'Fiber Power' voor een niet 100% glasvezelnetwerk is niet misleidend
RCC 27 februari 2013, dossiernr. 2013/00005 (Fiber Power)Het betreft de reclame-uiting voor “Fiber Power”, waarbij men uit drie varianten kan kiezen, te weten “25 Mb Internet”, “50 Mb Internet” en “100 Mb Internet”. In de uiting wordt de download- en de uploadsnelheid van elke variant genoemd.
Het viel klager op dat de uploadsnelheid erg laag is. Dat komt doordat adverteerder alleen via de coaxkabel levert. Klager vindt het niet terecht dat adverteerder haar producten als “Fiber” aanduidt. Bij de potentiële klant wekt adverteerder daardoor, kennelijk om concurrentieoverwegingen, de indruk dat het om glasvezel gaat.
Adverteerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat haar netwerk voor ongeveer 97% uit glasvezel bestaat. Dat zij door middel van de productnaam “Fiber Power” deze eigenschap benadrukt, brengt, zoals de Commissie reeds heeft beslist in dossier 2011/00635, niet mee dat de uiting op grond daarvan onjuist of misleidend dient te worden geacht.
Voor zover van de uiting in enige mate de indruk zou uitgaan dat adverteerder de desbetreffende diensten verleent via een 100% glasvezelnetwerk, welk netwerk zich kennelijk in bepaalde opzichten qua snelheid onderscheidt van een netwerk dat niet volledig uit glasvezel bestaat, geldt dat de consument in de uiting duidelijk wordt geïnformeerd over de download- en de uploadsnelheid van het product van adverteerder. De voorzitter is van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de consument door het feit dat in de bestreden uiting het product als “Fiber Power” wordt aangeduid, wordt misleid over de snelheid daarvan. (...) De voorzitter wijst de klacht af.
Honderden reacties op oproep 'sale' regulering
FashionUnited bericht: Moet de uitverkopenwet opnieuw ingevoerd of kan de branche de 'sale' zelf reguleren? De oproep van Jeanine van Eerd aan modeondernemers om vaste uitverkoopdata af te spreken heeft de gemoederen binnen de branche losgemaakt. Van Eerd opende woensdag een Facebookpagina en stuurde een emailoproep aan haar klanten. Haar voorstel: met moderetailers afspreken dat de sale in het vervolg begint op 1 juli en 1 januari. Wanneer dit voorbeeld wordt opgevolgd heeft de MKB-er een half jaar om de nieuwe collectie tegen de bedoelde marge te verkopen.
HvJEU over oneerlijke karakter van beding in hypothecaire lening
Uit 't persbericht: De Spaanse regeling is in strijd met het Unierecht voor zover de rechter die bevoegd is om te oordelen over het oneerlijke karakter van een beding in een hypothecaire lening, de langs een andere weg ingeleide procedure van hypothecaire uitwinning niet kan schorsen.
Tegen die achtergrond van de zaak HvJEU 14 maart 2013, zaak C-415/11(Mohamed Aziz tegen Caixa d’Estalvis de Catalunya, Tarragona i Manresa (Catalunyacaixa)), betreffende de nietig verklaring van een hypothecaire lening, heeft de handelsrechtbank te Barcelona, waarbij het geding aanhangig is, het Hof van Justitie vragen gesteld over de verenigbaarheid van het Spaanse recht met de richtlijn betreffende oneerlijke bedingen.
Het Hof antwoord in de eerste plaats dat de richtlijn betreffende oneerlijke bedingen zich verzet tegen een nationale regeling, zoals de betrokken Spaanse regeling, waarbij de rechter in de declaratoire procedure – te weten de procedure die ertoe strekt om het oneerlijke karakter van een beding te doen vaststellen – geen voorlopige maatregelen, in het bijzonder de schorsing van de uitwinningsprocedure, kan opleggen wanneer deze maatregelen noodzakelijk zijn ter verzekering van de volle werking van zijn einduitspraak.
Het Hof is van oordeel dat het Spaanse procesrecht afbreuk doet aan de doeltreffendheid van de door de richtlijn nagestreefde bescherming. Doordat de rechter in de declaratoire procedure de uitwinningsprocedure niet kan schorsen, kan die nietigverklaring aan de consument immers slechts bescherming achteraf bieden die uitsluitend in schadevergoeding bestaat. Die schadevergoeding is onvolledig en ontoereikend en vormt geen geschikt en doeltreffend middel om een einde te maken aan het gebruik van dergelijke bedingen. (...)
Bij zijn beoordeling van het begrip oneerlijk beding herinnert het Hof er in de tweede plaats aan dat de uit een dergelijk beding voortvloeiende „aanzienlijke verstoring van het evenwicht” moet worden beoordeeld met inachtneming van de toepasselijke regels van het nationale recht wanneer partijen op dit punt geen regeling hebben getroffen. (...) Het staat aan de nationale rechter om aan de hand van deze criteria na te gaan of het beding inzake vertragingsrente in de door Aziz ondertekende overeenkomst oneerlijk is.(...) Op grond van het beding inzake vervroegde beëindiging van de betrokken overeenkomst kan de bank voorts de gehele lening terugvorderen wanneer de verplichting tot betaling van de hoofdsom of de rente één keer niet is nagekomen.
Voordeel naar vaste lijn in India
RCC 27 februari 2013, dossiernr. 2012/01133 (India Fixed)Het betreft de Engelstalige folder van “BudgetCalls”. In de uiting staan diverse landen met doorgestreepte tarieven, waaronder : “India Fixed” en de doorgestreepte prijs “29,9 p/min”. Hiernaast staat in een stervormig kader: “1p/min”. Hieronder staan instructies en wordt bij wijze van voorbeeld het bellen naar een vaste lijn in India toegelicht, gevolgd door de tekst: “Now you save 28 pence per minute on your call”.
In de advertentie staat als voorbeeld de situatie dat men 28 pence bespaart indien men via een toegangsnummer van adverteerder naar een vaste lijn in India belt. In de lijst met tarieven wordt voor het bellen naar een vaste lijn in India een oorspronkelijk tarief van 29,9 pence per minuut genoemd, hetgeen op basis van de genoemde besparing impliceert dat het tarief van adverteerder 1,9 pence per minuut bedraagt in plaats van 1 pence per minuut, ondanks dat het om een 0844 nummer gaat. Er is op grond van het voorgaande volgens klager sprake van een kennelijke tegenstrijdigheid in de uiting (“apparent anomaly”).
Adverteerder heeft niet betwist dat uit het in de uiting genoemde voorbeeld volgt dat zij voor bellen naar een vaste lijn in India via haar 0844 nummer een tarief van 1,9 pence per minuut in rekening brengt in plaats van 1 pence per minuut, zoals uitdrukkelijk in de uiting als het toepasselijke tarief wordt genoemd. Blijkens het voorgaande is geen juiste, althans geen duidelijke informatie verstrekt over de prijs van het product als bedoeld in artikel 8.2 aanhef onder d NRC. (...) Om die reden is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
0% verlies van vloeibaar wasmiddel
RCC 27 februari 2013, dossiernr. 2013/00062 (0% verspilling)
Het betreft een televisiecommercial voor het product Ariel Excel Tabs, waarin door een voice-over wordt gezegd: “Bij sommige wasmachines kan tot een vierde van het vloeibaar wasmiddel dat je in de lade giet verloren gaan in de leidingen. Maar met Ariel Excel Tabs gaat elke druppel rechtstreeks naar je kleding. 100% Ariel waskracht, 0% verspilling.” In beeld verschijnt onder meer de tekst: “Geen verlies van vloeibaar wasmiddel bij directe plaatsing in de trommel.”
Volgens klager loopt er eerst water in de trommel van de wasmachine via het daarvoor bestemde bakje voordat de trommel gaat draaien. Pas na een tijdje wassen wordt het vuile water met het wasmiddel weggepompt. Zowel bij gebruik van het wasmiddelenbakje als bij directe plaatsing van het wasmiddel in de trommel komt dus geen wasmiddel direct in de afvoer. De commercial zou daarom onjuist en misleidend zijn.
De Commissie acht op grond van het door adverteerder overgelegde rapport van Intertek van 19 mei 2011 en het interne bedrijfsfilmpje voldoende aannemelijk gemaakt dat bij verschillende types wasmachines van in Nederland bekende merken zich daadwerkelijk het verlies van vloeibaar wasmiddel tot een vierde kan voordoen dat in de commercial wordt gesteld. Gelet hierop is het niet misleidend om bij de aanprijzing van Ariel Excel Tabs, die direct in de trommel worden geplaatst, te wijzen op het voordeel dat bij dit product geen verlies van wasmiddel optreedt zoals bij via het bakje toegediend vloeibaar wasmiddel wel het geval kan zijn. (...) De Commissie wijst de klacht af.
De te verwachten resultaten van Figurebites zijn misleidend
RCC 25 februari 2013, dossiernr. 2013/00014 (Figurebites)De bestreden reclame-uitingen betreft de reclame voor Figurebites. In de bedoelde uiting wordt onder meer gesteld: “Maak kennis met Figurebites, een heerlijk smakend chocoladesnoepje dat daadwerkelijk uw vet absorbeert om snel af te vallen. Van deze chocolade valt u af. Figurebites absorberen het vet in het voedsel dat u eet, het haalt het vet uit uw systeem zodat uw lichaam zich op een natuurlijke wijze van het vet kan ontdoen. Het vet wordt niet opgeslagen in uw lichaam.” en "Het vet wordt niet opgeslagen in uw lichaam, dus het maakt niet uit wat u eet: u wordt slanker. De ene dag heeft u nog een uitpuilende maag, de volgende dag is die verdwenen”.
Ervan uitgaande dat het hier chocola betreft, is het onwaarschijnlijk dat door de consumptie daarvan gewichtsverlies (“afslanken”) plaatsvindt. Uit klinisch onderzoek blijkt dat dagelijkse consumptie van 6,3 gram polyfenolrijke donkere chocola gedurende 18 weken geen effect heeft op het gewicht. Enig noemenswaardig effect op absorptie van vetten uit voedsel lijkt daarmee afwezig (...). Dit wordt bevestigd door het gebrek aan enig relevant onderzoek. Bij gebreke van wetenschappelijk bewijs van de juistheid van de gebezigde claims acht klager de uitingen misleidend.
Naar het oordeel van de Commissie moeten de mededelingen worden aangemerkt als gezondheidsclaims. Op grond van artikel 12 sub b van de Claimsverordening zijn gezondheidsclaims die zinspelen op de snelheid of mate van gewichtsverlies bij voorbaat niet toegestaan. (...) De reclame-uitingen gaan gepaard met onjuiste informatie ten aanzien van de van het gebruik van het product te verwachten resultaten als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b NRC. De Commissie acht de uitingen misleidend.
'Zelfs tv in de badkamer' roept niet op tot onveilig gedrag
RCC 21 februari 2013, dossiernr. 2013/00102 (overal tv, zelfs in de badkamer)
Het betreft een televisiecommercial waarin het Telfort “Alles-in-1 basispakket” wordt aangeprezen. In de commercial wordt onder meer gezegd dat men met dit pakket “overal tv” kan kijken, “zelfs in de badkamer”, waarna men een persoon die in bad zit televisie ziet kijken.
Volgens klager doet zich in de televisiecommercial een levensgevaarlijke situatie voor die ongelukken met dodelijke afloop tot gevolg kan hebben. De tv kan immers met het badwater in aanraking komen. Klager acht het onbegrijpelijk dat men op deze wijze een product aanprijst. Dit is zeker voor kinderen een slecht voorbeeld.
Adverteerder stelt echter terecht dat het apparaat geen televisietoestel is, maar een tablet. Volgens adverteerder loopt men geen gevaar indien de tablet in het water zou vallen. De voorzitter laat in het midden of dit laatste juist is. Immers wat daarvan verder ook moge zijn, nu van de televisiecommercial niet de boodschap uitgaat dat men de getoonde situatie zou moeten navolgen en de commercial ook verder niet oproept tot onveilig gedrag, zijn de grenzen van het toelaatbare niet overschreden. De voorzitter wijst de klacht af.
Adverteerde biedt kijker mogelijkheid voor een minuut stilte
RCC 21 februari 2013, dossiernr. 2013/00029 (de herinneringsm1nuut)
Het betreft een televisiereclame die opent met de mededeling: ”de herinneringsm1nuut”. Hierna verschijnt Caroline Tensen in beeld die onder meer het volgende zegt: “Over exact 30 seconden zijn we allemaal 1 minuut stil. Om te denken aan iedereen die er niet meer is. (…) Verwacht maar toch plotseling ging het kaarsje uit. (…) Ik denk deze minuut aan haar”.
Vervolgens komen gedurende één minuut vele kaarsjes voorbij, die voorzien zijn van even zovele namen. Tot slot verschijnt in beeld: “de Herinneringsminuut is een initiatief van Yarden” en “www.herinneringsminuut.nl”.
Klager acht het niet duidelijk dat het om een reclame-uiting gaat. Pas aan het eind werd duidelijk dat het reclameblok nog niet was geëindigd en wel door de mededeling dat dit door Yarden “mogelijk werd gemaakt”.
Voorts wordt in Nederland spaarzaam en zorgvuldig omgegaan met het idee van “een minuut stilte houden”. Yardens maakt in deze commerciële uiting op ongepaste en smakeloze wijze gebruik van dit idee.
Naar het oordeel van de Commissie is de uiting duidelijk als reclame-uiting herkenbaar aangezien de uiting deel uitmaakt van een reclameblok en nu aan het slot is vermeld: “de Herinneringsminuut is een initiatief van Yarden”. Met inachtneming van deze terughoudendheid, is de Commissie van oordeel dat de grens van het toelaatbare niet is overschreden. Op alleszins zorgvuldige wijze stelt adverteerder de kijker in de gelegenheid om desgewenst een minuut stilte in acht te nemen, ter herinnering aan een overleden dierbare. (...)
Prejudiciële vragen: Tegelijkertijd misleidend en ongeoorloofd vergelijkend is of twee onderscheiden onrechtmatige gedragingen?
Prejudiciële vragen aan HvJ EU 16 november 2012, zaak C-52/13 (Posteshop SpA KiPoint tegen Autorita Garante della Concorrenza e del Mercato)Oneerlijke handelspraktijken, misleidende reclame; consumentenbescherming
Verzoekster krijgt van de Italiaanse mededingingsautoriteit een geldboete opgelegd wegens het verspreiden van misleidend reclamemateriaal voor een franchiseketen. Zij komt op tegen dat oordeel omdat zij de bevoegdheid van de autoriteit in twijfel trekt, wegens ontbreken van ‘algemeen belang’ en de uitspraak in strijd vindt met de door de grondwet beschermde vrijheid van particulier economisch initiatief, en de boete te hoog vindt. Maar de rechter, zowel in eerste instantie als in beroep, verwerpt alle grieven.
In hoger beroep stelt verzoekster dat zij, indien richtlijn 2006/114/EG correct was omgezet in ITA recht, de bevoegdheid van de NMa terecht in twijfel had getrokken. De bescherming tegen misleidende reclame betreft volgens verzoekster met name ‘consumenten’. In dat verband wijst zij op de richtlijn oneerlijke handelspraktijken terwijl de Italiaanse regeling die RL 2005/29 omzet alleen ziet op specifieke bescherming van handelaren. Zij vraagt dan ook om een prejudiciële vraag aan het HvJ EU voor te leggen.
De verwijzende Italiaanse rechter twijfelt aan de eerdere uitspraken in de procedure, en stelt het Hof dan ook de volgende vraag:
“Moet richtlijn 2006/114/EG aldus worden uitgelegd dat zij, wat de bescherming van handelaren betreft, betrekking heeft op reclame die tegelijkertijd misleidend en ongeoorloofd vergelijkend is, dan wel op twee onderscheiden onrechtmatige gedragingen, die ook elk op zich relevant zijn, te weten misleidende reclame en ongeoorloofde vergelijkende reclame?”
Prejudiciële vragen: oneerlijk beding zekerheidsrecht op een onroerend goed
Prejudiciële vragen aan HvJ EU 23 januari 2013, zaak C-34/13 (Kusionová tegen SMART Capital a.s.)
Consumentenbescherming; handvest grondrechten; betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten; oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten.
Verzoekster sluit een hypothecaire lening bij SMART Capital van € 10.000,-, met als onderpand de gezinswoning van verzoekster. Ze blijkt een wurgcontract getekend te hebben. Blijkbaar voldoet ze niet aan haar verplichtingen want ze wordt geconfronteerd met een opeenstapeling van te betalen vergoedingen (vertragingsboete, forfaitaire vergoeding incassokosten en een éénmalige contractuele boete) en de dreiging van executie van het zekerheidsrecht als ze daar niet aan voldoet. Bij elkaar opgeteld moet ze € 22.300 betalen, dus meer dan twee maal het geleende bedrag. Verzoekster daagt SMART voor de rechter wegens oneerlijke contractuele bedingen. In eerste instantie krijgt ze slechts gedeeltelijk gelijk. In beroep oordeelt de rechter dat het HvJEU heeft verklaard dat de nationale rechter moet oordelen of een contractueel beding toelaatbaar is. In deze zaak vindt de rechter dat problematisch omdat volgens het nationale recht buitengerechtelijke executie mogelijk is. SMART kan de executie dus zonder rechterlijke toetsing doorzetten. Een fundamenteel recht van rechters om contractuele bedingen ambtshalve te toetsenwordt hiermee omzeild.
De Slowaakse rechter stelt het Hof de volgende vragen:
1. Moeten richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, en richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) (PB L 149, blz. 22), in het licht van artikel 38 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat daarmee in strijd is een bepaling van een lidstaat zoals § 151j, lid 1, Občiansky zákonník, in samenhang met de nadere bepalingen van de regeling die in het hoofdgeding aan de orde is, op grond waarvan de schuldeiser, zonder toetsing van de contractuele bedingen door een rechter, de prestatie uit ontoelaatbare bedingen kan opeisen door een zekerheidsrecht op een onroerend goed dat eigendom is van een consument ten uitvoer te leggen, hoewel partijen twisten over de vraag of de bedingen in kwestie ontoelaatbaar zijn?
2. Staan de in de eerste vraag genoemde bepalingen van de Europese Unie in de weg aan een voorschrift van nationaal recht zoals § 151j, lid 1, Občiansky zákonník, in samenhang met de nadere bepalingen van de regeling die in het hoofdgeding aan de orde is, op grond waarvan de schuldeiser, zonder toetsing van de contractuele bedingen door een rechter, de prestatie uit ontoelaatbare bedingen kan opeisen door een zekerheidsrecht op een onroerend goed dat eigendom is van de consument ten uitvoer te leggen, hoewel partijen twisten over de vraag of de bedingen in kwestie
ontoelaatbaar zijn?
3. Moet het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 9 maart 1978 in zaak 106/77, Simmenthal, aldus worden opgevat dat de nationale rechter in het belang van de verwezenlijking van de doelstelling van de in de eerste vraag genoemde richtlijnen, in het licht van artikel 38 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, buiten toepassing moet laten bepalingen van nationaal recht zoals (OR.2) § 151j, lid 1, Občiansky zákonník, in samenhang met de nadere bepalingen van de regeling die in het hoofdgeding aan de orde is, op grond waarvan de schuldeiser, zonder toetsing van de contractuele bedingen door een rechter, een prestatie uit ontoelaatbare bedingen kan opeisen door, ondanks betwisting, een zekerheidsrecht op een onroerend goed dat eigendom is van de consument ten uitvoer te leggen, en zodoende de ambtshalve toetsing van de bedingen in de overeenkomst door een rechter kan vermijden?
4. Moet artikel 4 van richtlijn 93/13/EEG van de Raad betreffende oneerlijke bedingen in consumenten-overeenkomsten, aldus worden uitgelegd dat een beding in een consumentenovereenkomst, die een consument heeft gesloten zonder de bijstand van een advocaat, op grond waarvan een schuldeiser het zekerheidsrecht buitengerechtelijk, zonder toetsing door een rechter, ten uitvoer kan leggen, het fundamentele beginsel van Unierecht omzeilt dat contractuele bedingen ambtshalve door de rechter worden getoetst en derhalve een oneerlijk beding is, ook in een context waarin de bewoordingen van het beding in kwestie afkomstig zijn uit het nationale recht?