RB
RB 3869
25 november 2024
Artikel

Laatste plekken: Jurisprudentielunch Merken-, Modellen- en Auteursrecht op woensdag 27 november 2024

 
RB 3867
11 november 2024
Uitspraak

HvJ EU: Parfümerie Akzente

 
RB 3866
8 november 2024
Artikel

Carly van der Beek treedt toe als Senior Associate bij Pinsent Masons Nederland

 
RB 2023

Oneerlijke bedingen in onroerend goedconsumentenovereenkomsten

HvJ EU 16 januari 2014, zaak C-226/12 (Constructora Principado SA tegen José Ignacio Menéndez Álvarez) - dossier
Richtlijn 93/13/EEG – Consumentenovereenkomsten – Koopovereenkomst voor onroerend goed – Oneerlijke bedingen – Beoordelingscriteria. Artikel 3, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten moet aldus worden uitgelegd dat:
–        het voor een „aanzienlijke verstoring van het evenwicht” niet nodig is dat de kosten die uit hoofde van een contractueel beding ten laste komen van de consument, in verhouding tot het bedrag van de betrokken transactie ernstige financiële gevolgen voor hem hebben, maar reeds voldoende is dat de rechtspositie waarin die consument als partij bij de overeenkomst verkeert krachtens de toepasselijke nationale bepalingen, in voldoende ernstige mate wordt aangetast doordat de inhoud van de rechten die de consument volgens die bepalingen aan die overeenkomst ontleent, worden beperkt of de uitoefening van die rechten wordt belemmerd dan wel doordat aan de consument een extra verplichting wordt opgelegd waarin de nationale bepalingen niet voorzien;

–        het aan de verwijzende rechter staat om, bij zijn beoordeling of er eventueel sprake is van een aanzienlijke verstoring van het evenwicht, alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst alsook alle andere bedingen daarvan in aanmerking te nemen, rekening houdend met de aard van het goed of de dienst waarop die overeenkomst betrekking heeft.

RB 2022

Prejudiciële vragen over apotheek voor magistrale bereidingen

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 11 oktober 2013, zaak C-544/13 (Abcur tegen Apoteket Farmaci) - dossier C-544/13 en zaak C-544/13 - dossier C-545/13
Verzoek tot prejudiciële beslissing van Stockholms tingsrätt (Zweden).
Als randvermelding.
Handelspraktijken. Reclamerecht. Geneesmiddelen. Verzoekster Abcur is een farmaceutisch bedrijf. Zij verkoopt onder meer geneesmiddelen ‘Noradrenalin Abcur’ en ‘Metadon DnE’. Zij daagt in beide gevoegde zaken Apoteket Farmaci AB (AF), een dochter van een Zweeds staatsbedrijf dat (tot 2009) alleenrecht heeft op detailhandelverkoop van geneesmiddelen. Zij eist in deze zaak dat AF stopt met reclamemaken voor een geneesmiddel (in C-544/13 Noradrenalin APL en in C-545/13 om Metadon APL) en eist een schadevergoeding omdat in Zweden de verkoop van de betreffende geneesmiddelen noch volgens Zweedse noch volgens Europese wetgeving is toegestaan. Reclamemaken is in strijd met de goede handelspraktijken. AF verweert zich door te stellen dat de verkoop van beide geneesmiddelen onder de uitzondering zou vallen van artikel 3, leden 1 en 2 van RL 2001/83, de zogenaamde ‘magistrale bereidingen’ (dat wil zeggen bereiding van een niet-gestandaardiseerd geneesmiddel, toegesneden op een bepaalde patiënt (zie de ‘lijst van centrale begrippen’ onder randnummer 6 in zaak C-545/13).

Abcur meent dat het in Zweedse wetgeving ingevoerde begrip ‘apotheek voor magistrale bereidingen’ in strijd is met Richtlijn 2001/83. Zij bestrijdt ook dat daarvan bij de bereiding van de gewraakte medicijnen sprake zou zijn. Verweerster is van mening dat er van reclame maken (in de zin van RL 2001/83) geen sprake is geweest.

De verwijzende Zweedse rechter heeft om deze zaak te beslissen meer uitleg nodig over verschillende van toepassing zijnde regelingen (richtlijnen). Hij stelt in zaak C-544/13 de volgende vragen aan het HvJ EU. (n.b. in zaak C-545/13 luiden de vragen iets anders).

1. Kan een receptgeneesmiddel voor menselijk gebruik, dat alleen in medische noodsituaties wordt gebruikt, waarvoor geen toelating tot verkoop is verleend door de bevoegde instantie van een lidstaat of krachtens verordening (EEG) nr. 2309/93 van de Raad van 22 juli 1993 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen voor en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling, dat is bereid door een marktdeelnemer als in het bij het Stockholms tingsrätt (hof te Stockholm) aanhangige geding, en dat wordt besteld door gezondheidszorginstellingen in de omstandigheden waarvan sprake in de zaak voor het Stockholms tingsrätt, onder een van de uitzonderingen van artikel 3, lid 1, of artikel 3, lid 2, van richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik vallen, in het bijzonder wanneer er een ander goedgekeurd geneesmiddel met dezelfde werkzame stof, dezelfde dosis en in dezelfde farmaceutische vorm is?
2. Indien een receptgeneesmiddel voor menselijk gebruik in de zin van de eerste vraag onder artikel 3, lid 1, artikel 3, lid 2, of artikel 5, lid 1, van richtlijn 2001/83 valt, kan de wetgeving inzake reclame voor geneesmiddelen dan worden beschouwd als niet-geharmoniseerd of vormen de in deze zaak bedoelde soort maatregelen reclame in de zin van richtlijn 2006/114/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame?
3. Indien richtlijn 2006/114 van toepassing is overeenkomstig de tweede vraag, op grond van welke basisvoorwaarden vormen de door het Stockholms tingsrätt te onderzoeken maatregelen (gebruik van een productnaam, productnummer en anatomische therapeutische chemische code voor het geneesmiddel, toepassing van een vaste prijs voor het geneesmiddel, informatieverstrekking over het geneesmiddel in het Nationaal Productregister voor Geneesmiddelen (NPL), aanbrengen van een NPL-identiteit op het geneesmiddel, verspreiding van een informatiedocument over het geneesmiddel en levering van het geneesmiddel via een elektronische besteldienst voor de gezondheidszorg en informatieverstrekking over het geneesmiddel via een door een nationale brancheorganisatie uitgegeven publicatie) dan reclame in de zin van richtlijn 2006/114?
RB 2021

Antwoord kamervragen over aanstekelijke reclamecampagnes voor e-sigaretten

Antwoord Kamervragen over een minimumleeftijd voor de verkoop van e-sigaretten, Aanhangsel van de Handelingen II, 2013-2014, 839.
Vraag 1: Bent u bekend met de recente berichtgeving over de verslavende, en daarmee voor de gezondheid schadelijke gevolgen van de e-sigaret?1
Antwoord 1: Ja, ik ben bekend met de berichtgeving over de veiligheid van de e-sigaret. Deze berichtgeving is gebaseerd op onderzoek van het RIVM2 en de NVWA3. Ik heb om dit onderzoek verzocht en ik heb u per brief op 29 november 2013 over de resultaten van dit onderzoek geïnformeerd.

Vraag 2: Bent u eveneens bekend met de aanstekelijke reclamecampagnes voor e-sigaretten, die voornamelijk de positieve aspecten van de e-sigaret benadrukken, en worden uitgezonden op momenten dat veel jongeren kijken?

Antwoord 2: Zoals ik in antwoorden op vragen van lid van Gerven (SP)5 heb aangegeven ben ik op de hoogte van reclame op tv waarin de suggestie wordt gewekt dat het gebruik van de e-sigaret zonder risico’s is. Dit vind ik zorgelijk.

Vraag 3: Deelt u de mening dat moet worden voorkomen dat een jonge, gezonde generatie nicotine afhankelijk wordt, doordat de e-sigaret vooralsnog voor iedereen vrij verkrijgbaar is, en onder jongeren flink wordt gemarket? Zo nee, waarom niet?
Vraag 4: Kunt u toezeggen dat u op de snelst mogelijke manier een minimumleeftijd instelt van 18 jaar voor de verkoop van e-sigaretten in Nederland, om te voorkomen dat de e-sigaret een nieuwe groep rokers trekt? Zo ja, op welke termijn wordt de Kamer hierover geïnformeerd?

Antwoord 3 en 4: Ik zou het onwenselijk vinden wanneer jongeren die niet roken een nicotineverslaving zouden opdoen door gebruik van de e-sigaret. Mede om die reden ben ik voornemens een minimumleeftijd van 18 jaar in te stellen voor de verkoop van e-sigaretten. Ik zal u zo spoedig mogelijk nader informeren over de invulling hiervan.

RB 2020

Gebod om webpagina's offline te houden

Vzr. Rechtbank Den Haag 10 oktober 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:15443 (MTTM en ZakelijkNummers tegen Belfabriek)
Rectificatie van offline pagina's. 6:194a BW. Vergelijkende reclame. Rechtspraak.nl: Procedure tussen twee telecomaanbieders. De vraag ligt voor of de uitlatingen van gedaagde over eiseres als misleidend en onrechtmatig kunnen worden gekwalificeerd. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag bevestigend met name vanwege de gebruikte bewoordingen en de wijze waarop en de context waarin die mededelingen zijn gedaan. Gedaagde wordt bevolen de webpagina's waarop de uitlatingen zijn gedaan offline te houden en haar wordt verboden om misleidende mededelingen te doen over eiseres. De gevorderde rectificatie wordt niet toegewezen.

3.4. Al het vorenstaande, in samenhang bezien, maakt reeds dat de uitingen van Belfabriek als misleidend en onrechtmatig moeten worden aangemerkt. Bij dit oordeel is in aanmerking genomen dat enige mate van overdrijving toelaatbaar is, maar de grens hiervan is naar het oordeel van de voorzieningenrechter overschreden. Ook is acht geslagen op de omstandigheid dat de mededelingen gericht waren aan ondernemers. Ook voor een gemiddeld geïnformeerde en oplettende ondernemer moeten de teksten misleidend worden geacht. Daarbij staat vast dat er opzeggingen van ondernemers zijn binnengekomen door middel van de door Belfabriek beschikbaar gestelde standaard opzeggingsbrief. De stelling van Belfabriek dat er van onrechtmatigheid van de uitlatingen geen sprake kan zijn omdat de informatie die zij verstrekt ook al door andere instanties publiek was gemaakt, wordt niet gevolgd. Niet alleen verwijst Belfabriek hiertoe wederom naar websites die melding maken van klachten over een ander bedrijf (Zakelijke Telefonie.nl), maar ook de omstandigheid dat gebruikers van servicenummers via andere weg al op de hoogte waren geraakt van de financiële problemen van MTTM c.s. doet niet af aan de onrechtmatigheid van de uitlatingen van Belfabriek, gezien de bewoordingen van die uitlatingen, de wijze waarop en de context waarin die uitlatingen zijn gedaan zoals hiervoor vermeld.

Gevolgen onrechtmatige uitlatingen
3.5. Nu de webpagina’s met de uitlatingen zoals voormeld thans niet online zijn, zoals tussen partijen in confesso is, hebben MTTM c.s. geen belang bij een gebod om deze pagina’s offline te halen. Zij hebben naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter wel belang bij een gebod deze webpagina’s, als ook andere webpagina’s waarin uitlatingen met dezelfde strekking staan, offline te houden. Die vordering zal worden toegewezen, gezien het onrechtmatige karakter van de uitlatingen en nu niet aannemelijk is geworden dat Belfabriek deze pagina’s niet opnieuw zal plaatsen. Ook de vordering tot het opleggen aan Belfabriek van een verbod om uitlatingen te doen over MTTM c.s. en haar bedrijfsactiviteiten acht de voorzieningenrechter in het licht van het vorenstaande toewijsbaar, met dien verstande dat dit verbod zal worden beperkt tot het doen van misleidende en/of onjuiste mededelingen op de wijze als hierna vermeld.

3.6. De voorzieningenrechter acht de vordering om Belfabriek te gelasten om een rectificatiebrief te versturen niet toewijsbaar.
RB 2019

Personalia: Daniël Haije partner bij Hoogenraad & Haak

Uit het persbericht: Advocaat Daniël Haije is per 1 januari 2014 partner bij Hoogenraad & Haak, advertising + IP advocaten. Daniël was al sinds 2009 als medewerker aan het kantoor verbonden.

Ebba Hoogenraad: “Wij zijn blij dat Daniël als partner is toegetreden. Hij is een echte specialist die lastige problemen gemakkelijk kan uitleggen. Daniël versterkt onze praktijk op het raakvlak van reclame en intellectuele eigendom en voegt daar zijn focus op reputatiemanagement aan toe.”

Daniël Haije: “Er is een groeiende vraag naar juridisch advies over commerciële communicatie, intellectuele eigendom en reputatie. Ik merk dat ik ondernemingen concreet verder kan helpen. Hoogenraad & Haak past mij als een oude spijkerbroek – zo’n topexemplaar waar je ook nog eens apetrots op bent.”

RB 2018

Advies Commissie juridische zaken over toepassing Richtlijk OHP

ADVIES Commissie juridische zaken aan de Commissie interne markt en consumentenbescherming inzake de toepassing van Richtlijn 2005/29/EG ("Richtlijn oneerlijke handelspraktijken") (2013/2116(INI))
De Commissie juridische zaken verzoekt de ten principale bevoegde Commissie interne markt en consumentenbescherming onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1. betreurt de laattijdige indiening van het verslag van de Commissie over de toepassing van de richtlijn;
2. onderstreept het belang van een correcte toepassing van de richtlijn om de onzekerheden op juridisch en praktisch vlak voor ondernemingen die grensoverschrijdend actief zijn weg te nemen;
3. stelt met bezorgdheid vast dat de Commissie als gevolg van de gebrekkige omzetting van de richtlijn in de periode 2011-2012 een beroep heeft moeten doen op het overlegsysteem "EU Pilot" ten aanzien van een aantal lidstaten;
4. verzoekt de Commissie zo snel mogelijk duidelijkheid te verschaffen over de tijdens het overleg van 2011 aan bod gekomen kwesties die vooralsnog onopgelost zijn gebleven, door hetzij de procedure te beëindigen, hetzij bij het Europees Hof van Justitie een inbreukprocedure aanhangig te maken;
5. wijst erop dat in enkele lidstaten nog steeds wetsbepalingen van kracht zijn die beperkende maatregelen opleggen die verder gaan dan Richtlijn 2005/29/EG, waardoor de doelstelling van een uniforme harmonisatie op losse schroeven komt te staan;

 

6. acht het absoluut noodzakelijk dat in het licht van de snelle verspreiding van internetreclame passende controlemechanismen worden ontwikkeld met betrekking tot de bescherming van zwakkere groepen, net name kinderen, en de toegang van adverteerders tot deze groepen;
7. spreekt zijn bezorgdheid uit over het feit dat enkele economische actoren misbruik maken van instrumenten voor klantenbeoordeling en prijsvergelijkingswebsites, alsook over de belangenverstrengelingen hierbij; is daarom ingenomen met het besluit van de Commissie om te onderzoeken hoe de informatie die dergelijke platforms aanbieden duidelijker kan worden gemaakt voor de consumenten;
8. maakt zich zorgen over het toenemend aantal klachten van gebruikers van websites voor de verkoop van onlinetickets die het slachtoffer zijn geworden van het zogenaamde IP-tracking, waarbij het aantal via hetzelfde IP-adres tot stand gebrachte verbindingen van een internetgebruiker wordt bijgehouden om op grond van de getoonde belangstelling voor een bepaald product de prijs daarvan kunstmatig op te drijven; roept de Commissie op na te gaan hoe vaak deze praktijk, die tot oneerlijke concurrentie leidt en waarbij misbruik wordt gemaakt van de persoonsgegevens van de gebruiker, voorkomt en zo nodig wetgevingsvoorstellen te doen om de belangen van de gebruikers te beschermen;
9. toont zich tevreden dat de Commissie een databank over nationale wetgevingen en jurisprudentie inzake oneerlijke handelspraktijken heeft opgezet en meent dat deze databank een nuttig instrument is om de consumenten beter te informeren;
10. verzoekt de Commissie de richtsnoeren voor de toepassing van de richtlijn te actualiseren op basis van een open raadpleging waar alle belanghebbende partijen bij worden betrokken.

RB 2017

De nieuwe Reclamecode Social Media: goed nieuws voor consumenten

Bijdrage ingezonden door Berber Brouwer, Bergh Stoop & Sanders.
Een niet nader te noemen BN’er die twittert dat ze zojuist een bak Ben & Jerry’s chocolate fudge brownie ijs heeft verorberd, zonder daarbij te vermelden dat ze door Ben & Jerry’s werd gesponsord. En überhaupt nooit brownies eet vanwege haar glutenallergie [Dit voorbeeld is ontsproten aan de fantasie van de auteur en dus geen reclame].

Een forum genaamd alopecea.nl waarop blije gebruikers van een nieuw haargroeimiddel berichten dat hun troosteloze bosje op wonderbaarlijke wijze is veranderd in een volle haardos. Of juist omgekeerd: een forum met vooral negatieve recensies van mensen die ondanks maandenlang gebruik nog steeds niet meer dan een paar sprietjes op hun hoofd aantroffen en daarenboven ook nog last hadden van ondragelijke jeuk. Het zou dan zomaar kunnen dat de inhoud van het forum is bewerkt door een adverteerder of juist door zijn afgunstige concurrent.

Op internet is het allang geen anarchie meer. Althans, dat is het streven van de wetgever. Voor reclame online gelden dezelfde regels als voor reclame offline. Dit betekent onder andere dat reclame niet misleidend mag zijn en, daaruit voortvloeiend, dat reclame als zodanig herkenbaar moet zijn. Juist in social media is vaak volstrekt onduidelijk dat bedrijven voor een bericht hebben betaald. Daarbij gaat het niet alleen om productsponsoring door BN’ers via Twitter of Instagram, maar ook om blogs of fora met product reviews door consumenten die daarvoor in geld of in natura zijn beloond.

De Reclamecode Social Media (RSM) die op 1 januari 2014 in werking is getreden, probeert een standaard te scheppen voor verantwoorde reclame via social media. Initiatiefnemer van de RSM is branchevereniging voor dialoogmarketing DDMA. Ook andere organisaties zoals Thuiswinkel.org en de Consumentenbond zijn bij de totstandkoming betrokken geweest.

In de code wordt een onderscheid gemaakt tussen de adverteerder (het bedrijf dat voor de reclame betaalt) en de verspreider (degene die een bericht post of online plaatst). Wanneer een verspreider van reclame via social media voor de uiting wordt beloond, moet dit in het bericht steeds duidelijk kenbaar worden gemaakt. Dit geldt niet alleen voor de twitterende BN’er die door een merk is gecontracteerd als ‘ambassador’, maar ook voor de consument die voor een bericht of review wordt beloond. Of de beloning in geld of in natura (in de vorm van gratis producten) plaatsvindt maakt geen verschil. Zelfs een voordeel in de zin van publiciteit of extra ‘volgers’ of ‘vrienden’ wordt volgens de toelichting bij de RSM beschouwd als beloning die kenbaar moet worden gemaakt.

Welke vermelding geschikt is om de relatie tussen adverteerder en verspreider kenbaar te maken, hangt af van het medium. De toelichting bij de RSM suggereert om bij reclame via Twitter gebruik te maken van een hashtag (#spon bij een gesponsord product of #adv bij een advertentie). Bij weblogs of online fora zou een kort bericht bij de uiting voldoende moeten zijn (‘Ik ontving deze luiers van Kruidvat‘ [Dit voorbeeld is ontsproten aan de fantasie van de auteur en dus geen reclame]).

Ook manipulatie is verboden. Dit betekent dat negatieve reviews van klanten op eigen media niet zomaar bewerkt of verwijderd mogen worden en dat geen spookaccounts gebruikt mogen worden om beeldvorming op internetfora te beïnvloeden.

Zowel de adverteerder als de verspreider van de reclame moeten zich houden aan de RSM, maar de verantwoordelijkheid voor de naleving wordt primair bij de adverteerder gelegd. Dit betekent dat de adverteerder verplicht is om de verspreider bekend te maken met de RSM en de verspreider zo mogelijk contractueel moet verplichten om zich aan de inhoud van de code en andere reclameregels te conformeren.

Dat reclame herkenbaar moet zijn is niet nieuw. Deze regel stond al in artikel 11 van de Nederlandse Reclamecode en gold dus al vóór 1 januari 2014. Reclame die niet als zodanig herkenbaar is kan bovendien worden beschouwd als oneerlijke handelspraktijk op grond van het Burgerlijk Wetboek (artikel 6:193d). Overtreding van deze regel kan niet alleen tot een klacht leiden bij de Reclame Code Commissie, maar in ernstige gevallen ook tot oplegging van een boete door de Autoriteit Consument & Markt. Daarnaast bestaat de mogelijkheid van een claim van de concurrent die door de misleidende reclame ten onrechte op een achterstand is geplaatst.

De RSM maakt een begin met het reguleren van social media marketing en draagt daarmee bij aan transparantie bij ‘word of mouth’ reclame via internet. Voor consumenten is dit goed nieuws. Voor adverteerders een stok achter de deur om zich ook online aan de regels van het reclamerecht te houden.

De volledige Reclamecode Social Media 2014 vindt u hier.

Berber Brouwer

RB 2016

Wanprestatie middels keywordmarketing door affiliate

Rechtbank Noord-Holland 13 november 2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:11020 (Digital Revolution B.V. tegen Daisycon B.V.)
Keywordmarketing wanprestatie. Reclamerecht. Contractenrecht. Affiliatemarketing door een affiliate uit het bestand van een bureau dat zich bezighoudt met online marketing met keyword "123inkt". Overeenkomsten tussen het bureau en de opdrachtgever én tussen de affiliate en de opdrachtgever. Wanprestatie affiliate door gebruik keywordmarketing. Wanprestatie bureau wegens het niet houden van voldoende toezicht op het gebruik van keywordmarketing door de affiliate. Eigen schuld opdrachtgever. Omvang schade; mindering door erkenning besparingen op advertentiekosten.

2.2. Ten aanzien van Daisycon is in het tussenvonnis overwogen dat op haar, ingevolge de overeenkomst tussen haar en Digital Revolution, de verplichting rustte toezicht te houden op de naleving door de affiliates van de voorwaarden voor deelname aan het affiliateprogramma. Door niet na te gaan of [GEDAAGDE SUB 2] zich ook na maart 2009 heeft gehouden aan de voorwaarde dat hij niet aan keywordmarketing mocht doen, is Daisycon toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van deze overeenkomst, zodat zij aansprakelijk is voor de schade als gevolg van dit tekortschieten. De rechtbank heeft in het tussenvonnis voorts overwogen dat in de verhouding tussen Digital Revolution en Daisycon eenderde deel van de schade voor rekening van Digital Revolution moet blijven vanwege eigen schuld.

2.6 (...) - nu Digital Revolution kennelijk uitsluitend gebruik heeft gemaakt van het keyword “123inkt”, kan de advertentie van [GEDAAGDE SUB 2] alleen concurrerend hebben gewerkt voor de zoekopdracht met letterlijk alleen de combinatie “123inkt”. Daisycon gaat ervan uit dat [GEDAAGDE SUB 2] meerdere keywords had ingekocht en acht het niet aannemelijk dat de bezoekers van de advertentie van [GEDAAGDE SUB 2] steeds hebben gezocht op die combinatie. Daisycon betwist dan ook dat iedere door [GEDAAGDE SUB 2] gegenereerde transactie ook zelfstandig door Digital Revolution gegenereerd had kunnen worden, hetgeen een voordeel aan Digital Revolution heeft opgeleverd dat in mindering strekt op de schade;

2.8. De rechtbank ziet geen grond om terug te komen van de bindende eindbeslissing in het tussenvonnis dat als vaststaand moet worden aangenomen dat alle door [GEDAAGDE SUB 2] gegenereerde transacties zijn toe te schrijven aan het onrechtmatig gebruik van keywords.

2.15. [GEDAAGDE SUB 2] heeft aangevoerd dat Digital Revolution door zijn handelwijze advertentiekosten heeft bespaard die ingevolge artikel 6:100 BW als genoten voordeel op de schade in mindering strekken. Digital Revolution heeft zich bij akte op het standpunt gesteld dat dit voordeel is te begroten op € 1.907,57 exclusief BTW. [GEDAAGDE SUB 2] stelt dat hij niet kan nagaan of dit bedrag klopt en dat bij het gebruik van meerdere keywords de besparing groter zal zijn geweest. De rechtbank overweegt dat [GEDAAGDE SUB 2] zich erop heeft beroepen dat op de schade een bedrag in mindering dient te worden gebracht vanwege door Digital Revolution genoten voordeel. Het is dus aan [GEDAAGDE SUB 2] om te stellen en bij betwisting te bewijzen dat en in hoeverre sprake is van een grotere besparing dan door Digital Revolution aangegeven. [GEDAAGDE SUB 2] heeft dat nagelaten. De rechtbank zal dan ook uitgaan van het bedrag aan besparingen dat Digital Revolution heeft erkend, te weten het hiervoor genoemde bedrag van € 1.907,57 exclusief BTW.

2.19. (...)  Deze stellingen kunnen echter niet bijdragen aan de conclusie dat de verweten tekortkoming van Daisycon - het niet voldoen aan de verplichting toezicht te houden op de naleving door [GEDAAGDE SUB 2] van het verbod van keywordmarketing - niet aan overmacht te wijten is. De door Daisycon genoemde omstandigheden dienen immers naar verkeersopvatting voor haar rekening en risico te komen. De rechtbank handhaaft dan ook haar oordeel dat Daisycon toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst tussen partijen, zodat zij aansprakelijk is voor de schade als gevolg van dit tekortschieten.

Daisycon heeft naar aanleiding van de door Digital Revolution opgegeven bespaarde advertentiekosten nog betoogd dat Digital Revolution kennelijk alleen gebruik heeft gemaakt van het keyword “123inkt”, zodat de advertentie van [GEDAAGDE SUB 2] alleen concurrerend kan hebben gewerkt indien een bezoeker van [GEDAAGDE SUB 2] precies op die combinatie heeft gezocht. Daisycon gaat ervan uit dat [GEDAAGDE SUB 2] ook andere keywords had ingekocht. Niet elke door [GEDAAGDE SUB 2] gegenereerde transactie had dus ook door Digital Revolution kunnen worden gegenereerd, zodat sprake is van een voordeel voor Digital Revolution dat in mindering strekt op de schade, aldus Daisycon. De rechtbank gaat voorbij aan dit betoog. Zoals is overwogen in 2.15 rust de stelplicht met betrekking tot het verrekenen van voordeel op degene die zich op het bestaan van dit voordeel beroept. Daisycon heeft niet aan haar stelplicht voldaan, nu haar betoog grotendeels berust op speculatie. Bovendien gaat Daisycon eraan voorbij dat de rechtbank in het tussenvonnis al heeft geoordeeld dat als vaststaand moet worden aangenomen dat alle door [GEDAAGDE SUB 2] gegenereerde transacties zijn toe te schrijven aan onrechtmatig gebruik van keywords.

2.25. Gelet op het voorgaande bedraagt de totale schade waarvoor Daisycon aansprakelijk is € 158.136,62. Van deze schade blijft eenderde deel, € 52.712,21, voor rekening van Digital Revolution in verband met eigen schuld, zodat een bedrag resteert van € 105.424,41.

RB 2015

Doorberekenen 'liveprijzen' tijdens de boeking; mag dat?

M. Kingma, Doorberekenen 'liveprijzen' tijdens de boeking; mag dat?, recreatie & toerisme december 2013.
Stel dat de inkoopprijzen plotseling stijgen, terwijl een consument al is begonnen met het boekingsproces. Mag de tussenpersoon de prijsverhoging dan toch doorberekenen aan de consument? De uitspraak [red. met ALERT] heeft invloed op de hele reissector.

Een consument diende een klacht in bij de Reclame Code Commissie nadat hij op internet een pakketreis naar Sint Maarten had geboekt. Toen hij aan de boeking begon werd voor het pakket een totaalprijs van€ 2.966,14 vermeld. Tijdens het boekingsproces steeg de totaalprijs echter naar € 3026,18. De prijs was volgens de aanbieder n de tussentijd gestegen omdat er met ‘liveprijzen’ van vliegtickets wordt gewerkt.

Lees verder

RB 2014

Snelwerkend - enkele beschouwingen naar aanleiding van Goor-Sandoz

Marloes Meddens-Bakker, Snelwerkend – Enkele beschouwende opmerkingen naar aanleiding van Codecommissie CGR 6 juni 2013, K13.003 (Goor/Sandoz), JGR Plus 2013/2, p. 80-86.
Bijdrage ingezonden door Marloes Meddens-Bakker, Klos Morel Vos & Schaap.
Op 6 juni 2013 heeft de Codecommissie van de Stichting Code Geneesmiddelenreclame (hierna: CGR) uitspraak gedaan in een geschil tussen een apotheker (Goor) en een geneesmiddelenproducent (Sandoz) [hier]. De kern van dit geschil betrof het gebruik van de term ‘snelwerkend’ door Sandoz voor door haar op de markt gebrachte morfinesulfaattabletten. Dit is niet de eerste keer dat de CGR oordeelt over de term ‘snelwerkend’ of een vergelijkbare term. In deze bijdrage wordt de uitspraak van de Codecommissie voor wat betreft het oordeel over de term ‘snelwerkend’ onder de loep genomen en vergeleken met eerdere uitspraken van de CGR over claims die zien op de snelheid van de werking van een geneesmiddel. Doordat de bijdrage deze claims in hun (meer algemene) juridische context bespreekt, kan deze ook instructief en illustratief zijn voor de beoordeling van de interpretatie en onderbouwing van andere claims.

Lees verder