 1625

Op de posters deugt de verhouding met kleiner lettertype niet

Vzr. Rechtbank Den Haag 30 januari 2013, LJN BZ1486 (Lebara tegen Vectone Mobile)

Reclamerecht. Maatman. Misleidende en ongeoorloofd misleidende reclame ter zake van internationale pre-paid mobiele telefoniediensten. Rectificatie.

Lebara en Vectone zijn telecommunicatiebedrijven. Zij bieden pre-paid mobiele telefoniediensten aan, waarbij hun doelgroep bestaat uit consumenten die veelvuldig internationale telefoongesprekken voeren.

Vectone vergelijkt op haar 'vergelijkingswebpagina' en posters de door haar label "Delight Mobile" gehanteerde tarieven met die van andere aanbieders, waaronder Lebara, Lyca en Ortel. In haar reclame-uitingen stelt Vectone onder andere dat zij "De beste prepaid aanbieding van Nederland" en/of "één van de laagste internationale tarieven van Nederland" aanbiedt. Voor de beslissing op die vorderingen zijn enkel van belang de laatste reclame-uitingen van Vectone. Daarvan uitgaande kunnen de 'oude' reclame-uitingen van Vectone toewijzing van de vorderingen van Lebara niet rechtvaardigen.

Vectone wordt niet gevolgd in haar stelling dat in de onderhavige kwestie niet de 'gemiddelde' consument als toetsingsmaatstaf mag worden gehanteerd, maar dat enkel rekening moet worden gehouden met de specifieke doelgroep, namelijk consumenten die veelvuldig internationale telefoongesprekken voeren en die veel ervaring heeft met internationaal bellen, bekend is met alle marketingstrategieën van de aanbieders en aan een half woord genoeg heeft en zich dus niet laat misleiden door het weglaten van een bepaald element.

Vectone wordt niet gevolgd voor zover zij stelt niet gehouden te zijn om het starttarief te vermelden. Lebara wordt niet gevolgd in de stelling dat de gehanteerde afrekenmethode vermeld dient te worden, omdat alle aanbieders dezelfde afrekenmethode van (naar bovenvafgeronde) hele minuten hanteren.

Weliswaar is gebruikelijk en tot op zekere hoogte ook toelaatbaar dat voor de tekst van een disclaimer een kleiner lettertype wordt gebruikt dan voor de (wervende) hoofdtekst, maar op de posters deugt de verhouding in dat opzicht niet. Niet kan worden uitgesloten dat derden, die ooit in het bezit zijn gesteld van posters en waarover geen controle meer uitgeoefend kan worden, verouderde ('rondzwervende') posters niet verwijderen. Aangenomen moet worden dat ook andere aanbieders, waaronder Lebara, daarmee worden geconfronteerd.

De toegewezen vorderingen impliceren immers dat Vectone gehouden is alle reclamematerialen die daarmee in strijd zijn te (laten) verwijderen, voor zover dat redelijkerwijs binnen haar bereik ligt (zie onder 3.21). Plaatsing van een rectificatie acht de voorzieningenrechter in de gegeven omstandigheden proportioneel, mede waar de vordering van Lebara niet verder strekt dan plaatsing op de homepage van Vectone gedurende veertien dagen.

Starttarief (i)
3.11. Vectone kan niet worden gevolgd voor zover zij stelt dat zij op grond van het bepaalde in artikel 194a lid 2 onder c BW niet gehouden was om het starttarief te vermelden omdat die bepaling toestaat dat slechts "een of meer wezenlijke, relevante, controleerbare en representatieve kenmerken" met elkaar worden vergeleken. Onder 'kenmerken' moeten worden verstaan aspecten als kwaliteit en prijs, welk laatste voorbeeld ook uitdrukkelijk wordt aangehaald in de onderhavige bepaling. Daaronder kunnen niet worden begrepen onderdelen die medebepalend zijn voor het betreffende kenmerk. Zoals hiervoor - onder 3.4 - al overwogen moeten de vergeleken gegevens, (in casu: de gesprekskosten) juist en volledig worden vermeld, opdat de consument een goede afweging kan maken alvorens hij zijn keus bepaalt.


Afrekenmethode (ii)

3.14. Lebara kan daarin echter niet worden gevolgd. Zowel Vectone als de 'vergeleken' aanbieders hanteren dezelfde afrekenmethode, in die zin dat zij de beltijd (naar boven) afronden naar hele minuten. Voorts geeft Vectone op de door haar verspreide posters duidelijk aan dat daarop de tarieven per minuut staan vermeld. Verder is van belang dat Vectone op de zitting heeft gesteld dat die methode ('afrekenen per minuut') standaard is in de hier aan de orde zijnde markt; volgens haar rekent iedere aanbieder van prepaid mobiele telefoondiensten voor internationaal bellen af per minuut. (...) Kortom, het maakt niet uit of de methode wel of niet wordt aangegeven.


Bruto-nettotariefstructuur van Lebara (iii)

3.19. Met betrekking tot de disclaimer op de - meest recente - 'vergelijkende' posters van Vectone (producties 22, 23 en 24 van Lebara), moet worden geconcludeerd dat, behoudens voor wat betreft de asterisk, niet is voldaan aan voormelde eis. Weliswaar is gebruikelijk en tot op zekere hoogte ook toelaatbaar dat voor de tekst van een disclaimer een kleiner lettertype wordt gebruikt dan voor de (wervende) hoofdtekst, maar op de posters deugt de verhouding in dat opzicht niet. Voor de disclaimer is een dermate klein lettertype gebruikt, dat de tekst ervan wegvalt in het geheel van de overige, wel in het oog springende, mededelingen op de posters en als gevolg daarvan niet wordt opgemerkt door de gemiddelde consument. Daarmee zijn de posters misleidend en ongeoorloofd vergelijkend. De disclaimers dienen minimaal te worden opgesteld met een lettertype als thans wordt gebruikt voor de direct boven de disclaimers opgenomen mededeling.


Verouderde posters (iv)

3.21. Lebara verwijt Vectone dat deze er een gewoonte van maakt dat zij - kort na het verspreiden van nieuwe posters - haar tarieven wijzigt/verhoogt, waarna zij die (verouderde) posters, waarop dus foutieve tarieven staan vermeld, bewust laat hangen. Vectone heeft een en ander gemotiveerd besteden, zodat - mede gelet op het beperkte karakter van een procedure als de onderhavige - van de juistheid van die stelling van Lebara niet kan worden uitgegaan. Daarvoor is nader onderzoek nodig, waarvoor in een kort geding geen plaats is. Overigens kan Vectone niet in alle gevallen worden verweten dat verouderde posters blijven hangen. Niet kan worden uitgesloten immers dat derden, die ooit in het bezit zijn gesteld van posters van Vectone en waarover Vectone geen controle kan uitoefenen, verouderde ('rondzwervende') posters niet verwijderen. Aangenomen moet worden dat ook andere aanbieders, waaronder Lebara, daarmee worden geconfronteerd.

RB 1623

Naadloze internetdekking in andere landen

RCC 31 januari 2013, dossiernr. 2012/01078 (droam naadloze dekking)

Naadloze dekking van internet. Garantie. Dekking in andere landen afhankelijk van gekozen carrier.

Het betreft een uiting op https://www.droam.nl/dekking. Daarin staat onder het kopje: “Dekking van Droam1000” onder meer: “Droam1000 garandeert naadloze dekking in de onderstaande landen”. Omdat naadloze dekking wordt gegarandeerd, huurde klaagster een Droam ten behoeve van internet tijdens haar reis naar Engeland. Daar bleek het apparaat geen internet te leveren, behalve hoog op een berg.

Verweer: “Naadloos” moet in dit geval, en zo wordt het door iedereen begrepen, worden gelezen als werkend van land tot land, zonder instellingen of sims te moeten wijzigen. Dat is ook waarin het product zich onderscheidt van wat iedereen zelf kan, namelijk voor elk van de bewuste landen een aparte sim “regelen”. Bovendien is iedereen afhankelijk van de dekking van de gekozen carrier. Verweerder werkt in ieder land met meer carriers, om de dekking te optimaliseren. In geen enkele uiting garandeert verweerder bruikbaarheid of dekking op elke vierkante meter of in ieder gebouw. 

Naar het oordeel van de Commissie kan door de volzin “Droam1000 garandeert naadloze dekking in de onderstaande landen” bij de gemiddelde consument gemakkelijk de indruk ontstaan dat Droam1000 in de betreffende landen overal dekking biedt. Die indruk is onjuist omdat, zoals bij verweer meegedeeld, een mobiel netwerk nooit overal dekking biedt en men afhankelijk is van de dekking van de gekozen carrier.

Volgens verweerder wordt met “naadloze dekking” bedoeld dat Droam1000 werkt “van land tot land, zonder instellingen of sims te moeten wijzigen”. Nu deze betekenis van “naadloze dekking” niet uit de uiting valt op te maken, acht de Commissie de uiting voor de gemiddelde consument onduidelijk ten aanzien van de voordelen van het product als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b NRC. Nu de gemiddelde consument er bovendien toe kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.