RB
RB 3838
10 juni 2024
Artikel

Laatste plekken voor de Actualiteitenlunch Reclamerecht

 
RB 3837
3 juni 2024
Artikel

Vacature Simmons & Simmons: Advocaat-stagiaire IP / Life Sciences

 
RB 3836
31 mei 2024
Artikel

Pinsent Masons Amsterdam zoekt voor haar octrooi- en Life Sciences team junior en senior advocaat-medewerkers

 
RB 1914

Op fles aangebrachte tekst "100 % biodegradable" is onjuist

RCC 28 augustus 2013, dossiernr. 2013/005463 (100% biodegradable)
Verpakking, etiket, aanbeveling. Het betreft de claim “100% Biodegradable /recycable, bottles for a healthier earth” die is aangebracht op halve liter drinkwaterflessen.

De klacht - Met deze tekst wordt geappelleerd aan het milieu. De flessen zijn echter gemaakt van PET (Recycle code 01) en de doppen zijn van PE-HD (Recycle code 02). Beide stoffen zijn niet biologisch afbreekbaar, maar alleen te recyclen. Met deze claims wordt getracht de consument tot aankoop te bewegen vanwege de ogenschijnlijke milieubewustheid van de fabrikant.

Het oordeel van de Commissie
De bewuste fles is een verpakking en derhalve een reclame uiting in de zin van artikel 1 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Op de verpakking wordt, met de gewraakte mededeling, expliciet gerefereerd aan milieuaspecten verbonden aan het product, zodat de Milieu Reclame Code (MRC) daarop van toepassing is.

Adverteerder heeft erkend dat de op de bewuste fles aangebrachte tekst “100 % biodegradable” niet juist is.

Ingevolge artikel 2 MRC mogen -kort gezegd- milieuclaims niet misleidend zijn ten aanzien van milieuaspecten betreffende het aangeprezen product en ingevolge artikel 3 MRC dienen milieuclaims aantoonbaar juist te zijn. Gelet hierop acht de Commissie de uiting in strijd met de artikelen 2 en 3 van de MRC.

Het bovenstaande laat onverlet dat het waardering verdient dat adverteerder streeft naar een voor het milieu zo min mogelijk belastende verpakking.

De beslissing
Op grond van het vorenstaande acht de Commissie de reclame-uiting in strijd met de artikelen 2 en 3 MRC en beveelt zij adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

RB 1913

speciaal voor u geselecteerde zuigelingenvoeding overtreedt Warenwet

RCC 28 augustus 2013, dossiernr. 2013/00543 (zuigelingenvoeding)
Voeding, verbod, aanbeveling. Het betreft een uiting in de door verweerder op 5 juli 2013 per e-mail aan klaagster gezonden nieuwsbrief. Onder het kopje “Vandaag speciaal voor u geselecteerd” is onder meer een pak “Friso 1 Zuigelingenvoeding Comfort 0-6 Maanden” afgebeeld met daarbij de prijs van € 19,99.

De klacht - De aanprijzing van het product Friso 1 als “speciaal voor u geselecteerd”, met daarbij een rechtstreekse link naar dit product, is een overtreding van het verbod op reclame voor kunstmatige zuigelingenvoeding voor baby’s van 0 tot 6 maanden.

Het oordeel van de Commissie
De uiting betreft een nieuwsbrief waarin diverse artikelen worden aangeboden met bijbehorende prijzen, waaronder zuigelingenvoeding. Aldus is sprake van het rechtstreeks aanprijzen van zuigelingenvoeding en derhalve van reclame in de zin van artikel 1 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Daaraan doet niet af dat eerder vertoond koop- en surfgedrag van degene aan wie de nieuwsbrief wordt gestuurd de basis vormt voor de producten die worden getoond.

Ingevolge artikel 2 van de Warenwetregeling zuigelingenvoeding 2007 dient het verhandelen van volledige zuigelingenvoeding te geschieden met inachtneming van artikel 14 van Richtlijn 2006/141/EG. Laatstgenoemd artikel bepaalt dat het verboden is om reclame te maken voor volledige zuigelingenvoeding, anders dan in gespecialiseerde publicaties op het gebied van babyverzorging en in wetenschappelijke publicaties, en dat deze reclame slechts gegevens van wetenschappelijke en feitelijke aard mag bevatten die niet mogen impliceren noch doen geloven dat flesvoeding even goed of zelfs beter is dan borstvoeding.

De onderhavige reclame voor Friso 1 Zuigelingenvoeding Comfort, waarvan niet in geschil is dat dit volledige zuigelingenvoeding betreft voor baby’s van 0 tot 6 maanden, voldoet niet aan voornoemde voorwaarden. Dit impliceert dat reclame is gemaakt in strijd met artikel 2 van de Warenwetregeling zuigelingenvoeding 2007 en daardoor in strijd met de wet als bedoeld in artikel 2 NRC.

De beslissing
De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 2 NRC. Zij beveelt verweerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

RB 1911

Het was niet Bi die de reclame-uiting maakte, maar Boehrlnger Ingelheim GmbH

Vzr. Rechtbank Amsterdam 3 september 2013, KG ZA 13/1090 (Bristol-Myers Squibb/Pfizer tegen Boehringer Ingelheim)
Uitspraak ingezonden door Martin Hemmer, AKD
Misleidende reclame, misleiding, gezondheid, geneesmiddelen.
Op het cardiovasculair congres georganiseerd door de European Society of Cardiology maakt BI reclame voor Pradaxa middels een presentatie op een beeldscherm in haar stand. Hierbij vergelijkt Bi zijn product Pradaxa met Warfarin. Volgens B-MS en Pfizer zijn deze uitingen misleidende reclame nu de uitlatingen van Bi niet gedragen worden door de Re-Ly studie. In revoncentie vordert BI dat B-MS en Pfizer elke uiting omtrent hun medicijn Eliquis te staken, die slechts geldt voor een specifieke dosering terwijl die specifieke dosering niet duidelijk wordt onderscheiden. De vordering jegens Bi is niet toewijsbaar, omdat zij de reclame-uitingen niet heeft gedaan.

B-MS en Pfîzer hebben niet bestreden dat Boehrlnger Ingelheim GmbH kan worden aangemerkt als de partij die “een mededeling openbaar maakt of laat openbaar maken” als bedoeld in artikel 6:194 BW. Dit betekent dat Boehringer Ingelheim GmbH in dit geding had moeten worden aangesproken op de desbetreffende reclame-uitingen. Dat BI als Nederlandse vennootschap de reclame-uitìngen moet goedkeuren en moet controleren of de uitingen voldoen aan de Nederlandse regels, zoals B-MS en Pfizer hebben aangevoerd, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende om BI te kunnen aanspreken.

De vordering met betrekking tot Eliquis wordt niet gehonoreerd. Ten overvloede is de inhoud van de gewraakte reclame-uiting naar voorlopig oordeel niet in strijd met artikel 6: 194 BW.

De feiten
2.3. Bi brengt het middel Pradaxa op de markt. Dit middel behoort tot de nieuwe generatie antistollingsmiddelen.
2.6. Op het onder 2.2 genoemde congres maakt BI reclame voor Pradaxa. Zij doet dit onder meer door middel van een presentatie op een beeldscherm in haar stand. Deze presentatie bevat onder meer de volgende twee ‘slides’:

MYT H
Pradaxa kas the same safety profile als warfarin

C11
Pradaxa 150 mg bid significantly reduces total bleeding vs warfarin (.. .)

2.7. Omdat volgens B-MS en Pfizer deze uitlatingen niet worden gedragen door de Re-Ly studie en er om die reden sprake is van misleidende reclame in de zin van artikel 6:194 BW is BI bij brief van 1 september 2013 gesommeerd de uitingen te staken en gestaakt te houden.

Het geschil
3.1. B-MS en Pfìzer vorderen — kort gezegd — het volgende:
(a) BI te bevelen met onmiddellijke ingang de onder 2.6 geciteerde uitingen te staken en gestaakt te houden;
(b) BI te bevelen zich te onthouden van het doen van uitingen, in welke vorm en via welk medium dan ook, waarin wordt gesteld dan wel gesuggereerd dat Pradaxa 150 mg een beter veiligheidsprofiel heeft dan warfarine, zonder dat dit op deugdelijke wijze is onderbouwd;
(c) BI te bevelen op het scherm van haar stand tijdens het onder 2.2 genoemde congres de volgende rectificatietekst op te nemen:

3.3. BI heeft tegen de vorderingen in conventie — samengevat weergegeven — het volgende verweer gevoerd. Zij kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor de bestreden reclame-uitingen nu die niet van haar maar van Boehringer Ingelheim GmbH afkomstig zijn. B-MS en Pfizer hebben dan ook de verkeerde vennootschap gedagvaard. De bestreden reclame-uiting is bovendien niet nieuw; op eerdere congressen, waaraan B-MS en Pfizer ook deelnamen, heeft BI dezelfde uitingen gedaan. B-MS en Pfizer hebben BI enkel gedagvaard om haar schade te berokkenen. Bij beantwoording van de Vraag of sprake is van misleidende reclame in de zin van artikel 6:194 BW moet tevens gekeken worden naar de rechtspraak van de Stichting Code Geneesmiddelen Reclame (CGR). Uit die rechtspraak blijkt dat het publiek waarop de reclame voor geneesmiddelen zich richt over het algemeen een zeer deskundig publiek is. Dit geldt ook in dit geval omdat Pradaxa een middel is dat vooral door cardiologen wordt voorgeschreven. Zij beschikken over veel deskundigheid als het gaat over bloedingen, met name gezien de recente ophef hierover. BI heeft gebruik gemaakt van de term “total bleedings”. Hiermee is bedoeld een optelsom van alle ‘major end minor bleedings’. De claim van BI ten aanzien van deze optelsom van ernstige en niet ernstige bloedingen kan zij waarmaken omdat zij op het totaal aantal bloedingen significant beter scoort. De ‘maatman’ zal dat ook zo begrijpen en hij zal om deze reden geen verkeerde keuze maken. Door alleen dit gegeven te vermelden is het niet zo dat BI belangrijke veiligheidsinformatìe weglaat.

In reconventie:
3.4. BI vordert — kort gezegd — het volgende:
(I) B-MS en Pfizer te bevelen iedere uiting, in welke vorm dan ook, waarin een claim wordt gedaan ten aanzien van Eliquis die slechts geldt voor een specifieke dosering terwijl die specifieke dosering niet duidelijk wordt onderscheiden te (doen) staken;
(2) B-MS en Pfizer te bevelen op het scherm van hun stand tijdens het onder 2.2 genoemde congres de volgende rectificatietekst op te nemen:

De beoordeling

4.1. Uitgangspunt — zowel in conventie als in reconventie — is artikel 6:194 BW. In dit artikel is -— kort gezegd — bepaald dat misleidende reclame onrechtmatig is. Op grond van artikel 6:195 BW berust de bewijslast van de juistheid van de reclame- uiting op diegene die die uiting heeft gedaan. In een kort geding kan van degene die de reclame-uiting heeft gedaan verwacht worden dat hij de juistheid daarvan aannemelijk maakt.

In conventie:
4.2. Het meest verstrekkende verweer van BI is dat B-MS en Pfizer de verkeerde partij hebben gedagvaard. BI is niet de partij die de reclame-uitingen heeft gedaan, dat is Boehringer Ingelheim GmbH, aldus BI. De voorzieningenrechter is hierover voorshands het volgende van oordeel. B-MS en Pfîzer hebben niet bestreden dat Boehringer Ingelheim GmbH kan worden aangemerkt als de partij die “een mededeling openbaar maakt of laat openbaar maken” als bedoeld in artikel 6:194 BW. Dit betekent dat Boehringer Ingelheím GmbH in dit geding had moeten worden aangesproken op de desbetreffende reclame-uitingen. Dat BI als Nederlandse vennootschap de reclame-uitingen moet goedkeuren en moet controleren of de uitingen voldoen aan de Nederlandse regels, zoals B-MS en Pfizer hebben aangevoerd, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende om BI te kunnen aanspreken.

4.3. De vordering jegens BI is daarom niet toewijsbaar. Ten overvloede wordt het volgende overwogen. De inhoud van de gewraakte reclame-uiting is naar voorlopig oordeel niet in strijd met artikel 6: 194 BW. BI heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat haar stelling dat het totaal aantal bloedingen dat kan voorkomen bij gebruik van Pradaxa minder is dan bij gebruik van warfaxine juist is.
Degene voor wie de reclame-uiting is bedoeld, in dit geval een deskundige cardioloog of een andere oplettende beroepsbeoefenaar, zal uit deze stelling voorshands niet afleiden dat ook het aantal ernstige bloedingen bij gebruik van Pradaxa minder is dan bij gebruik van warfaxine. Hij zal — met andere woorden — niet op het verkeerde been worden gezet, alhoewel voorshands juist is dat het deze beroepsbeoefenaar bij de keuze voor een bepaald middel vooral te doen zal zijn 10m het aantal ‘major bleedings” dat kan voorkomen en niet om het totaal aantal bloedingen. In zoverre zegt de reclame-uiting ook niet zo veel. Ook indien juist is dat het begrip “total bleedings” geen “veiligheidseindpunt was in de Re-Ly-studie, kan — gezien de deskundigheid van de congresbezoekers - niet worden geoordeeld
dat de reclame-uiting misleidend is.

In reconventie:
4-5. De Voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat het beroep van BI op de uitspraak van de Stichting CGR (K12.005) in dit geval niet opgaat. Eliquis wordt in beginsel verstrekt in een dosering van 5 mg en de dosering van 2,5 mg betreft een uitzondering die slechts aan 4% van de patiënten, met name kwetsbare patiënten, wordt voorgeschreven- Met betrekking tot de claims die B-MS en Pfìzer kunnen doen is niet gebleken dat de verlaging van de dosering van 5 mg naar 2,5 mg effect had op de resultaten en in zoverre is de situatie met betrekking tot Eliquis anders dan de situatie in de genoemde uitspraak van de Stichting CGR. B-MS en Pfizer hebben er ook geen belang bij in haar reclame-uitingen de dosering van Eliquis te verbloemen. Overigens hebben B-MS en Pfizer aannemelijk gemaakt dat zij de twee verschillende doseringen, weliswaar in kleine lettertjes, vermelden in hun reclame- uitingen. De conclusie luidt dan ook dat geen sprake is van misleidende reclame.

RB 1910

Healthy People blauwe bosbes & framboos bevat met name druivensap

RCC 26 augustus 2013, dossiernr. 2013/00542
Aanbeveling. Misleiding voornaamste kenmerk product. Verpakking. Het betreft:
a) de verpakking van Healthy People blauwe bosbes en framboos
b) de uiting betreffende Healthy People blauwe bosbes & framboos juice drink op adverteerders website www.healthypeople.nl.

De klacht - Ad a) Verpakking. De afbeeldingen op de verpakking wekken de indruk dat het product geheel, of in ieder geval voor een zeer groot gedeelte, bestaat uit een sap van blauwe bosbes en framboos. Het product blijkt echter 10% blauwe bosbes en 4% frambozenpuree te bevatten. Vooral nu het product geen regulier vruchtensap is, maar behoort tot het duurdere segment, en aannemelijk is dat de consument dit product zal kopen vanwege de specifieke eigenschappen die aan blauwe bosbessen en frambozen worden toegeschreven, mag van de fabrikant een grotere nauwkeurigheid bij de vormgeving van de verpakking worden verwacht. De vermelding van de samenstelling in de ingrediëntenlijst doet niet af aan de misleidende afbeeldingen en tekst op de verpakking, omdat de gemiddelde consument niet op de ingrediëntenlijst kijkt.

Ad b) Website. Op de website staat: “De blauwe bosbessen worden gemengd met sappige frambozen tot sap. Healthy People blauwe bosbes en framboos is dan ook niet alleen gezond, maar heeft ook een heerlijk zoete bite.” Hier wordt meegedeeld dat blauwe bosbessen en frambozen de enige ingrediënten van het product zijn. Deze informatie is onjuist. In tegenstelling tot de verpakking kan op de website geen ingrediëntenlijst worden geraadpleegd.

Het oordeel van de Commissie
Ad a) Verpakking.
1) Vooropgesteld wordt dat, zoals ook niet in geschil is, de verpakking van het aangeprezen product voldoet aan de geldende regelgeving. De Commissie verwijst in dit verband naar het Warenwetbe­sluit vruchtensappen 2012, dat in werking is getreden met ingang van 1 januari 2013 en waarin Richtlijn 2001/112/EG is geïmplementeerd, alsmede naar het Warenwetbesluit Etikettering van Levensmiddelen. In artikel 10 lid 1 van het Warenwetbesluit Etikettering van Levensmiddelen (WEL) is bepaald - voor zover hier van belang - dat de hoeveelheid van een ingrediënt dat bij de bereiding van een drinkwaar is gebruikt moet worden vermeld indien dit ingrediënt (a) voorkomt in de aanduiding en (b) opvallend in woord of beeld of als grafische voorstelling is aangegeven op de etikettering.

Op de verpakking van de onderhavige vruchtendrank komen blauwe bosbes en framboos voor in de aanduiding van de drank en zijn deze vruchten afgebeeld. Van deze ingrediënten dient derhalve, gelet op eerdergenoemde regelgeving, de in de drank aanwezige hoeveelheid te worden vermeld. Nu op de verpakking, in de ingrediëntendeclaratie, staat dat de drank 10% blauwe bosbessenpuree en 4% frambozenpuree bevat, wordt aan de toepasselijke regelgeving voldaan.

2) De Commissie begrijpt de klacht aldus, dat klager de verpakking niettemin misleidend  vindt omdat deze onduidelijk of dubbelzinnig is ten aanzien van de samenstelling van het aangeboden product. De Commissie overweegt daaromtrent als volgt.

De gemiddelde consument zal op grond van de verpakking niet de indruk krijgen dat de vruchtendrank uitsluitend of voor het grootste deel uit blauwe bosbes en framboos bestaat, maar zal de verpakking aldus opvatten dat blauwe bosbes en framboos in de drank zijn verwerkt en dat de drank aan deze naamgevende ingrediënten zijn smaak ontleent. Voor zover de consument na het zien van de naam en de afbeeldingen op de verpakking de indruk mocht hebben dat de drank voor het grootste deel uit blauwe bosbes en framboos bestaat, wordt die onjuiste indruk voldoende weggenomen door de op de verpakking opgenomen ingrediëntenlijst, waaruit de samenstelling van het product blijkt en in het bijzonder de daarin voorkomende hoeveelheid blauwe bosbessen- en frambozenpuree. Van de gemiddelde consument mag worden verwacht dat hij deze ingrediëntenlijst bij zijn aankoopbeslissing betrekt. Dit geldt temeer nu blauwe bosbes(sap) een relatief duur ingrediënt is, wat het onwaarschijnlijk(er) maakt dat de vruchtendrank naast framboos geheel uit het sap van deze vrucht bestaat.

Ad b) Website.
Op de website wordt met betrekking tot Healthy blauwe bosbes en framboos juice drink meegedeeld, na een algemene beschrijving van de gunstige eigenschappen van de blauwe bosbes: “De blauwe bosbessen worden gemengd met sappige frambozen tot sap. Healthy People blauwe bosbes en framboos is dan ook niet alleen gezond, maar heeft ook een heerlijk zoete bite.” Nu op de website, anders dan bij de verpakking het geval is, geen ingrediëntenlijst is opgenomen of anderszins melding wordt gemaakt van de overige ingrediënten van de vruchtendrank, wordt de indruk gewekt dat het product (grotendeels) uit bosbessen en frambozen bestaat. Nu dit in werkelijkheid niet het geval is, acht de Commissie de uiting op de website onduidelijk ten aanzien van de samenstelling van het product als bedoeld in de aanhef en onder b van artikel 8.2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Omdat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

De beslissing
De Commissie acht de onder b) genoemde reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.
Voor het overige wijst zij de klacht af.

RB 1909

Reclameuiting over Prince Power Points in strijd met code voor zoetwaren

RCC 23 augustus 2013, dossiernr. 2013/00512 (Prince Power Points)
Aanbeveling, online spaaractie, kinderen, voeding. Het betreft het uit 16 pagina’s bestaande Prince Magazine waarin PRINCE koekjes worden aangeprezen en onder meer uiteen wordt gezet hoe men Prince power points, waarmee men kan deelnemen aan internetspelletjes, kan sparen. Deze uiting is geniet in het weekblad Donald Duck.

De klacht - Kerndoelgroep van het blad Donald Duck zijn kinderen van 8-12  jaar. PRINCE power points is een online spaaractie die zich richt tot kinderen van 6-15 jaar. De uiting is in strijd met de artikelen 1,2,4 en 7 van de Code Voor Zoetwaren (CVZ) en met de artikelen 2, 2a en 2b van de Kinder- en jeugdreclamecode (KJC), waartoe klager het volgende aanvoert.

1. In strijd met het bepaalde in artikel 1 CVZ worden in de uiting op pagina 3 meerdere eetmomenten en -lokaties genoemd. Daarnaast wordt in de uiting een spaaractie met beperkte duur aangeprezen, waardoor het product in korte tijd relatief vaak moet worden gekocht.
2. Gesteld wordt: “Prince Start is een biscuit die speciaal is ontwikkeld om er langer tegenaan te kunnen en is daarom ook bijzonder geschikt als tussendoortje of voor kinderen die nu niet of niet goed ontbijten”. Klager verwijst daarvoor naar de website www.lu.nl.prince.
3. In strijd met het bepaalde in artikel 4 CVZ staat in de uiting op pagina 3 “Mama’s en kinderen zijn het volledig met elkaar eens: Prince is een perfecte keuze! PRINCE koekjes zijn heerlijke koekjes met kwalitatieve ingrediënten goed voor kinderen.” en “(…)   want PRINCE is een voedzaam (…) tussendoortje voor tijdens de ochtend- of middagpauze…”.
4. Het tandenborstelembleem op pagina 1 is kleiner dan de in artikel 7 CVZ genoemde vereiste maatvoering van 1,5 bij 1 cm.
5. Op pagina 3 van de uiting worden aan het product eigenschappen toegedicht met betrekking tot de voedingswaarde, de gezondheid en het gebruiksgemak, die door kinderen niet op waarheid zijn te toetsen. Gelet hierop is de uiting in strijd met  artikel 2 KJC.
6. Kinderen hebben niet de ervaring en kennis om de op pagina 3 staande, sturende en betwistbare claims te bevatten en/of te doorzien, op grond waarvan de uiting in strijd is met artikel 2a van de KJC.
7. Vanwege de op pagina 3 staande beweringen over de eigenschappen van het product en door een spaaractie te koppelen aan het product, worden ouders ertoe aangezet het product te kopen, hetgeen in strijd is met artikel 2b van de KJC.

Het oordeel van de Commissie
Allereerst overweegt de Commissie dat de Prince koekjes zijn aan te merken als zoetwaren in de zin van de CVZ, zodat deze code op de uiting van toepassing is.
Met betrekking tot de verschillende bezwaren overweegt de Commissie als volgt.
 
Ad 1. In de uiting staat geen cumulatieve opsomming van eetmomenten en -locaties, gezien het gebruik van het woordje “of”. Voorts duurt de spaaractie 11 maanden, hetgeen een betrekkelijk lange looptijd is. Tenslotte is men alleen voor blauwe punten afhankelijk van de aanschaf van een product en kunnen rode punten verdiend worden met het spelen van het Prince game.
Op grond van het vorenstaande kan niet worden geoordeeld dat de tekst aanzet tot excessief gebruik, zodat dit onderdeel van de klacht ongegrond is.    
 
Ad 2. Omdat in de gewraakte uiting geen melding wordt gemaakt van Prince Start, vat de Commissie dit onderdeel op als onderbouwing van de klacht. Overigens heeft de Commissie er nota van genomen dat deze tekst van de website is verwijderd.
 
Ad 3. In de door klager geciteerde tekstgedeelten wordt, daar waar gesproken wordt over “Kwalitatieve ingrediënten goed voor kinderen” en gesteld wordt dat “Prince (…) een voedzaam(..) tussendoortje” is, onmiskenbaar een verband gelegd tussen de consumptie van de aangeprezen Prince koekje  en de gezondheid van kinderen. Op grond hiervan is de uiting in strijd met artikel 4 CVZ, zoals dat in samenhang met Verordening (EG) nr. 1924/2006 dient te worden uitgelegd. Ingevolge deze verordening is het niet toegestaan met betrekking tot de ontwikkeling en gezondheid van kinderen claims te gebruiken die, kort gezegd, niet zijn vermeld op de lijst met gecertificeerde claims, zoals vastgesteld door de Europese Commissie. Niet gesteld of gebleken is dat de onderhavige claim door de Europese Commissie is vastgesteld of wordt gebruikt in samenhang met een claim die op de lijst met gecertificeerde claims staat.
 
Ad 4. Adverteerder heeft erkend dat het op de uiting aangebrachte tandenborstelembleem kleiner is dan is voorgeschreven in artikel 7 CVZ, zodat de uiting in strijd is met deze bepaling.
Omdat de reclame-uiting is geniet in het op minderjarigen gerichte weekblad Donald Duck is de KJC op deze reclame-uiting van toepassing.
 
Ad 5, 6 en 7. Artikel 2 KJC bepaalt dat op kinderen gerichte reclame-uitingen moeten voldoen aan de onder a t/m d genoemde criteria opdat hen geen morele of fysieke schade wordt berokkend. 
Van de in de uiting staande informatie over de voedingswaarde, de gezondheid en het gebruiksgemak kan niet worden gezegd dat daarmee geprofiteerd wordt van de onervarenheid en goedgelovigheid van kinderen teneinde tot aankoop van het product aan te zetten.
Voorts kan, gelet op het hierboven onder ad 1 overwogene, ook niet worden geoordeeld dat de reclame-uiting vanwege de aan Prince koekjes gekoppelde spaaractie ertoe aanzet ouders of anderen te overreden tot aankoop van het product.
Gezien het vorenstaande acht de Commissie de reclame-uiting niet in strijd met artikel 2 KJC. 
 
De beslissing
Op grond van het hierboven onder ad 3 en 4 overwogene acht  de Commissie de reclame-uiting in strijd met de artikelen 4 en 7 van de CVZ en beveelt de Commissie adverteerder aan niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.
Voor het overige wijst de Commissie de klacht af.

RB 1908

De tekst "Roken is dodelijk" op tabaksproducten is niet misleidend

RCC 22 augustus 2013, dossiernr. 2013/00492 (roken is dodelijk)
Roken is dodelijkBezwaar tegen voorzittersbeslissing. Tabak. Afwijzing. Het betreft de teksten “Roken is dodelijk” en “Roken veroorzaakt dodelijke longkanker” die onder meer zijn aangebracht op sigarettenpakjes. Aan vermelding van de gewraakte teksten ligt een wettelijk voorschrift ten grondslag en op grond van artikel 4.1 Reclame Voor Tabaksproducten (RVT) dienen deze teksten te zijn vermeld.

De klacht - De tekst “Roken is dodelijk” houdt in dat roken altijd tot de dood leidt. De mededeling “Roken veroorzaakt dodelijke longkanker” suggereert dat iemand die rookt er bijna recht op heeft om aan longkanker dood te gaan. Beide mededelingen zijn 100% misleidend. Veel rokers worden op een normale manier oud. Zo werd de oudste vrouw van Nederland enkele jaren geleden 110 jaar, hoewel ze een kettingrookster was. Ook krijgen sommige rokers, nadat een röntgenfoto van hun longen is gemaakt het compliment dat hun longen zo schoon zijn.

Het oordeel van de Commissie
Met de teksten “Roken is dodelijk” en “Roken veroorzaakt dodelijke longkanker” wordt tot uitdrukking gebracht dat roken in veel gevallen tot gevolg kan hebben dat men aan longkanker overlijdt, hetgeen wetenschappelijk is aangetoond en door klager niet is weersproken.
Naar het oordeel van de Commissie zal de gemiddelde consument deze zinsneden ook aldus opvatten en deze teksten, anders dan klager, niet opvatten als een stellige mededeling, inhoudende dat iedereen die rookt aan longkanker overlijdt.
Klager noemt, ter onderbouwing van zijn stelling, enkele voorbeelden, zoals een vrouw die, hoewel zij heeft gerookt, niet aan longkanker is overleden en mensen die roken maar desondanks, naar uit een röntgenfoto blijkt, schone longen hebben. Deze voorbeelden staan, naar het oordeel van de Commissie, niet op gespannen voet met de strekking van de mededelingen dat -kort gezegd- roken longkanker kan veroorzaken.

Voorts overweegt de Commissie dat, zoals ook de voorzitter in zijn beslissing van 27 juni 2013 overwoog, ingevolge artikel 1 van het Aanduidingenbesluit tabaksproducten waarschuwende teksten op verpakkingen van tabaksproducten dienen te worden aangebracht. In dit ministeriële besluit is de richtlijn 89/622/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 13 november 1989, betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijk en bestuursrechtelijke bepalingen van de Lidstaten inzake de etikettering van tabaksproducten (Pb EG L 359), geïmplementeerd. Tevens dient ingevolge artikel 4.1 van de Reclamecode voor Tabaksproducten (RVT) in reclame voor tabaksproducten de tekst “Roken is dodelijk” te zijn opgenomen.
Nu aan vermelding van de gewraakte teksten een wettelijk voorschrift ten grondslag ligt en de tekst “Roken is dodelijk” tevens op grond van artikel 4.1 RVT in reclame voor tabaksproducten dient te zijn vermeld, acht de Commissie klagers bezwaar ongegrond.

De beslissing

Op grond van het vorenstaande bevestigt de Commissie de beslissing van de voorzitter en wijst de klacht af.

RB 1907

Beantwoording kamervragen over steun tegen tabaksontmoediging door de tabaksindustrie

Antwoord kamervragen over "De macht van de tabakslobby, hoe de industrie de winkelier voor haar karretje spant?", Aanhangsel Handelingen II 2012/13, nr. 3128.

Vraag 1. Wat is uw reactie op het artikel "De macht van de tabakslobby, hoe de industrie de winkelier voor haar karretje spant"?
Vraag 2. Wat is uw (morele) oordeel over het intransparant steunen van campagnes en stichtingen tegen tabaksontmoediging door de tabaksindustrie?
Vraag 3.
Hoe oordeelt u over de oprichting van het Fonds Samenwerking Industrie & Tabaksspeciaalzaken (FSIT), waarvan de NSO (Nederlandse Sigarenverkopers Organisatie) voorzitter is en andere bestuurders bestaan uit vertegenwoordigers van tabaksfabrikanten, dat onder andere als doel heeft de tabaksdetailhandel te promoten?

 

Vraag 4. Welke andere tabaksorganisaties of «geldwervers» vergelijkbaar met FSIT zijn opgericht sinds 2010, en wat is uw mening daarover?
Vraag 5.
Wat gaat u doen om te zorgen dat er geen organisaties worden opgericht met als doel op een intransparante wijze geld op te halen om daarmee de tabaksontmoediging tegen te werken? Kunt u uw antwoord toelichten?

Antwoord 1, 2, 3, 4 en 5

Het staat de NSO en aan de NSO gelieerde organisaties vrij de belangen van de tabaksdetailhandel in Nederland te behartigen.

Op de website van de NSO, www.tabaksdetailhandel.nl, staat dat het Fonds Samenwerking Industrie & Tabaksspeciaalzaken (FSIT) financiële ondersteuning biedt op bijvoorbeeld het gebied van winkelveiligheid en de handhaving van de leeftijdsgrens.

 

Ik sluit niet uit dat er nog andere, met het FSIT vergelijkbare, organisaties bestaan. Zo wordt op de website van de NSO nog een aantal andere aan de NSO verbonden of gelieerde organisaties genoemd: de Stichting Promotie Tabaksdetailhandel (SPT), het Fonds Tabak Speciaalzaken (FTS), de Stichting TabakPlus en het Bureau Tabaksdetailhandel. Het is niet aan het kabinet om te voorkomen dat dergelijke organisaties, die de belangen van een sector willen vertegenwoordigen, worden opgericht. Wel geldt voor deze organisaties dat zij zich moeten houden aan relevante wet- en regelgeving, zoals bijvoorbeeld het verbod op reclame voor tabaksproducten.

RB 1906

Een heel hardnekkig misverstand en een ander voorstel om B2B-acquisitiefraude te bestrijden

P.G.F.A. Geerts, Een heel hardnekkig misverstand en een ander voorstel om B2B-acquisitiefraude te bestrijden, IE-Forum.nl nr. IEF 13013.
Een redactionele bijdrage van Paul Geerts, Rijksuniversiteit Groningen.
Een tijdje geleden heb ik mij voorgenomen om mij niet meer (zo) druk te maken over kwesties rondom het toepassingsgebied van art. 6:193a-j BW, art. 6:194 BW en art. 6:194a BW. Na het lezen van de MvT wetsontwerp 33 712 (Het tegengaan van acquisitiefraude jegens bedrijven) kan ik mij echter niet meer inhouden. Wat lezen wij namelijk op p. 8:

“Daarbij kan de vraag worden gesteld of het wenselijk is om een afdeling (de OHP afdeling, P.G.) die zich specifiek richt op bescherming van consumenten, ook (deels) toe te passen op ondernemers. De wetgever heeft bij de invoering van de afdeling OHP het toepassingsgebied van de afdeling misleidende en vergelijkende reclame beperkt tot B2B-relaties”.

Opnieuw wordt in een (toelichting bij een) wetsvoorstel gesuggereerd dat na invoering van de OHP-regels, art. 6:194a BW alleen ziet op vergelijkende reclame die zich op handelaren richt (B2B-vergelijkende reclame). En bij deze passage blijft het niet, want op p. 9 lezen wij nog het volgende:

“Daarom stellen de initiatiefnemers voor de afdeling inzake misleidende en vergelijkende reclame aan te passen. De bepalingen uit de afdeling OHP - in het bijzonder artikel 6:193d van het BW - dienen als inspiratie bij de voorgestelde wijziging van artikel 6:194 lid 2 van het BW. Deze oplossing heeft als voordeel dat niet getornd hoeft te worden aan de focus van de afdeling misleidende en vergelijkende reclame, namelijk B2B-relaties”.

Samen met Vollebregt heb ik geprobeerd uit te leggen dat art. 6:194a BW nog steeds van toepassing is op B2C-vergelijkende reclame. Ik ga onze argumenten voor dit standpunt hier niet opnieuw herhalen. Ik volsta met een verwijzing. Nieuwe argumenten heb ik niet.

(dit artikel is sterk ingekort, lees het gehele artikel hier)

Daarbij komt dat wij evenmin in de wet een uitdrukkelijke bepaling hoeven op te nemen die bepaalt dat bij de beoordeling of sprake is van een misleidende omissie art. 6:193d lid 4 BW en art. 6:193e sub a-d BW van overeenkomstige toepassing zijn (zie het voorgestelde art. 6:194 lid 3 BW). Dat zijn zulke voor de hand liggende normen (open deuren zo men wil) die wat mij betreft al in art. 6:194 BW ingebakken zitten. De rechter kan zonder uitdrukkelijke vastlegging in art. 6:194 BW die geldende normen gewoon toepassen.

15. En als wij dan toch bezig zijn met wijzigingen aan te brengen in de afdeling misleidende en vergelijkende reclame dan zou ik ook nog in overweging willen geven om:
- in art. 6:194 BW uitdrukkelijk te bepalen dat ook vereist is dat de misleidende reclame/mededinging het economische gedrag van de ondernemer tot wie de reclame/mededeling zich richt kan beïnvloeden of aan een concurrent schade toebrengt of kan toebrengen. Het gaat er in wezen om de eisen die in art. 2 sub b Richtlijn MVR worden genoemd, duidelijker in art. 6:194 BW tot uitdrukking te laten komen;
- de woorden “op de markt” in art. 6:194a lid 2 sub d BW vervangen door de woorden “onder handelaren”, en
- art. 6:195 BW (meer) in overeenstemming te brengen met de tekst van art. 6:193j BW.

Paul Geerts

RB 1905

Conclusie A-G: wanneer de consumentenvereniging over een andere rechtsgang beschikt

Conclusie A-G HvJ EU 5 september 2013, zaak  C-413/12 (Asocicíon de Consumidores Indepentientes de Castilla y León tegen Anuntis Segunda Mano SL)
Verzoek om een prejudiciële beslissing. Audiencia Provincial de Salamanca.
Oneerlijk beding, consumentenovereenkomst, consumentenbescherming. Uitlegging van de artikelen 4, 12, 114 en 169 VWEU, artikel 38 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (PB 2000, C 364, blz. 1) en richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB L 95, blz. 29). Geschikte en doeltreffende middelen om een einde te maken aan het gebruik van oneerlijke bedingen. Preventieve collectieve vordering ingesteld door een vereniging voor consumentenbescherming om het gebruik van oneerlijke bedingen door een handelaar te doen verbieden. Nationale regels van burgerlijk procesrecht waarin bevoegdheid wordt toegekend aan de rechter van de zetel van de verwerende partij. Nationale wetgeving die elk beroep uitsluit tegen een beschikking waarbij de rechter zich territoriaal onbevoegd verklaart.

Conclusie A-G:

In de huidige stand van het Unierecht verzet het doeltreffendheidsbeginsel, beschouwd in samenhang met de door richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten nagestreefde doelstelling om een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen, zich in de context van het hoofdgeding niet tegen een nationale procedureregel volgens welke geen rechtsmiddel openstaat tegen een beslissing waarbij de geadieerde rechter zich territoriaal onbevoegd verklaart in het kader van een door een consumentenvereniging ingediende stakingsvordering, wanneer voorts uit het onderzoek van het nationale recht blijkt dat die vereniging effectief over een rechtsgang beschikt om haar vordering ten gronde geldend te maken.

Gestelde Prejudiciële vragen

1. Mag de Audiencia Provincial, als nationale appelrechter, overeenkomstig de bij richtlijn 93/13/EEG van de Raad betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten aan de consument geboden bescherming, ondanks het ontbreken van een nationale wettelijke grondslag, uitspraak doen over het hoger beroep tegen het vonnis van de rechter in eerste aanleg waarin is geoordeeld dat de rechter van de woonplaats van de verwerende partij territoriaal bevoegd is om uitspraak te doen over de stakingsvordering die is ingesteld door een niet bij een unie of federatie aangesloten consumentenvereniging met een beperkt territoriaal actieterrein, weinig financiële middelen en een gering aantal leden?

2. Dienen de artikelen 4, 12, 114 en 169 van het Verdrag [betreffende de werking van de Europese Unie] en artikel 38 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, gelezen in samenhang met richtlijn 93/13 en de rechtspraak van het Hof van Justitie over het hoge niveau van bescherming voor de consument alsook het nuttig effect van richtlijnen en de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid, aldus te worden uitgelegd dat territoriaal bevoegd is om uitspraak te doen over een vordering tot staking van toepassing van oneerlijke bedingen die ter bescherming van collectieve of individuele consumentenbelangen is ingesteld door een niet bij een unie of federatie aangesloten consumentenvereniging met een beperkt territoriaal actieterrein, weinig financiële middelen en een gering aantal leden, de rechtbank van de plaats van de zetel van deze vereniging en niet van de zetel van de verwerende partij?

RB 1904

Kennismakingsaanbod staat niet op zichzelf, onderdeel van aangaan abonnement

RCC 20 augustus 2013, dossiernr. 2013/00477 (kennismakingsaanbod)
Misleiding, ontbrekende informatie, abonnement, aanbod. Aanbeveling. Het betreft de per e-mail aan klaagster gezonden reclame-uiting met de aanhef: “Kennismakingsaanbod: De Eekhoorn 10 unieke zoogdieren postzegels + Nu met GRATIS boek “Zoogdieren uit alle windstreken””.

De klacht - De suggestie wordt gewekt dat een proefbestelling wordt aangeboden bestaande uit 10 dierenzegels waarbij men een boek cadeau krijgt. Voor de voorwaarden wordt de aandacht getrokken door het oranje vlak met de tekst “Ontdek de unieke zoogdieren postzegels”. Klaagster, die vaardig is op het web en alert is op mogelijke misleiding, heeft in de uiting geen addertjes onder het gras kunnen vinden.

Bij de bevestiging van de bestelling werd klaagster echter duidelijk dat er onder de afbeelding van de eekhoorn een tekst in klein grijze lettertjes staat, waaruit blijkt dat het gaat om een serie/abonnement met de daarbij behorende prijs. Om deze tekst te kunnen lezen moet men behoorlijk scrollen. Gelet op het vorenstaande acht klaagster de uiting misleidend.

Het oordeel van de Commissie
In de reclame-uiting zoals deze op het beeldscherm van klaagster verscheen, wordt de indruk gewekt dat men bij gebruikmaking van het kennismakingsaanbod van 10 unieke zoogdierenpostzegels tegen betaling van € 5,40, zijnde de frankeerwaarde van deze zegels, nu gratis het boek “Zoogdieren uit alle windstreken” ontvangt. In het in de uiting staande oranje vlakje wordt nog enige extra informatie over de aanbieding gegeven, die wordt afgesloten met de tekst “Vraag nu aan”. Daarnaast staat, eveneens in de uiting,  een kader met de tekst “Vraag hier uw velletje postzegels aan” en daarbij wordt de mogelijkheid geboden om na invulling van de gevraagde persoonsgegevens, de aanvraag te versturen door te klikken op “verzenden”.

Niets in deze reclame-uiting wijst erop dat het “kennismakingsaanbod” niet een op zichzelf staand (kennismakings)aanbod is, maar een eerste zending van een hele serie is. Er was dan ook geen reden om op zoek te gaan naar meer informatie en men hoefde er evenmin op bedacht te zijn dat gebruikmaking van het aanbod zou leiden tot verplichte afname van “De hele serie”, waarvan in de kleine lettertjes overigens niet dan wel onvoldoende duidelijk staat hoeveel maanden men een zending ontvangt. 

Nu gebruikmaking van dit aanbod impliceert dat men zich aanmeldt voor een  abonnement, in het kader waarvan men “De complete serie, bestaande uit 36 delen” “voor € 16,50 (exclusief 2,95 verzendkosten) elke maand” krijgt toegestuurd, acht de Commissie de reclame-uiting onvolledig. Dat men zich aanmeldt voor een abonnement acht de Commissie dermate essentieel dat daarvan in de reclame-uiting zelf  melding gemaakt had moeten worden. De in kleine lettertjes onder in de uiting staande informatie neemt de onvolledigheid van de  reclame-uiting niet weg.

Nu eerdergenoemde essentiële informatie niet in de uiting is vermeld, acht de Commissie de reclame-uiting voor de gemiddelde consument misleidend als bedoeld in artikel 8.3 onder c van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Hierdoor kan de gemiddelde consument ertoe worden gebracht een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen. Om die reden acht de Commissie de reclame-uiting oneerlijk en daardoor misleidend in de zin van artikel 7 NRC. Derhalve acht de Commissie de uiting misleidend ook voor wie de kleine lettertjes wel geheel of gedeeltelijk zichtbaar waren.  

Voorts dient de Commissie de vraag te beantwoorden wie voor de gewraakte reclame-uiting verantwoordelijk dient te worden gehouden.

De Commissie acht zowel PostNL als Eurocase B.V. voor de uiting verantwoordelijk en overweegt daartoe als volgt.

De postzegels die in de uiting worden aangeprezen zijn, aldus de uiting waarin ook het logo van PostNL staat, “Officieel door PostNL uitgegeven postzegels”, zodat PostNL voor de wijze waarop de postzegels worden aangeprezen, verantwoordelijk moet worden geacht.

Gelet op de betrokkenheid van Eurocase B.V., hieruit bestaande dat -aldus de kleine grijze lettertjes- “Alle aanmeldingen en uitleveringen worden verzorgd door Eurocase”, acht de Commissie Eurocase B.V mede verantwoordelijk voor deze reclame-uiting .

De beslissing
Op grond van het vorenstaande acht de Commissie de reclame-uiting in strijd met artikel 7 NRC en beveelt zij adverteerders aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.