RB
RB 3869
25 november 2024
Artikel

Laatste plekken: Jurisprudentielunch Merken-, Modellen- en Auteursrecht op woensdag 27 november 2024

 
RB 3867
11 november 2024
Uitspraak

HvJ EU: Parfümerie Akzente

 
RB 3866
8 november 2024
Artikel

Carly van der Beek treedt toe als Senior Associate bij Pinsent Masons Nederland

 
RB 1921

HvJ EU: Over onjuiste verkoopbrochure, professionele toewijzing en misleidende handelspraktijk

HvJ EU 19 september 2013, zaak C-435/11 (CHS Tour Services tegen Team4 Travel) - dossier - persbericht
Prejudiciële vragen gesteld door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk)
Richtlijn 2005/29/EG Oneerlijke handelspraktijken. Verkoopbrochure die onjuiste informatie bevat, Vereisten van professionele toewijding. Kwalificatie als ,misleidende handelspraktijk’. Geval waarin handelaar niet kan worden verweten de zorgvuldigheidsverplichting niet te zijn nagekomen. Brochure die onjuiste bewering inzake exclusiviteit bevat

Uitspraak: [Richtlijn oneerlijke handelspraktijken] moet aldus worden uitgelegd dat een handelspraktijk die voldoet aan alle in artikel 6, lid 1, van deze richtlijn genoemde criteria om te kunnen spreken van een misleidende praktijk jegens de consument, als oneerlijk en daarmee als verboden op grond van artikel 5, lid 1, van de richtlijn kan worden aangemerkt zonder dat hoeft te worden nagegaan of die praktijk ook in strijd is met de vereisten van professionele toewijding in de zin van artikel 5, lid 2, sub a, van de richtlijn.

Gestelde prejudiciële vraag:

„Dient artikel 5 van [de richtlijn] aldus te worden uitgelegd dat in geval van misleidende handelspraktijken in de zin van artikel 5, lid 4, van die richtlijn een afzonderlijke toetsing van de criteria van artikel 5, lid 2, sub a, van de richtlijn niet is toegestaan?”
RB 1920

Verwijzing op de radio naar algemene voorwaarden niet genoeg

RCC 3 september 2013, dossiernr. 2013/00545 (neckermann radioreclame)
Aanbeveling, misleidende reclame, ontbrekende informatie Het betreft een radiocommercial waarin het volgende wordt gezegd: “Speciale aanbieding: zaterdag 25 mei een eenmalig vakantieaanbod bij Neckermann. Boek 25 mei een smartline vakantie en de tweede persoon betaalt maar 1 euro. Ga naar uw reisbureau of boek direct op neckermann.nl. Boek slim, boek smartline. Dé all inclusive low budget formule van Neckermann. Vraag naar de voorwaarden.”

De klacht - Pas bij het aanvragen van een berekening op de website blijkt dat sprake is van een cash back actie, waarbij eerst het gehele bedrag van de reis voor twee personen moet worden betaald en het reisbedrag voor de tweede persoon later wordt terugbetaald. Aan het terug te ontvangen bedrag zit bovendien een maximum van € 800,-, waardoor een restbedrag van soms meer dan € 100,- overblijft. Dit alles maakt de uiting misleidend.

Het oordeel van de Commissie

Vast is komen te staan dat de in de commercial aangeprezen smartline actie een cashback-actie betreft, waarbij na betaling van de gehele reissom het voor de tweede persoon betaalde bedrag (minus 1 euro) tot een maximum van € 800,- kan worden teruggevraagd. Naar het oordeel van de Commissie betreffen de aard van de kortingsactie (cashback) en het aan de actie verbonden maximum van € 800,- essentiële informatie die in de commercial zelf vermeld dient te worden. Ten aanzien van deze aspecten van de actie kan - ook in een radiocommercial - niet worden volstaan met een algemene verwijzing naar voorwaarden.

Gelet op het voorgaande is sprake van het te laat verstrekken van essentiële informatie die de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen  als bedoeld in artikel 8.3 aanhef en onder c van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Omdat de Commissie voorts van oordeel is dat de gemiddelde consument door de uiting ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

Op grond van het voorgaande wordt als volgt beslist.

De beslissing

De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

Regeling:    NRC (nieuw) art. 7

NRC (nieuw) art. 8.3 aanhef

NRc (nieuw) art. 8.3 onder c.

RB 1919

PostNL had geen toestemming voor verzenden van reclame via e-mail

RCC 3 september 2013, dossiernr. 2013/00423-I
Aanbeveling, Bijzondere Reclamecode, email. Het betreft de aan klager per e-mail toegestuurde reclame-uitingen, met de aanhef  “korte tijd gratis de speciale Oranjemunt” respectievelijk “unieke Oranjepenning ligt voor jou klaar”. 

De klacht - Klager kent eAction niet, evenmin als “Sanne Dekker” en “Inge van Rooij”, van wie de reclame-uitingen afkomstig zijn. Nu klager deze e-mail van onbekenden toegestuurd heeft gekregen, is gehandeld in strijd met de Code reclame via e-mail 2012.

Het oordeel van de Commissie

De klacht richt zich tegen het hebben ontvangen van een reclame-uiting per e-mail zodat de Code reclame via e-mail 2012 daarop van toepassing is.

Met betrekking tot de vraag wie van de verweerders verantwoordelijk moet worden geacht voor de verspreiding van de gewraakte e-mails overweegt de Commissie als volgt.

PostNL

De uiting strekt tot aanprijzing van een van PostNL afkomstig product, zodat PostNL als adverteerder in de zin van artikel 1.2.b van de Code reclame via e-mail 2012 dient te worden aangemerkt. PostNL heeft deze aanprijzing, een digitale reclame-uiting, opgesteld en vervolgens aan Digimo gevraagd voor de verspreiding van de uiting zorg te dragen. Dat PostNL de verspreiding van de uiting aldus uit handen heeft gegeven, betekent niet dat zij niet kan worden aangemerkt als adverteerder in de zin van de Code reclame via e-mail 2012.

PostNL wist, dan wel moet geacht worden ervan op de hoogte te zijn geweest dat Digimo voor de verspreiding van de reclame-uiting gebruik zou maken van haar affiliate netwerk, zodat voorts het bepaalde in artikel 1.3 onder b van deze Code op PostNL van toepassing is. Nu niet is gebleken dat PostNL, overeenkomstig deze bepaling, zich  ervan heeft vergewist dat de bestandseigenaar de noodzakelijke toestemming voor het verzenden van de reclame via e-mail heeft verkregen, heeft PostNL de ingevolge deze bepaling op haar rustende verplichting niet in acht genomen.

TFM

Met betrekking tot TFM overweegt de Commissie dat, naar de Commissie begrijpt uit het door TFM gevoerde verweer, TFM bestandseigenaar is in de zin van de Code reclame via e-mail 2012. Voor de verspreiding van de gewraakte reclame-uitingen heeft TFM kennelijk gebruik gemaakt van de aan TFM toebehorende domeinnaam “info@cs02.nl”.

Ingevolge artikel 1.3 onder a Code reclame via e-mail 2012 dient de geadresseerde van reclame via e-mail aan de bestandseigenaar toestemming te hebben verleend voor het ontvangen van reclame via e-mail door middel van een actieve handeling. Niet is gebleken dat daarvan sprake is.

TFM noemt verschillende IP-adressen van waaruit door TFM activiteiten van de zijde van klager zijn waargenomen, doch daarmee is niet aangetoond dat klager vooraf toestemming heeft gegeven. Voorts stelt TFM dat klagers inschrijving is bevestigd vanaf een aan klager toebehorend IP-adres, doch ook dit is onvoldoende bewijs dat TFM over de vereiste toestemming beschikt.

Digimo  

Ten aanzien van Digimo overweegt de Commissie dat niet is gebleken dat Digimo direct bij de verzending van de reclame-uitingen betrokken is geweest.

De beslissing

Op grond van het vorenstaande is de Commissie van oordeel dat zowel PostNL als TFM in strijd met respectievelijk artikel 1.3 onder b en 1.3 onder a reclame via e-mail hebben gemaakt en beveelt zij verweerders aan niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

RB 1918

Prodimed, het medische proteïnedieet

RCC 12 september 2013, dossiernr. 2013/00433
Het betreft een radiocommercial voor Prodimed, waarin het volgende wordt gezegd:
“Prodimed is een medisch proteïnedieet. Kijk snel op prodimed.nl.”
De klacht - In de commercial wordt de indruk gewekt dat sprake is van een medisch afslankproduct. Het product c.q. de proteïne is echter zonder tussenkomst van medici te verkrijgen. Op de website wordt niet toegelicht wat er medisch aan het product is. Door het gebruik van de naam Prodimed en de referentie aan medisch wordt geclaimd dat het product medisch verantwoord en/of bewezen is, waardoor het publiek wordt misleid.

Volledige reclame-uiting
Verkoopster: “En mevrouw, hoe zit de broek?”
Klant: “Hij past helemaal niet!”
Verkoopster: “Herkenbaar. Maatje groter doen?”
Klant (lachend): “Doe maar twee maatjes kleiner!”
Verkoopster: “Mag ik vragen wat uw geheim is?”
Klant: “Het is geen geheim, het is Prodimed.”
Voice-over: “Prodimed is een medisch proteïnedieet. Kijk snel op prodimed.nl.”

Tag-on:
Verkoopster: “Hoe was die naam ook al weer?”
Klant: “Prodimed. Je vindt ze op internet, prodimed.nl.”

Het oordeel van de Commissie
1) Voor de beoordeling van de klacht is in de eerste plaats van belang om vast te stellen of Prodimed een medisch hulpmiddel is. Adverteerder heeft, op de vraag van de Commissie naar de status van het product en een eventuele CE-markering, aangevoerd dat Prodimed wordt voorgeschreven door artsen en diëtisten alsmede onderwerp van onderzoek in het LUMC is (geweest), en in die zin kan worden beschouwd als een medisch hulpmiddel. Genoemde omstandigheden maken echter niet dat Prodimed moet worden aangemerkt als een medisch hulpmiddel in de zin van de Wet op de medische hulpmiddelen. Niet is gesteld of gebleken dat Prodimed is voorzien van de voor medische hulpmiddelen (in artikel 7 van het Besluit medische hulpmiddelen) verplicht gestelde CE-markering. Op grond van het voorgaande neemt de Commissie tot uitgangspunt dat Prodimed geen medisch hulpmiddel is.

2) In de radiocommercial wordt Prodimed aangeprezen als “een medisch proteïnedieet”. Naar het oordeel van de Commissie wordt aldus bij de gemiddelde consument de indruk gewekt dat sprake is van een product dat is bestemd voor gebruik op medische indicatie. Door deze wijze van presenteren dient het product te worden aangemerkt als een geneesmiddel in de zin van artikel 1 onder b van de Geneesmiddelenwet. Op grond van artikel 84 van de Geneesmiddelen-wet is het verboden om reclame te maken voor geneesmiddelen waarvoor geen handels-vergunning is verleend. Niet in geschil is dat ten aanzien van het product Prodimed een dergelijke vergunning ontbreekt. Om deze reden is de uiting in strijd met de wet en daardoor in strijd met artikel 2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC).

3) Het voorgaande geldt niet ten aanzien van de naam van het product. Met de enkele naam Prodimed wordt niet gerefereerd aan de werking van het product en wordt geen claim ten aanzien van een bepaald resultaat gesuggereerd. Naar het oordeel van de Commissie zal de gemiddelde consument aan de naam Prodimed geen bijzondere medische betekenis hechten.

In zoverre wordt de klacht afgewezen.

4) Gelet op het vorenstaande wordt als volgt beslist.

De beslissing
De Commissie acht de uiting door de aanduiding “medisch proteïnedieet” in strijd met artikel 2 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken. Voor het overige wijst de Commissie de klacht af.

Regeling:    NRC (nieuw) art. 2 (wet)

RB 1917

Hof had ambtshalve moeten toetsen aan Europese Richtlijn Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten

HR 13 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:691 (oneerlijk beding consumentenovereenkomst)
Zie eerder: Conclusie A-G HvJ EU 21 december 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BY7854.
Consumentenrecht, contractuele rente, oneerlijk beding, Richtlijn 93/13 EEG. Eiser heeft verweerder opdracht gegeven voor de verbouwing van zijn woning. Op de aannemingsovereenkomst zijn de algemene voorwaarden van verweerder van toepassing. Beide middelen keren zich tegen de op basis hiervan door het hof toegewezen contractuele rente. De middelen slagen. Het gaat om een consumentenovereenkomst als bedoeld in Richtlijn 93/13 EEG, waarover niet afzonderlijk is onderhandeld in de zin van artikel 3 lid 1 daarvan. Het is geen kernbeding en gelet op de hoogte als oneerlijk te beschouwen. Dit mede met inachtneming van de bijlage bij Richtlijn 93/13 EEG, onder 1, aanhef en onder 1 over onevenredig hoge schadevergoeding wegens het niet nakomen van verbintenissen door de consument. De nationale rechter is op grond van vaste rechtspraak van het HvJ EU ( Banco Español de CréditoVB Pénzügyi Lízing, Asbeek Brusse en De Man Garabito) verplicht tot toetsing van dergelijke algemene voorwaarden. De omstandigheden hadden het hof aanleiding moeten geven dat de onderhavige aannemingsovereenkomst onder het bereik van 93/13 EEG valt. Hoewel eiser de gevorderde rente niet heeft bestreden, had het hof daarom ambtshalve moeten onderzoeken of Richtlijn 93/13 EEG van toepassing is en/of het beding oneerlijk is. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 6 september 2011 en verwijst de zaak ter verdere behandeling en beslissing naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

3 Beoordeling van de middelen

3.3 Beide middelen keren zich tegen de toewijzing door het hof van de contractuele rente. Volgens de middelen had het hof, gelet op Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: Richtlijn 93/13) ambtshalve moeten onderzoeken of het beding tot betaling van 2% rente per maand [eiser] bond. Daartoe voeren de middelen het volgende aan.

Uit de vaststaande omstandigheden dat de aannemingsovereenkomst is gesloten door [verweerder] als aannemer en de woning van [eiser] betreft, en dat het beding deel uitmaakt van de algemene voorwaarden van [verweerder], volgt dat het gaat om een overeenkomst tussen een verkoper en een consument als bedoeld in Richtlijn 93/13 (art. 1 lid 1 en art. 2, aanhef en onder b en c) en dat het een beding betreft waarover niet afzonderlijk is onderhandeld in de zin van art. 3 lid 1 daarvan.

Het beding is geen ‘kernbeding’ als bedoeld in art. 4 lid 2 Richtlijn 93/13. Gelet op de hoogte van de bedongen rente, is het beding als oneerlijk te beschouwen in de zin van laatstgenoemde bepaling, zulks mede gelet op de bijlage bij Richtlijn 93/13, onder 1, aanhef en onder e, waarin het opleggen van een onevenredig hoge schadevergoeding wegens het niet nakomen van verbintenissen door de consument, wordt aangemerkt als een oneerlijk beding. Volgens vaste rechtspraak van het HvJEU is de nationale rechter verplicht tot ambtshalve toepassing van het - richtlijnconform uit te leggen - Nederlandse recht dat strekt tot implementatie van art. 6 Richtlijn 93/13, welk artikel inhoudt dat de Lidstaten dienen te bepalen dat oneerlijke bedingen in overeenkomsten tussen een verkoper en een consument onder de in het nationale recht geldende voorwaarden de consument niet binden.


41    Teneinde de door richtlijn 93/13 beoogde bescherming te verzekeren, heeft het Hof al herhaaldelijk benadrukt dat de tussen consument en handelaar bestaande situatie van ongelijkheid enkel kan worden opgeheven door een positief ingrijpen buiten de partijen bij de overeenkomst om (zie reeds aangehaalde arresten Océano Grupo Editorial en Salvat Editores, punt 27; Mostaza Claro, punt 26; Asturcom Telecomunicaciones, punt 31, en VB Pénzügyi Lízing, punt 48).

42    Gelet op deze beginselen heeft het Hof dan ook geoordeeld dat de nationale rechter ambtshalve dient te beoordelen of een contractueel beding dat binnen de werkingssfeer van richtlijn 93/13 valt, oneerlijk is, en aldus het gebrek aan evenwicht tussen de consument en de handelaar dient te compenseren (zie in die zin arrest Mostaza Claro, reeds aangehaald, punt 38; arrest van 4 juni 2009, Pannon GSM, C-243/08, Jurispr. blz. I-4713,

punt 31; reeds aangehaalde arresten Asturcom Telecomunicaciones, punt 32, en VB Pénzügyi Lízing, punt 49).


De nationale rechter is dus gehouden ambtshalve na te gaan of een contractueel beding valt onder Richtlijn 93/13 en, zo ja, te onderzoeken of dit oneerlijk is, indien hij over de daartoe noodzakelijke gegevens, feitelijk en rechtens, beschikt.


3.6.1

Volgens de rechtspraak van het HvJEU gaat het hier om een onderzoek met betrekking tot recht dat gelijkwaardig is aan de nationale regels van openbare orde. (...)


45    Hieruit volgt dat de nationale rechter, wanneer hij op grond van de nationale regels van procesrecht bevoegd is ambtshalve de geldigheid van een rechtshandeling te toetsen aan nationale regels van openbare orde, hetgeen volgens de in de verwijzingsbeslissing verstrekte gegevens in het Nederlandse stelsel van rechtspleging het geval is voor de rechter in hoger beroep, deze bevoegdheid ook moet uitoefenen om ambtshalve te beoordelen of een onder de richtlijn vallend contractueel beding uit het oogpunt van de daarin gegeven criteria mogelijk oneerlijk is.


49    Het Hof heeft die bepaling aldus uitgelegd dat de nationale rechter alle consequenties moet trekken die volgens het nationale recht voortvloeien uit de vaststelling van het oneerlijke karakter van het betrokken beding, teneinde zich ervan te vergewissen dat de consument niet is gebonden aan dit beding (arresten Banco Español de Crédito, punt 63, en Banif Plus Bank, punt 27).

In dit verband heeft het Hof aangegeven dat de nationale rechter een contractueel beding dat hij oneerlijk acht, buiten toepassing moet laten, tenzij de consument zich hiertegen verzet (zie arrest Pannon GSM, reeds aangehaald, punt 35).”


Het vorenstaande brengt voor het Nederlandse recht mee dat de appelrechter is gehouden ambtshalve na te gaan of een beding uit het oogpunt van de in Richtlijn 93/13 gegeven criteria oneerlijk is, ook indien hij daarbij buiten het door de grieven ontsloten gebied moet treden. Volgens het Nederlands appelprocesrecht behoort de rechter immers recht van openbare orde in beginsel ook toe te passen buiten het door de grieven ontsloten gebied, met dien verstande dat hij de grenzen van de rechtsstrijd van partijen dient te respecteren. Hij is dus niet tot dit onderzoek gehouden als tegen de toe- of afwijzing van de desbetreffende vordering in hoger beroep niet is opgekomen en hij derhalve als appelrechter niet bevoegd is om over die vordering een beslissing te geven.


3.7.1

Richtlijn 93/13 is niet rechtstreeks van toepassing in de Nederlands rechtsorde. Een richtlijnconforme uitleg van het Nederlandse recht brengt echter mee dat de Nederlandse rechter op grond van art. 6:233 BW gehouden is het hiervoor bedoelde onderzoek ambtshalve te verrichten ingeval Richtlijn 93/13 die verplichting meebrengt.


3.7.2

In dit verband is van belang dat uit art. 6 lid 1 van Richtlijn 93/13 de verplichting van de Lidstaten voortvloeit om een oneerlijk beding niet-bindend te oordelen. Het HvJEU heeft deze bepaling aldus uitgelegd dat de nationale rechter die heeft vastgesteld dat een beding in een overeenkomst tussen een verkoper en een consument oneerlijk is, zonder meer verplicht is dat beding voor de consument buiten toepassing te laten (HvJEU 30 mei 2013, C-488/11 (Asbeek Brusse en De Man Garabito), punt 55-60).


3.7.3

Voor het Nederlandse recht betekent het vorenstaande dat indien de rechter vaststelt dat een beding oneerlijk is in de zin van Richtlijn 93/13, hij gehouden is het beding te vernietigen.


3.8

Hetgeen hiervoor in 3.5.1-3.7.3 is overwogen ten aanzien van de rechterlijke taak, lijdt uitzondering indien de consument zich ertegen verzet dat de rechter een contractueel beding dat hij oneerlijk oordeelt, buiten toepassing laat (HvJEU 30 mei 2013, C-488/11 (Asbeek Brusse en De Man Garabito), punt 49).


3.10 Tegen de achtergrond van het hiervoor overwogene zijn de middelen gegrond. De daarin vermelde omstandigheden zijn zodanig dat deze het hof aanleiding hadden moeten geven tot het vermoeden dat de onderhavige aannemingsovereenkomst onder het bereik van Richtlijn 93/13 valt, dat het gaat om een beding waarover niet afzonderlijk is onderhandeld als bedoeld in art. 3 lid 1 daarvan, dat het een beding betreft dat geen ‘kernbeding’ is in de zin van art. 4 lid 2 daarvan, en dat het beding oneerlijk is in de zin van die richtlijn, mede gelet op de hoogte van de bedongen rente, van 2% per maand, die ruim boven de wettelijke rente van art. 6:119 BW ligt en boven de wettelijke handelsrente van art. 6:119a BW.

Hoewel [eiser] de gevorderde rente niet heeft bestreden, had het hof daarom ambtshalve moeten onderzoeken of Richtlijn 93/13 op de overeenkomst van partijen van toepassing is en of het aan de rentevordering van [verweerder] ten grondslag liggende beding oneerlijk is in de zin van die richtlijn.

Als appelrechter had het hof immers opnieuw te oordelen over de toewijsbaarheid van de in eerste aanleg afgewezen vordering van [verweerder] met inbegrip van de daarmee verband houdende nevenvorderingen, waaronder de onderhavige rentevordering. Tot dat onderzoek was het hof overigens ook verplicht geweest, zo blijkt uit het hiervoor in 3.6.3 overwogene, indien de vordering van [verweerder] in eerste aanleg was toegewezen en [eiser] in hoger beroep was opgekomen tegen die toewijzing, maar geen grief had gericht tegen het oordeel dat de contractueel bedongen rente toewijsbaar was.


4 Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt het arrest van het gerechtshof te’s-Hertogenbosch van 6 september 2011;

verwijst de zaak ter verdere behandeling en beslissing naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden;

veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 881,99 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.

RB 1916

Deelnemersbrief Staatsloterij niet onrechtmatig

Vzr. Rechtbank Amsterdam 12 september 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:5806 (stichting Loterijverlies tegen Staatsloterij)
Zie eerder IEF 12702. Reclamerecht, misleidende reclame, onrechtmatige handelspraktijk, collectieve actie. Eerder in mei 2013 heeft Loterijverlies in hoger beroep een verklaring voor recht gekregen dat Staatsloterij gedurende de periode 2000 t/m 2007 misleidende mededelingen heeft gedaan over het wel- of niet-gegarandeerd zijn van de prijzen, de winkansen en het aantal gewonnen prijzen en hierdoor in strijd heeft gehandeld met artikel 6:194 (oud) BW. Nu vordert Loterijverlies het verspreiden van de deelnemersbrief te staken en een rectificatie te sturen. Volgens haar is de deelnemersbrief onvolledig betreffende het arrest van 28 mei en is daarom te kwalificeren als misleidende reclame ex 6:194 van het Burgerlijk Wetboek (BW), dan wel een oneerlijke handelspraktijk ex artikel 6:193d BW. Zij stelt verder dat zij door deze handelswijze van de Staatsloterij schade lijdt aan haar reputatie en deelnemers misloopt.

De voorzieningenrechter is het hier niet mee eens. Het is wel een mededeling in de zin van artikel 6:194 BW, maar  deelnemersbrief  kan niet gezien worden als misleidend. Ook is er geen sprake van een oneerlijke handelspraktijk. De Staatsloterij is verder niet verplicht om potentiële crediteuren (stichting Loterijverlies) te informeren.

De beoordeling
4.3 In de deelnemersbrief wordt eerst, onder de vetgedrukte tekst “Rechtszaak” door de Staatsloterij ingegaan op het arrest van het gerechtshof. Daarover worden geen inhoudelijke mededelingen gedaan, de Staatsloterij volstaat met op te merken dat zij de zaak aan de Hoge Raad voor zal leggen. Het enkel vermelden er zelf van overtuigd te zijn juist te hebben gehandeld en dat cassatie zal worden ingesteld, zonder inhoudelijk in te gaan op hetgeen door het gerechtshof is geoordeeld, acht de voorzieningenrechter niet misleidend, noch een handelspraktijk waarbij voor een consument essentiële informatie wordt achtergehouden, noch op andere grond onrechtmatig. Voor dit oordeel is mede van belang dat het arrest van het gerechtshof inhoudelijk alleen twee verklaringen voor recht bevat, en derhalve niet tot directe aanspraken voor de consument leidt. De stelling van Stichting Loterijverlies dat door de deelnemersbrief consumenten het nut van het, via Stichting Loterijverlies, instellen van een vordering jegens de Staatsloterij niet op waarde zouden schatten en ervan zouden kunnen worden weerhouden om zich bij haar aan te sluiten, wat mogelijk tot verjaring van hun vordering zou kunnen leiden, acht de voorzieningenrechter, nog afgezien van het speculatieve karakter ervan, ongegrond. Geen rechtsregel verplicht de Staatsloterij om potentiële crediteuren eigener beweging te informeren over de mogelijkheden voor het instellen en erkend krijgen van een vordering en het waarschuwen voor het mogelijk verlopen van een verjaringstermijn. Dat de Staatsloterij dat heeft nagelaten is dan ook niet onrechtmatig.

4.5 Aannemelijk is dat de Staatsloterij onder het kopje “Prijzen” ingaat op berichtgeving zoals weergegeven onder rechtsoverweging 2.3. De stelling dat er prijzen ten onrechte niet zijn uitgekeerd (die gemakkelijk tot de conclusie kan leiden dat de Staatsloterij hiertoe alsnog dient over te gaan) is geen juiste weergave van het arrest van het gerechtshof. Dat de Staatsloterij dat beeld wenst recht te zetten kan daarom niet onrechtmatig worden geacht.

4.6. Door beide onderwerpen direct na elkaar te behandelen kan bij de lezers van de deelnemersbrief de indruk ontstaan dat ook de laatste alinea een reactie op het arrest van het gerechtshof bevat. Nu echter in de media beide onderwerpen ook steeds gezamenlijk aan de orde zijn gesteld acht de voorzieningenrechter dit geen omstandigheid die de inhoud van de deelnemersbrief alsnog onrechtmatig maakt.

RB 1912

Finish trekt zich niks aan van eerdere uitspraak commissie

RCC 28 augustus 2013, dossiernr. 2013/00571 (Finish vaatwasmiddelen)
Zie eerder: RB 1860 ALERT. Onduidelijke en misleidende informatie, onderzoek, aanbeveling. Het betreft een televisiereclame voor Finish vaatwasmiddelen.

De klacht - Klager heeft tegen deze reclame-uiting de volgende bezwaren. Na enkele inleidende testimonials wordt gezegd “Het is dus niet verrassend dat het door jullie als eerste gekozen werd”, waarmee gerefereerd wordt aan het vaatwasmiddel Finish. De onderbouwing hiervoor lijkt de onder in beeld staande disclaimer: “Voor Finish vaatwastabletten. Gebaseerd op een test door The Insiders, 1136 mensen, NL maart 2013.” Hierdoor wordt de indruk gewekt dat veel huishoudens hebben deelgenomen aan een verkiezing waarbij Finish als beste product werd gekozen. Echter niet is gebleken dat er een verkiezing heeft plaats gevonden. Aan degenen die zich bij The Insiders voor deelname hebben aangemeld, is gratis een pak Finish Quantum gestuurd waarna hen 3 vragen over het product zijn gesteld. Deze test biedt geen basis voor de bewuste claim.

Vervolg van de klacht - Vervolgens wordt gezegd: “Ontdek zelf waarom duizenden nieuwe huishoudens voor Finish hebben gekozen. Doe mee met de Finish revolutie.” Daarbij verschijnt onder meer in beeld de tekst: “Aantal verpakkingen verkocht volgens AC Nielsen Data tussen juni 2012 en mei 2013”. Echter de AC Nielsen data tonen aan dat de Finish-producten in de aangegeven periode nooit nr. 1 zijn geweest. De AC Nielsen data kunnen niet dienen ter onderbouwing van het in de uiting gestelde. Zij lijken alleen vermeld te zijn om te suggereren dat sprake is van objectieve data.

De bestreden reclame-uiting
Het betreft de televisiereclame voor Finish vaatwasmiddelen, waarin het volgende  worden gezegd:
VO:                  Elke keer als iemand voor Finish kiest, creëert hij een dynamiek en wil hij
                        het delen.
Annekereker:  De vaat is schoner en glanst meer!
Hester 123:     In één woord geweldig!
Slabetje:          Ik gebruik niets anders meer!
VO:                  Het is dus niet verrassend dat het door jullie als eerste gekozen werd.
                        Ontdek zelf waarom duizenden nieuwe huishoudens voor Finish hebben
                        gekozen. Doe mee met de Finish revolutie.
Onder in beeld verschijnen onder meer de volgende teksten:
 “Voor Finish vaatwastabletten. Gebaseerd op een test door The Insiders, 1136 mensen,
  NL maart 2013.”
Tot slot verschijnen in beeld de teksten: “Doe mee met de Finish revolutie”, “Gekozen  # 1 door consumenten”.
 
In verband met het gebruik van het woord kiezen, verwijst klager naar de uitspraak van de Commissie van 4 juli 2013 (dossier: 2013 00394) waarin de Commissie -kort gezegd- oordeelde dat “kiezen” in combinatie met “Finish revolutie” niet duidt op een éénmalige keuze voor een Finish-product.
Uit eerder in opdracht van adverteerder door het onderzoeksbureau GfK verricht onderzoek was gebleken dat van een verandering als in de uiting werd gesuggereerd,
geen sprake  was.
 
Op grond van het vorenstaande acht klager de reclame-uiting in strijd met de waarheid en derhalve in strijd met artikel 2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Tevens is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van de artikelen 7 en 8 NRC.
 
Gezien de ernst van de misleiding en gezien het feit dat adverteerder zich weinig aantrekt van de uitspraak van de Commissie van 4 juli 2013 verzoekt klager de uitspraak als “Alert” onder de aandacht van derden te brengen.

Het oordeel van de Commissie|
De Commissie heeft met betrekking tot de gewraakte reclame-uiting het volgende overwogen.

Allereerst overweegt de Commissie dat niet duidelijk is op welk Finish-product het in de uiting gestelde betrekking heeft. Op één van de eerste beelden komt Finish Quantum, dat -naar klager stelt- het best presterende product uit het Finish assortiment is, groot en duidelijk in beeld. Vervolgens worden geen verpakkingen meer getoond en wordt uitsluitend over Finish gesproken. Aangezien de door The Insider uitgevoerde test, waarop adverteerder zich voor een belangrijk deel van het in de uiting gestelde baseert, betrekking heeft op Finish Quantum, lijken de resultaten van Finish Quantum te worden toegerekend aan Finish producten in het algemeen.

Na enkele testimonials wordt gezegd: “Het is dus niet verrassend dat het door jullie als eerste gekozen werd”. De testimonials zijn afkomstig uit een door The Insiders uitgevoerde test. In het kader van deze test kregen de deelnemers een pak Finish Quantum cadeau, waarna van hen onder meer werd verwacht “ (…) regelmatig rapporten te sturen waarin je beschrijft wat je van het product vindt, met wie je erover hebt gesproken, hoe lang jouw gesprekken hebben geduurd enz.”. Als richtlijn voor een testimonial over Finish Quantum doet The Insider de volgende suggesties:

“1. Duid aan welke vaatwastabletten je vóór de campagne gebruikte.
2. Kies je houding t.o.v. Finish Quantum vóór de campagne startte (bv. neutraal).
3. Duid met een aantal sterren aan hoe tevreden je nu bent over Finish Quantum.
4. Geef je uitgebreide mening (bv. welke resultaten je ziet met Finish Quantum,vergeleken met jouw vorige vaatwastabletten”.

Gelet op het bovenstaande kan de door The Insider uitgevoerde test niet worden aangemerkt als een test die voldoet aan de daaraan te stellen eisen van objectiviteit en vormt deze geen valide en betrouwbare basis voor de gewraakte mededeling.

Voorts wordt gezegd “Ontdek zelf waarom duizenden nieuwe huishoudens voor Finish hebben gekozen. Doe mee met de Finish revolutie”.

Adverteerder baseert zich bij de genoemde hoeveelheid nieuwe huishoudens op van Nielsen afkomstige gegevens. In de periode juni 2012 t/m mei 2013 zijn er, aldus de gegevens van Nielsen, gemiddeld per week 40.737 pakken Finish verkocht en 3.835 pakken Finish Quantum. Deze verkoopgegevens rechtvaardigen niet de conclusie dat “duizenden nieuwe huishoudens voor Finish hebben gekozen”, alleen al omdat door één huishouden meer malen een verpakking kan zijn gekocht.

Tot slot verschijnt in beeld de tekst “Doe mee met de Finish revolutie”, “Gekozen # 1 door consumenten”.

Zoals de Commissie overwoog in haar uitspraak van 4 juli 2013 (dossier: 2013 00394)

wordt door te spreken van een “Finish revolutie” de indruk gewekt dat sprake is van een radicale, opzienbarende verandering in het gebruik van vaatwasmiddelen ten gunste van Finish en de gemiddelde consument zal deze mededeling aldus begrijpen dat de “duizenden nieuwe huishoudens” Finish enige tijd hebben gebruikt en dus meer malen hebben gekocht. De gegevens waarop adverteerder zich bij deze mededeling baseert, bieden daarvoor geen grondslag.

Ook bieden de gegevens, waarnaar adverteerder voor de juistheid van het in de uiting gestelde verwijst, geen grondslag voor de tekst “Gekozen # 1 door consumenten”.

Blijkens het voorgaande is de Commissie van oordeel dat in de reclame-uiting onjuiste en voor de gemiddelde consument onduidelijke informatie wordt verstrekt als bedoeld in artikel 8.2 aanhef van de Nederlandse Reclame Code (NRC).

Voorts is de Commissie van oordeel dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen. Om die reden is de reclame-uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC. Er is, gelet het vorenstaande onvoldoende aanleiding de uiting tevens in strijd met artikel 2 NRC te oordelen.

Omdat adverteerder, naar uit de gewraakte reclame-uiting blijkt, geen gehoor heeft gegeven aan de eerdergenoemde aanbeveling van de Commissie van 4 juli 2013 (dossier 2013 00394) heeft de Commissie besloten gebruik te maken van de haar in artikel 18 lid 4 van het Reglement betreffende de Reclame Code Commissie en het College van Beroep gegeven bevoegdheid om de uitspraak onder de aandacht van een breed publiek te brengen.

De beslissing
Op grond van het vorenstaande acht de Commissie de reclame-uiting in strijd met artikel 7 NRC en beveelt zij adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken. Voorts heeft de Commissie besloten om de uitspraak onder een breed publiek te brengen als bedoeld in artikel 18 lid 4 van het Reglement betreffende de Reclame Code Commissie en het College van Beroep.

 

RB 1915

De nr. 1 in smaak wordt gezien als subjectieve claim

RCC 28 augustus 2013, dossiernr. 2013/00555
Vergelijkende reclame, verpakking, etiket, afwijzing. Het betreft de verpakkingen, zowel de doosjes als de individuele zakjes, van Buisman Premium koffie, in ieder geval de smaken Latte Macchiato, Café au Caramel, Hot Chocolate en Cappuchino. Op de voorzijde van deze verpakkingen staat: “NR 1 IN SMAAK".

De klacht -  Nestlé acht de op deze verpakkingen staande tekst in strijd met de artikelen 8.2 b en  8.3 c en derhalve in strijd met artikel 7 van de Nederlandse Reclame Code (NRC), alsmede in strijd met artikel 1 Reclamecode Voor Voedingsmiddelen (RVV).

Vervolg klacht - Met de gewraakte mededeling claimt Buisman dat zijn producten qua smaak superieur zijn aan alle andere producten die op de markt worden gebracht, waaronder de producten van Nestlé. 
Verwacht mag worden dat aan deze claim een gedegen consumentenonderzoek ten grondslag ligt. Informatie daarover ontbreekt echter.
Bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing van de claim, acht Nestlé deze onjuist en daardoor misleidend. Nu gegevens over het onderzoek ontbreken, mist de consument essentiële informatie in de zin van artikel 8.3 c. NRC. 
Anders dan Buisman tegenover klager heeft gesteld, gaat het hier niet om een algemene (niet-specifieke) claim met een subjectief karakter. De claim betreft echter een heel specifieke eigenschap van koffie, namelijk de smaak.
De claim heeft geen subjectief karakter. Hoewel smaak een eigenschap is die afhankelijk is van de subjectieve beleving van de gebruiker, kan door middel van juist uitgevoerd onderzoek van die beleving wel degelijk tot geobjectiveerde en controleerbare uitspraken over smaak worden gekomen (bv. RCC 1 juli 2008, dossier 2008 08.0198).
De wijze waarop de claim vermeld is, duidt niet op gebruikelijke overdrijving, maar wekt de indruk dat een consumentenonderzoek heeft plaats gevonden waar de desbetreffende koffie op de eerste plaats is geëindigd. Deze indruk wordt versterkt door de vormgeving, waarbij “NR 1” is geplaatst in een lauwerkrans en dit op de verpakking is geplaatst als ware sprake van een medaille.
De reclameclaim laat daarmee de mogelijkheid open dat een onafhankelijke derde het gepresenteerde resultaat heeft gevonden. Gegevens omtrent controleerbaarheid en representativiteit blijven onvermeld en ook is onduidelijk met welke producten de betreffende Buisman-producten zijn vergeleken.

Het oordeel van de Commissie
Ten aanzien van de door Buisman gebezigde claim “NR. 1 IN SMAAK” op verpakkingen van verschillende smaken Buisman Premium koffie overweegt de Commissie als volgt.
Het is een adverteerder toegestaan om zich bij de aanprijzing van zijn producten te bedienen van enige mate van overdrijving en naar het oordeel van de Commissie is voldoende duidelijk dat daarvan in het onderhavige geval sprake is.
De gemiddelde consument zal deze claim opvatten als een subjectieve claim, waarmee Buisman uitdrukking geeft aan zijn persoonlijke mening met betrekking tot de smaak van het bewuste product. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat een smaakwaardering bepaald wordt door een sterk persoonlijke beleving.
Met betrekking tot de aanduiding “NR 1” overweegt de Commissie dat deze niet noodzakelijkerwijze duidt op het hebben plaatsgevonden van een objectieve smaaktest en bij gebreke van een verwijzing in de richting van een dergelijke test, zal de gemiddelde consument, deze aanduiding dan ook niet opvatten als de conclusie die het resultaat is van een op objectieve wijze uitgevoerde smaaktest.
Gelet op het bovenstaande is de Commissie van oordeel dat de gemiddelde consument de claim zal opvatten als een niet ongebruikelijke, in reclame toelaatbare overdrijving, zodat de klacht ongegrond is.
 
De beslissing
Gelet op het vorenstaande wijst de Commissie de klacht af.

RB 1914

Op fles aangebrachte tekst "100 % biodegradable" is onjuist

RCC 28 augustus 2013, dossiernr. 2013/005463 (100% biodegradable)
Verpakking, etiket, aanbeveling. Het betreft de claim “100% Biodegradable /recycable, bottles for a healthier earth” die is aangebracht op halve liter drinkwaterflessen.

De klacht - Met deze tekst wordt geappelleerd aan het milieu. De flessen zijn echter gemaakt van PET (Recycle code 01) en de doppen zijn van PE-HD (Recycle code 02). Beide stoffen zijn niet biologisch afbreekbaar, maar alleen te recyclen. Met deze claims wordt getracht de consument tot aankoop te bewegen vanwege de ogenschijnlijke milieubewustheid van de fabrikant.

Het oordeel van de Commissie
De bewuste fles is een verpakking en derhalve een reclame uiting in de zin van artikel 1 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Op de verpakking wordt, met de gewraakte mededeling, expliciet gerefereerd aan milieuaspecten verbonden aan het product, zodat de Milieu Reclame Code (MRC) daarop van toepassing is.

Adverteerder heeft erkend dat de op de bewuste fles aangebrachte tekst “100 % biodegradable” niet juist is.

Ingevolge artikel 2 MRC mogen -kort gezegd- milieuclaims niet misleidend zijn ten aanzien van milieuaspecten betreffende het aangeprezen product en ingevolge artikel 3 MRC dienen milieuclaims aantoonbaar juist te zijn. Gelet hierop acht de Commissie de uiting in strijd met de artikelen 2 en 3 van de MRC.

Het bovenstaande laat onverlet dat het waardering verdient dat adverteerder streeft naar een voor het milieu zo min mogelijk belastende verpakking.

De beslissing
Op grond van het vorenstaande acht de Commissie de reclame-uiting in strijd met de artikelen 2 en 3 MRC en beveelt zij adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

RB 1913

speciaal voor u geselecteerde zuigelingenvoeding overtreedt Warenwet

RCC 28 augustus 2013, dossiernr. 2013/00543 (zuigelingenvoeding)
Voeding, verbod, aanbeveling. Het betreft een uiting in de door verweerder op 5 juli 2013 per e-mail aan klaagster gezonden nieuwsbrief. Onder het kopje “Vandaag speciaal voor u geselecteerd” is onder meer een pak “Friso 1 Zuigelingenvoeding Comfort 0-6 Maanden” afgebeeld met daarbij de prijs van € 19,99.

De klacht - De aanprijzing van het product Friso 1 als “speciaal voor u geselecteerd”, met daarbij een rechtstreekse link naar dit product, is een overtreding van het verbod op reclame voor kunstmatige zuigelingenvoeding voor baby’s van 0 tot 6 maanden.

Het oordeel van de Commissie
De uiting betreft een nieuwsbrief waarin diverse artikelen worden aangeboden met bijbehorende prijzen, waaronder zuigelingenvoeding. Aldus is sprake van het rechtstreeks aanprijzen van zuigelingenvoeding en derhalve van reclame in de zin van artikel 1 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Daaraan doet niet af dat eerder vertoond koop- en surfgedrag van degene aan wie de nieuwsbrief wordt gestuurd de basis vormt voor de producten die worden getoond.

Ingevolge artikel 2 van de Warenwetregeling zuigelingenvoeding 2007 dient het verhandelen van volledige zuigelingenvoeding te geschieden met inachtneming van artikel 14 van Richtlijn 2006/141/EG. Laatstgenoemd artikel bepaalt dat het verboden is om reclame te maken voor volledige zuigelingenvoeding, anders dan in gespecialiseerde publicaties op het gebied van babyverzorging en in wetenschappelijke publicaties, en dat deze reclame slechts gegevens van wetenschappelijke en feitelijke aard mag bevatten die niet mogen impliceren noch doen geloven dat flesvoeding even goed of zelfs beter is dan borstvoeding.

De onderhavige reclame voor Friso 1 Zuigelingenvoeding Comfort, waarvan niet in geschil is dat dit volledige zuigelingenvoeding betreft voor baby’s van 0 tot 6 maanden, voldoet niet aan voornoemde voorwaarden. Dit impliceert dat reclame is gemaakt in strijd met artikel 2 van de Warenwetregeling zuigelingenvoeding 2007 en daardoor in strijd met de wet als bedoeld in artikel 2 NRC.

De beslissing
De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 2 NRC. Zij beveelt verweerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.