RB
RB 3869
25 november 2024
Artikel

Laatste plekken: Jurisprudentielunch Merken-, Modellen- en Auteursrecht op woensdag 27 november 2024

 
RB 3867
11 november 2024
Uitspraak

HvJ EU: Parfümerie Akzente

 
RB 3866
8 november 2024
Artikel

Carly van der Beek treedt toe als Senior Associate bij Pinsent Masons Nederland

 
RB 1993

Grote formaat tv uit advertentie blijkt in de winkel € 100,-- duurder te zijn

Vz. RCC 23 oktober 2013, dossiernr. 2013/00701 (Toshiba)
Voorzitterstoewijzing. Misleiding. Prijsaanduiding. Het betreft een advertentie in het Algemeen Dagblad voor de “Correct Superdeal” waarin een “Toshiba 32L4333DG FULL HD LED SMART TV” wordt aangeboden voor € 399,--. Boven de prijs staat “Leverbaar in de beeldmaten 82 of 98 cm. Afm. 32 inch TV 73.6x50.4x8,5 cm. Afm. 39 inch 89.1x59x8,5 cm.” Onder de prijs staat: “Ook leverbaar met Toshiba 39L43333DG 99 cm Smart/Cloud TV. Correct Superdeal Setprijs 499,-“.

De klacht - Klager stelt, samengevat, dat in de advertentie de indruk wordt gewekt dat de 32L4333DG Full HD Smart TV in twee maten leverbaar is voor een prijs van € 399,--. In de winkel blijkt het grotere formaat € 100,-- duurder te zijn. Klager acht de reclame-uiting misleidend.

Het oordeel van de voorzitter
1) De voorzitter is van oordeel dat de klacht de Commissie aanleiding zal geven een aanbeveling te doen. Hij overweegt daartoe het volgende. Doordat de prijs direct en zonder nuancering onder de twee formaten staat waarin de onderhavige televisie wordt aangeboden, wordt de indruk gewekt dat de prijs geldt voor beide formaten. Deze onjuiste indruk wordt niet weggenomen doordat onder de prijs staat: “Ook leverbaar met Toshiba 39L43333DG 99 cm Smart/Cloud TV. Correct Superdeal Setprijs 499,-“. De voorzitter acht het voor de gemiddelde consument onvoldoende duidlelijk dat het hier kennelijk hetzelfde toestel betreft als het toestel dat boven de prijs is omschreven als “Afm. 39 inch 89.1x59x8,5 cm.” De woorden “Ook leverbaar” lijken immers naar een andere uitvoering te verwijzen, waarbij komt dat sprake is van een afwijkend beeldformaat (99 cm in plaats van 98 cm). Aldus is voor de gemiddelde consument onvoldoende duidelijk dat de prijs van € 399,-- niet geldt voor de televisie die in de uiting is omschreven als “Afm. 39 inch 89.1x59x8,5 cm”.

 

2) Blijkens het voorgaande is geen duidelijke informatie verstrekt als bedoeld onder d van artikel 8.2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC) voor zover het betreft de prijs van de televisie die in de uiting is omschreven als “Afm. 39 inch 89.1x59x8,5 cm”. Voorts is de voorzitter van oordeel dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen.

3) De voorzitter neemt nota van de mededeling van adverteerder dat zij aan klager excuses heeft aangeboden en de controle op het gebruik van specifieke modelnummers en Correct-artikelnummers heeft aangescherpt teneinde herhaling te voorkomen. Dit op zichzelf genomen te waarderen handelen, kan evenwel niet afdoen aan het feit dat op grond van het voorgaande de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC dient te worden geacht. Wel zal de voorzitter met het voorgaande rekening houden door te bepalen dat de aanbeveling wordt gedaan voor zover nog nodig.

 

De beslissing van de voorzitter
Op grond van het voorgaande acht de voorzitter de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. De voorzitter beveelt adverteerder, voor zover nog nodig, aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.
Regeling: NRC (nieuw) art. 7
NRC (nieuw) art. 8.2 onder d.

RB 1992

€ 118,- prijsverhoging tijdens boekingsproces vlucht en hotel

CVB 13 november 2013, dossiernr 2013/00465
Plane Spotting at ORDAlert. Aanbeveling. Het betreft een boekingsmodule op de website van adverteerder met betrekking tot een vlucht en hotel bij een reis van Amsterdam naar Philipsburg, Sint Maarten.
De klacht - Klager boekte op 28 mei 2013 een reis (vlucht en hotel) naar Sint Maarten. Bij aanvang van de boeking werd een “Pakket prijs” van Totaal” € 2.966,14 vermeld. Tijdens het boeken is dit bedrag 3 maal verhoogd, de laatste keer zelfs nadat klager zijn Visagegevens had ingevuld en op enter had gedrukt. Blijkens de “Reisbevestiging” bedroeg de prijs in “Totaal”: € 3.026,18. Klager beschikt niet over screenshots van elke wijziging. Hij gaat er immers niet van uit dat prijzen wijzigen nadat men gestart is met boeken. Toen klager een rekening van Visa ontving, bleek dat ook nog € 58,- in rekening werd gebracht voor “www.schiphol.nl internet nl”. In totaal diende klager € 118,- meer te betalen dan waarop hij rekende toen hij boekte. Volgens adverteerder staat in de voorwaarden dat wordt gewerkt met liveprijzen. Klager vindt het geen probleem dat prijzen fluctueren, maar kan zich niet vinden in het feit dat prijzen nog veranderen, nadat men met de boeking is begonnen. 

Het oordeel van het College

Ten aanzien van grief 1
1. Met grief 1 stelt appellante de vraag aan de orde welke eisen aan de motivering van de inleidende klacht dienen te worden gesteld en welke stukken in dat kader dienen te worden overgelegd. Het College verwijst in dit verband naar artikel 15 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Uit dit artikel volgt dat een klacht gemotiveerd dient te zijn, dat wil zeggen voldoende duidelijk en voldoende onderbouwd. Bij de vraag of aan deze eisen is voldaan, dient rekening te worden gehouden met het feit dat sprake is van een laagdrempelige procedure.

2. Het College acht de klacht, gelet op de aan een laagdrempelige procedure als de onderhavige te stellen eisen, voldoende duidelijk en voldoende onderbouwd. Geïntimeerde maakt, voor zover in beroep van belang, in de kern bezwaar tegen het feit dat tijdens het boeken de prijs is verhoogd. Ter onderbouwing hiervan heeft geïntimeerde stukken overgelegd die het aannemelijk maken dat de prijs bij aanvang van het boeken € 2.966,14 bedroeg terwijl op het moment dat de boeking werd afgerond en hij de “Reisbevestiging” ontving dezelfde reis € 3.026,18 kostte. Niet valt in te zien dat geïntimeerde aldus zijn klacht onvoldoende gemotiveerd zou hebben.

3. Volgens de eigen stellingen van appellante is een prijsverhoging tijdens het boekingsproces in beginsel mogelijk. Blijkbaar is geïntimeerde hiermee geconfronteerd. Het College volstaat met deze constatering. Of sprake is geweest van in totaal drie prijsverhogingen tijdens het boeken, zoals geïntimeerde stelt, of hooguit één, acht het College voor de beoordeling niet relevant. Het College zal daarom uitgaan van de situatie dat geïntimeerde tijdens het boeken met één prijsstijging is geconfronteerd. Grief 1 treft op grond van het voorgaande geen doel.

Ten aanzien van de grieven 2 en 3
4. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Het College zal daarbij uitgaan van hetgeen appellante stelt over het live-boekingssysteem waaraan de uiting die als bijlage 1 aan de beslissing van de Commissie is gehecht, blijkbaar is gekoppeld. Het systeem van appellante werkt op basis van een indeling in categorieën met daaraan gekoppelde prijzen. Hierbij wordt begonnen met de laagste (voordeligste) categorie. Indien die categorie is volgeboekt, komt de klant automatisch in de volgende (duurdere) categorie terecht. De mogelijkheid bestaat dat men, zoals kennelijk ten aanzien van geïntimeerde het geval was, bij de aanvang van de boeking een bepaalde prijs ziet en dat nog tijdens het boeken deze prijs wordt verhoogd doordat een bepaalde categorie is volgeboekt en men daardoor in een duurdere categorie belandt. Bij geïntimeerde bleek dit laatste impliciet uit het feit dat in de Reisbevestiging een hogere prijs stond dan genoemd bij de aanvang van het boekingsproces.

5. Appellante stelt dat de kans dat een categorie tijdens het boeken volgeboekt raakt groter is naarmate het boekingsproces langer duurt. Ter vergadering is echter gebleken dat appellante deze kans reeds reëel acht bij een boekingsduur van in totaal 10 minuten. Het College acht een dergelijke duur niet ongebruikelijk lang. Daarnaast is van belang dat in het onderhavige geval geen sprake is van een boeking die het hoogseizoen betrof. De boeking had kennelijk evenmin betrekking op een massabestemming of een aanbieding. Desalniettemin kan, zoals is gebleken, zelfs in die situatie al sprake zijn van het optreden van een prijsstijging als gevolg van het feit dat een bepaalde categorie niet meer beschikbaar blijft tijdens het boeken. Van een “incident”, zoals aan de orde was in de procedure die bekend is onder dossiernummer 2009/00928, is op grond van het voorgaande geen sprake.

6. In de beleving van de gemiddelde consument, die niet bekend kan worden geacht met het feit welke consequenties het systeem van appellante voor hem kan hebben, betekent de indeling in een duurdere categorie tijdens het boeken een onverwachte en onverklaarbare prijsverhoging. In de uiting wordt niet op de mogelijkheid van een prijsverandering gewezen. Nu uit het voorgaande volgt dat er een niet te verwaarlozen kans is dat de consument tijdens het boeken met een prijsverhoging wordt geconfronteerd, acht het College het uit het oogpunt van de verplichting voor een aanbieder tot het hanteren van duidelijke prijzen als bedoeld onder IV sub 1 van de Reclamecode Reisaanbiedingen, noodzakelijk dat appellante de consument bij de aanvang van het boekingsproces informeert over de mogelijkheid dat de getoonde prijs tijdens het boeken nog kan wijzigen.

7. Appellante kan in dit verband er niet mee volstaan om bedoelde informatie uitsluitend in haar algemene voorwaarden (de spreekwoordelijke kleine lettertjes) onder te brengen. Deze informatie is zo belangrijk dat zij op duidelijke wijze in de uiting zelf behoort te worden vermeld. Veel mensen nemen bovendien niet de moeite algemene voorwaarden te lezen en daardoor ontgaat hun die informatie. Er komt bij dat de consument die bij appellante boekt, pas aan het einde van het boekingsproces op de algemene voorwaarden wordt gewezen. Dit is te laat voor consumenten die op dat moment reeds tot een transactie hebben besloten. Voor zover Appellante zich in dit kader nog beroept op de beslissingen in de dossiers 2009/00928 en 2013/00298 volstaat het College met op te merken dat die zaken een wezenlijk andere situatie aan de orde was. De grieven treffen op grond van het voorgaande geen doel.

8. Appellante stelt dat een aanbeveling haar in een ongelijke marktpositie zal brengen. Indien het juist is dat, zoals appellante stelt, alle andere aanbieders bij het gebruik van hetzelfde systeem evenmin informatie geven over de mogelijkheid van een tussentijdse prijswijziging, is het van belang dat de onderhavige beslissing ook onder de aandacht van die aanbieders wordt gebracht. Het College zal om die reden als volgt gebruik maken van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 17 lid 1 aanhef en onder in verbinding met artikel 27 van het Reglement van de Reclame Code Commissie en het College van beroep. Het College zal deze beslissing onder de aandacht brengen van een breed publiek zonder verwijzing naar appellante.

 

De beslissing
Het College bevestigt de beslissing van de Commissie en brengt deze beslissing onder de aandacht van een breed publiek zonder verwijzing naar appellante.
Regeling: RRA IV. sub 1.

RB 1991

Conclusie A-G: Zo belangrijk als dagelijks een glas melk

Conclusie A-G HvJ EU 14 november 2013, zaak C-609/12 (Ehrmann tegen Zentrale zur Bekämpfung unlauteren Wettbewerbs) - dossier
Zie eerder LS&R 382.
Prejudiciële vragen gesteld door Bundesgerichtshof. Uitlegging van de artikelen 10, leden 1 en 2, 28, lid 5 en 29 claimsverordening. Gezondheidsclaims. Specifieke voorwaarden. Temporele werkingssfeer .

Conclusie A-G:
„De artikelen 10, lid 2, en 28, lid 5, van verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 inzake voedings‑ en gezondheidsclaims voor levensmiddelen, zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 116/2010 van de Commissie van 9 februari 2010, moeten aldus worden uitgelegd dat de informatieverplichtingen van artikel 10, lid 2, moeten worden geëerbiedigd sedert 1 juli 2007.

Gestelde vraag:

Moesten de vermeldingsplichten in de zin van artikel 10, lid 2, van verordening (EG) nr. 1924/2006 reeds in 2010 worden nageleefd?

RB 1990

Misleiding omtrent prijs verplichte excursies bij gewonnen reis

RCC 25 oktober 2013, dossiernr. 2013/00738 (Phonix reizen)
ALERT! Reizen. Prijsaanduiding. Het betreft de aan klagers schoonmoeder geadresseerde reclame-uiting waarin onder meer staat: “In de najaarsverloting is uw deelnemerskaart getrokken. U wint …..4 dagen “Rijn/Moezel” ter waarde van € 249,- (incl.ontbijt)
-GRATIS- voor 2 pers. in een 2 pers.kamer
of naar keuze 5 dagen “Bohemen/Tsjechië” ter waarde van € 249,- (incl. ontbijt)
-GRATIS- voor 2 pers. in een 2 pers.kamer” (…)
“Als u zelf geen gebruik maakt van deze reis, kunt u deze reis ook aan een andere reisgenieter doorgeven!
Voor alle administratieve werkzaamheden, plaatsreservering, (…) enz. enz. brengen wij voor dit alles maar een speciale prijs van € 59,90 per persoon in rekening.”
De klacht - De prijs van € 59,90 p.p. blijkt exclusief BTW te zijn. Dit staat niet in de uiting, maar alleen in de op de achterzijde van de uiting staande Algemene Reisvoorwaarden. Voorts staat op de achterzijde in kleine lettertjes dat deelname aan de reis verplichte deelname aan de excursies inhoudt. Na voldoening van de administratiekosten werd aan klager meegedeeld dat voor de verplichte excursies minimaal € 100,- p.p. moet worden betaald. Dit bedrag wordt in de uiting niet genoemd. Klager acht deze wijze van reclame maken in strijd met de artikelen 5, 7 ,8.2 ,8.3 , 8.4 en met de bij artikel 8.5 behorende bijlage 1 onder 19 van de Nederlandse Reclame Code (NRC) en met het bepaalde onder III artikel 1 van de Reclamecode Reisaanbiedingen (RR).

Het oordeel van de Commissie
Allereerst overweegt de Commissie dat zij uitsluitend oordeelt over de door klager overgelegde reclame-uiting en dat de door adverteerder inmiddels gewijzigde uiting in deze zaak buiten beschouwing zal blijven.

Met betrekking tot het in de uiting genoemde bedrag ter zake van onder meer de administratiekosten ad € 59,90 overweegt de Commissie dat het op grond van artikel 38 van de Wet op de Omzetbelas¬ting 1968 de ondernemer verboden is aan anderen dan ondernemers en publiekrechtelijke lichamen goederen en diensten aan te bieden tegen prijzen met zodanige aanduidingen dat de omzetbelasting niet in de prijzen zou zijn begrepen. Dit verbod heeft een ruime strekking en omvat ook prijzen die in reclame-uitingen worden genoemd. De Commissie verwijst voorts naar artikel 8.4 van de Nederlandse Reclame Code, waarin ten aanzien van de uitnodiging tot aankoop, waarvan in het onderhavige geval sprake is, is bepaald dat prijzen “inclusief belastingen” dienen te worden genoemd. Aangezien de uiting op particulieren is gericht, had het ter zake van de administratiekosten verschuldigde bedrag inclusief BTW vermeld moeten worden. Nu adverteerder dit heeft nagelaten, voldoet de uiting niet aan de eis van artikel 2 NRC dat reclame in overeenstemming met de wet dient te zijn.

Met betrekking tot de verplichte deelname aan excursies overweegt de Commissie dat, nu daarvan uitsluitend melding wordt gemaakt in de in kleine lettertjes op de achterzijde van de uiting staande Algemene Reisvoorwaarden, deze verplichting niet duidelijk in de uiting is vermeld. Potentiële deelnemers zullen hierdoor op het verkeerde been worden gezet. Voorts staat niet in de uiting dat deze verplichte excursies minimaal € 100,- per persoon kosten.

Aldus is sprake van voor de gemiddelde consument onduidelijke reclame als bedoeld in artikel 8.2 aanhef NRC die de gemiddelde consument ertoe kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen. Tevens is, nu de prijs van de verplichte excursies niet in de uiting staat, sprake van het verborgen houden van essentiële informatie die de gemiddelde consument nodig heeft om een besluit over een transactie te nemen als bedoeld in artikel 8.3 onder c van de NRC.

Voorts wordt de reis in de uiting “gratis” aangeboden, terwijl niet alleen de in de uiting vermelde administratie kosten betaald moeten worden maar ook betaald moet worden voor de verplichte excursies. Nu de consument iets anders moet betalen dan de onvermijdelijk kosten om aan de aangeboden “gratis” reis deel te kunnen nemen, is de reclame-uiting tevens in strijd met het bepaalde in bijlage 1 onder punt 19 behorende bij artikel 8.5 NRC.

Gelet op het vorenstaande is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

In de ernst van de overtreding van de NRC ziet de Commissie aanleiding om gebruik te maken van de haar in artikel 18 lid 4 van het Reglement betreffende de Reclame Code Commissie en het College van Beroep gegeven bevoegdheid om de uitspraak als Alert te verspreiden en aldus onder de aandacht te brengen van een breed publiek.

 

De beslissing
Op grond van het vorenstaande acht de Commissie de reclame-uiting in strijd met de artikelen 2 en 7 NRC en beveelt zij adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken. Voorts heeft de Commissie besloten om de uitspraak onder de aandacht van een breed publiek te brengen als bedoeld in artikel 18 lid 4 van het Reglement betreffende de Reclame Code Commissie en het College van Beroep.

Regeling:    NRC (nieuw) art. 2 (wet)
NRC (nieuw) art. 8.5
NRC (nieuw) art. 8.4 onder c.
NRc (nieuw) art. 8.3 onder c.
NRC (nieuw) art. 8.2 aanhef
Bijlage 1. onder 19.

RB 1989

iPhone 4 kan helemaal geen gebruik maken van 'retesnel 4G'

RCC 24 oktober 2013, dossiernr. 2013/00749 (bye bye wifi)
Aanbeveling. Het betreft een reclame-uiting waarin onder de aanhef: “Bye Bye Wifi. Giga veel data. Retesnel 4G KPN netwerk” een Hi Medium 4G 1 GB abonnement wordt aangeboden in combinatie met een iPhone 4 8GB”.

De klacht - Van de reclame-uiting gaat de suggestie uit dat men met het aangeprezen abonnement voor de Apple iPhone 4 gebruik kan maken van “retesnel 4G”. De iPhone 4 ondersteunt echter geen 4G-netwerken. Gelet hierop is het misleidend om in de uiting zo uitdrukkelijk melding te maken van 4G.

Het oordeel van de Commissie
Nu men bij het aangeprezen 4G-abonnement een iPhone 4 8GB krijgt en daarbij “retesnel 4G” in het vooruitzicht wordt gesteld, wordt de indruk gewekt dat dit toestel de mogelijkheid biedt om daarvan gebruik te maken. Nu dit, naar adverteerder heeft erkend, niet het geval is, is de Commissie van oordeel dat de uiting voor de gemiddelde consument onduidelijke informatie bevat ten aanzien van de gebruiksmogelijkheden als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Hierdoor kan de gemiddelde consument ertoe worden gebracht een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen.

Gelet op het vorenstaande is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

In hetgeen adverteerder bij verweer heeft aangevoerd, ziet de Commissie aanleiding een aanbeveling te doen “voor zover nog nodig”.

De beslissing
Op grond van het vorenstaande acht de Commissie de reclame-uiting in strijd met de artikel 7 NRC en beveelt zij adverteerder, voor zover nog nodig, aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

RB 1988

Adje's bedrijf De Zingende Decoupeerzaag krijgt schadevergoeding van verandabedrijf

Rechtbank Oost-Brabant 16 oktober 2013, ECLI:NL:RBOBR:2013:6239 (De Zingende Decoupeerzaag tegen Vervor)
Het productiebedrijf De Zingende Decoupeerzaag (DZD) van 'Adje' en verandabedrijf Vervor hebben een overeenkomst gesloten. Het ging hierbij om het maken van reclamespotjes. In het eerdere tussenvonnis (en eerder) heeft de rechtbank al overwogen dat Vervor een toerekenbare tekortkoming heeft gepleegd door het weigeren de overeenkomst uit te voeren en daardoor aansprakelijk is voor de als gevolg daarvan door DZD geleden schade. DZD vordert nu schadevergoeding.

DZD heeft haar vordering beperkt tot haar gemaakte kosten en haar misgelopen winst vermeerderd met 19% BTW. Zo heeft persoon A 4 dagdelen besteed aan het optreden in drie promotionele filmpjes ten behoeve van de veranda's van Vervor, voor het maken van foto's en het inspreken van een geluidsbandje voor een telefoonlijn. DZD heeft het tarief per dagdeel gesteld op € 4.500,00 met als onderbouwing facturen aan andere opdrachtgevers. De aan andere opdrachtgevers in rekening gebrachte bedragen bestaan uit gemaakte kosten vermeerderd met winst. De rechtbank wijst de vorderingen toe zonder vermeerderingen van de BTW. Bij andere opdrachtgevers betaalde DZD de BTW van het tarief per dagdeel.

Beoordeling

2.4 DZD heeft gesteld dat uitgegaan moet worden van een tarief per dagdeel van € 4.500,00 voor [persoon A]; zij heeft ter onderbouwing hiervan een aantal van haar facturen aan andere opdrachtgevers in het geding gebracht. Vervor heeft dit weersproken in die zin dat de vergoedingen van andere opdrachtgevers niet kunnen worden vergeleken met de overeenkomst tussen partijen, omdat in die laatste voor [persoon A] een deel variabele vergoeding (in de vorm van een vergoeding per verkochte veranda) was voorzien en voor de andere opdrachtgevers een vaste vergoeding gold. De rechtbank verwerpt dit verweer. De aan andere opdrachtgevers in rekening gebrachte bedragen bestaan uit gemaakte kosten vermeerderd met winst. Had Vervor de overeenkomst onberispelijk nagekomen, dan had DZD - buiten een eventuele winstcomponent die naast een vergoeding voor de gemaakte kosten zat besloten in de initiële factuur van € 18.000,00 - ook winst gemaakt, of in ieder geval kunnen maken middels de variabele vergoeding. De hoogte van die potentiële winst is niet langer vast te stellen en dat is veroorzaakt door de wanprestatie van Vervor. Vervor heeft ook niet gesteld, noch is anderszins gebleken, dat DZD in geval de overeenkomst was nagekomen veel minder winst zou (hebben) kunnen maken op de inzet van [persoon A] in vergelijking met andere opdrachtgevers. De rechtbank begroot gelet hierop deze winstcomponent dan ook op de winstcomponent die zit besloten in de vaste vergoedingen die DZD aan andere opdrachtgevers in rekening brengt. De hoogte van het door DZD gestelde bedrag (€ 4.500 per dagdeel) heeft Vervor voor het overige niet gemotiveerd betwist, zodat de rechtbank als schadevergoeding voor gemaakte kosten en misgelopen winst (4 x € 4.500,00 =) € 18.000,00 zal vaststellen zoals gevorderd.

RB 1987

EU voorstel: richtlijn betreffende de strafrechtelijke bescherming van de euro en andere munten tegen valsemunterij

Brief inzake advies over het voorstel van de Commissie voor een richtlijn betreffende de strafrechtelijke bescherming van de euro en andere munten tegen valsmunterij (COM2013) 42 final). Kamerstukken I, 2013/14, 33667 nr. C.
De Europese Commissie is de Eerste Kamer erkentelijk voor het advies over het voorstel van de Commissie voor een richtlijn betreffende de strafrechtelijke bescherming van de euro en andere munten tegen valsmunterij {COM(2013) 42final}. De Commissie neemt nota van het advies van de Eerste Kamer over de invoering van minimumstraffen en zou de navolgende toelichting willen verschaffen:

De Commissie heeft bij de voorbereiding van het voorstel zorgvuldig geanalyseerd in hoeverre het nationale strafrecht de euro voldoende beschermt. Zij heeft de mogelijkheden onderzocht om het beschermingsniveau te verhogen en de geloofwaardigheid van het monetaire stelsel van de Unie, dat steunt op de Europese eenheidsmunt, te bevorderen. De Commissie acht het nodig de strafrechtelijke sancties verder op elkaar af te stemmen. Zij verwacht dat dit de afschrikkende werking van straffen zal vergroten en ook de rechtshandhaving en grensoverschrijdende samenwerking ten goede zal komen.

Personen die de intentie hebben om vals geld te vervaardigen en te verspreiden en daarbij een zeker bedrag te overschrijden, zullen hun plannen wellicht herzien als zij weten dat hen daarvoor ten minste zes maanden
gevangenisstraf kan worden opgelegd. Bovendien dragen minimumstraffen ertoe bij dat de rechtshandhavingsinstanties en justitiële autoriteiten prioriteit geven aan onderzoek en vervolging van de betrokken feiten. Aldus bevorderen de minimumstraffen de grensoverschrijdende samenwerking. De Commissie hoopt dat deze toelichting de in het advies geuite punten van zorg wegnemen en verheugt zich op de voortzetting van de politieke dialoog met de Eerste Kamer.

RB 1986

Ambtshalve toetsen boetebeding in consumentenovereenkomst

Vzr. Rechtbank Gelderland 6 november 2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:4386
Oneerlijk beding in consumentenovereenkomst. Hoor en wederhoor. Algemene voorwaarden. Huurovereenkomst. Onredelijk bezwarend. Verstek. Eiser vordert ontbinding van de huurovereenkomst, ontruiming van het gehuurde, betaling van huurachterstand, borg, buitengerechtelijke kosten en een contractuele boete.

Eiser vordert deze boete op grond van artikel 20.6 van de algemene bepalingen. Dit beding op niet nakoming is volgens de kantonrechter een boetebeding en nu er geen sprake is van een kernbeding gaat het om een algemene voorwaarde. Er moet ambtshalve getoetst worden aan de open norm van artikel 6:233 sub a Burgerlijk Wetboek en moet gekeken worden naar Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. De kantonrechter acht het beding onredelijk bezwarend.

De boete geldt voor alle niet-nakomingen, ongeacht de ernst, aard en omvang ervan en zij is verschuldigd onverminderd de aanspraken van de verhuurder op nakoming en schadevergoeding. De boete is niet gemaximeerd en kan derhalve ongelimiteerd oplopen. Dit zou betekenen dat het beding vernietigbaar is en dat [gedaagde partij] geen boete verschuldigd is.

Eiser wordt in gelegenheid gesteld om op de overwegingen te reageren en iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

Beoordeling
2.3 De kantonrechter is vooralsnog van oordeel dat het beding dat op niet nakoming van de bepalingen uit de
huurovereenkomst en de bijbehorende algemene voorwaarden een boete van € 25,00 per kalenderdag stelt, is aan te merken als een boetebeding. Nu geen sprake is van een kernbeding is dit boetebeding aan te merken als een algemene voorwaarde. De kantonrechter overweegt dat toetsing van voormeld boetebeding ambtshalve (HR 13 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:691) dient plaats te vinden via de open norm van 6:233 sub a Burgerlijk Wetboek (BW). Bij deze toetsing wordt tevens gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 j° lid 3 van de Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de Richtlijn), in samenhang met het bepaalde in onderdeel e op de bij de Richtlijn gevoegde indicatieve lijst (de zogenaamde “blauwe lijst”). Als oneerlijk beding in de zin van de Richtlijn kan worden aangemerkt “bedingen die tot doel of tot gevolg hebben de consument die zijn verbintenissen niet nakomt, een onevenredig hoge schadevergoeding op te leggen”.

RB 1985

Het ontbreken van de medeling over uitvoering als OV-chipkaart is niet misleidend

RCC 22 oktober 2013, dossiernr. 2013/00670 (Blokker NS-dagkaart)
Afwijzing. Het betreft het op het winkelraam van het Blokker-filiaal in de Ferdinand Bolstraat te Amsterdam aangebrachte raambiljet met als kop:
“Voordelig op reis! 1 dag onbeperkt treinen door héél Nederland”.
De klacht - Klager heeft in de winkel gevraagd of de aanbieding voor 1 dag onbeperkt treinen, zoals voorheen, een papieren dagkaart betrof, hetgeen hem door de betreffende verkoopster werd bevestigd. Thuisgekomen zag klager, die vier dagkaarten had gekocht, echter dat sprake was van een OV-chipkaart. Dit had duidelijk in de uiting vermeld moeten worden, wat niet het geval is. Klager voelt zich hierdoor misleid. Zijn verzoek aan Blokker om de gekochte kaarten terug te nemen is afgewezen.

Het oordeel van de Commissie
Vast is komen te staan dat de in de uiting aangeboden dagkaart een wegwerp OV-chipkaart betreft. Klager acht de uiting door het ontbreken van de vermelding hiervan onduidelijk en daardoor misleidend. Naar het oordeel van de Commissie echter betreft de uitvoering van de dagkaart als papieren treinkaartje of als wegwerp OV-chipkaart geen informatie die voor de gemiddelde consument dermate essentieel is dat deze in de uiting dient te zijn opgenomen.

Het ontbreken van een mededeling over de uitvoering als OV-chipkaart maakt de bestreden uiting daarom niet misleidend. Hieraan doet niet af dat klager door het winkelpersoneel wellicht onjuist is geïnformeerd over de uitvoering van de dagkaart.

Niet is gesteld of gebleken dat met de aangeboden dagkaart niet daadwerkelijk 1 dag onbeperkt door heel Nederland met de trein kon worden gereisd, zoals in de uiting in het vooruitzicht wordt gesteld.

Gelet op het voorgaande wordt als volgt beslist.

De beslissing
De Commissie wijst de klacht af.

RB 1984

De hypotheker had associaties met dierenmishandeling niet beoogd

Vz. RCC 16 oktober 2013, dossiernr. 2013/00702 (De Hypotheker)
Voorzittersafwijzing. Het betreft een televisiecommercial van adverteerder waarin onder meer een fragment van een jongeman met een pony is te zien.
De klacht - Mede gelet op recente voorbeelden van mishandeling van pony’s, is het fragment van een volwassen man met een kleine pony zeer onpasselijk.

Het oordeel van de voorzitter
De Voorzitter vat de klacht aldus op dat klaagster de televisiecommercial in strijd met de goede smaak en/of het fatsoen acht als bedoeld in de artikel 2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Bij de beantwoording van de vraag of een reclame-uiting in strijd is met deze criteria stelt de Commissie zich terughoudend op, gezien het subjectieve karakter daarvan.

Met inachtneming van deze terughoudendheid is de Voorzitter van oordeel dat in de onderhavige uiting de grenzen van het toelaatbare niet zijn overschreden.

In de televisiecommercial wordt op duidelijk overdreven en humoristisch bedoelde wijze tot uitdrukking gebracht dat het gezin te groot is geworden voor het huidige huis, de tuin en de huisdieren. Voor zover dit wordt uitgebeeld in het fragment van een jongeman en een pony, blijkt dat de jongeman niet op de pony zit, maar in feite op de grond staat terwijl de pony loopt. De Voorzitter is van oordeel dat dit niet als dierenkwelling of mishandeling kan worden gezien. Voor zover de commercial associaties oproept met dierenmishandeling is dit onmiskenbaar niet door de adverteerder beoogt. De klacht dient op grond van het voorgaande te worden afgewezen.

De beslissing van de voorzitter
Op grond van het hierboven overwogene wijst de voorzitter de klacht af.