RB
RB 3869
25 november 2024
Artikel

Laatste plekken: Jurisprudentielunch Merken-, Modellen- en Auteursrecht op woensdag 27 november 2024

 
RB 3867
11 november 2024
Uitspraak

HvJ EU: Parfümerie Akzente

 
RB 3866
8 november 2024
Artikel

Carly van der Beek treedt toe als Senior Associate bij Pinsent Masons Nederland

 
RB 1450

Reclame voor buitenlandse casino's

HvJ EU 12 juli 2012, zaak C-176/11 (HIT hoteli, HIT LARIX tegen Bundesminster für Finanzen)

In steekwoorden: „Artikel 56 VWEU – Beperking van vrijheid van dienstverrichting – Kansspelen – Regeling van lidstaat op grond waarvan reclame voor in andere staten gelegen casino’s verboden is, wanneer niveau van wettelijke spelersbescherming in deze staten niet overeenstemt met op nationaal vlak gewaarborgd niveau – Rechtvaardiging – Dwingende redenen van algemeen belang – Evenredigheid het bewijs wordt geëist dat de toepasselijke regeling van de andere lidstaat bescherming van een in wezen gelijkwaardig niveau tegen de gevaren van het spel biedt als zijzelf.

Antwoord: Artikel 56 VWEU moet aldus moet worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen de regeling van een lidstaat die reclame in deze lidstaat voor in een andere lidstaat gelegen casino’s slechts toestaat wanneer de wettelijke bepalingen inzake spelersbescherming van die andere lidstaat waarborgen bieden die in wezen gelijkwaardig zijn aan die van de overeenkomstige wettelijke bepalingen van de eerste lidstaat.

Uit't perscommuniqué 101/12: Reclame voor buitenlandse casino’s mag onder bepaalde voorwaarden verboden worden. Een lidstaat mag reclame voor casino’s in een andere lidstaat verbieden wanneer daar geen gelijkwaardige spelersbescherming wordt geboden.

In het licht hiervan antwoordt het Hof dat het recht van de Unie zich niet verzet tegen de Oostenrijkse regeling wanneer voor de verkrijging van de vergunning om reclame te maken enkel het bewijs wordt geëist dat de toepasselijke regeling van de andere lidstaat bescherming van een in wezen gelijkwaardig niveau tegen de gevaren van het spel biedt als zijzelf.

Een dergelijke regeling, die de vrijheid van dienstverrichting beperkt, wordt gerechtvaardigd door het doel om de bevolking te beschermen tegen de gevaren van kansspelen. Gelet op dit doel, lijkt zij exploitanten van buitenlandse casino’s geen overdreven last op te leggen en is zij bijgevolg mogelijkerwijs in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.

Anders is het evenwel – zodat een dergelijke regeling als onevenredig moet worden beschouwd –, indien die regeling eist dat in de andere lidstaat identieke regels gelden, of indien zij regels zonder rechtstreeks verband met de bescherming tegen de gevaren van het spel stelt.

Het staat hoe dan ook aan de nationale rechter om zich ervan te vergewissen dat de bestreden wettelijke bepalingen de vergunning om reclame te maken voor in een andere lidstaat gevestigde kansspelinrichtingen enkel afhankelijk stellen van de eis dat de regeling van deze laatste in wezen  gelijkwaardige waarborgen biedt als de nationale regeling ten aanzien van het rechtmatige doel particulieren te beschermen tegen de gevaren van het kansspel.

Antwoord

RB 1448

Allergeneninformatie wijn, ei en melk: pictogrammen

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 579/2012 van de Commissie van 29 juni 2012 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 607/2009 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 479/2008 van de Raad wat betreft beschermde oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen, traditionele aanduidingen, etikettering en presentatie van bepaalde wijnbouwproducten

De in Richtlijn 2007/68/EG van de Commissie vastgestelde afwijking van die verplichting voor wijn, in de zin van bijlage XI ter van Verordening (EG) nr. 1234/2007, die vóór 30 juni 2012 in de handel is gebracht of geëtiketteerd zolang de voorraad strekt, is met  ingang van 30 juni 2012 niet meer van toepassing.

Daarom is het passend etiketteringsvoorschriften voor de genoemde dranken vast te stellen waarin wordt bepaald dat de bij de vervaardiging gebruikte stoffen die in bijlage III bis bij Richtlijn 2000/13/EG zijn opgenomen en waarvan de aanwezigheid overeenkomstig de in artikel 120 octies van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde analysemethoden in het eindproduct kan worden vastgesteld, op het etiket moeten worden vermeld en dat
deze ingrediënten bijgevolg als ingrediënten in de zin van artikel 6, lid 4, onder a), van Richtlijn 2000/13/EG dienen te worden beschouwd.

De vermelding van de in artikel 6, lid 3 bis, van Richtlijn 2000/13/EG bedoelde ingrediënten moeten worden gebruikt voor sulfieten, voor melk en van melk afgeleide stoffen, en voor eieren en van eieren afgeleide stoffen. Deze vermelding kan worden gecombineerd met een van de afgebeelde pictogrammen.

RB 1447

Geringe betekenis van technische gegevens

Hof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem 17 april 2012, LJN BW3101 (A. tegen Auto-Palace Utrecht B.V./Smart Center Utrecht)

Misleidende reclame. Voornaamste kenmerken product. ECE-waarde brandstofverbruik.

Deze zaak gaat om de vraag of A terecht de ontbinding van de koopovereenkomst vordert, omdat de door hem gekochte auto niet aan de overeenkomst voldoet. De auto, Smart Fortwo Cabrio, verbruikt meer benzine dan in de technische specificaties is vermeld. De rechtbank heeft de vordering van A ongegrond verklaard.

Het hof oordeelt mede aan de hand van Europese regelgeving, aangevoerd door A. De ECE-waarde, die verplicht op het label dient te worden weergegeven, kan niet representatief worden geacht voor het brandstofverbruik in de dagelijkse praktijk. De richtlijnen hebben niet tot doel om het brandstofverbruik vast te stellen, maar om een communautaire methode voor het meten van het brandstofverbruik vast te stellen. Het hof oordeelt dat door Smart Center voldoende is gewezen op het karakter van de technische gegevens en de geringe betekenis daarvan in de praktijk. De opgaven in de technische specificaties zijn namelijk bedoeld ter vergelijking van de verschillende voertuigtypen. De rechtbank heeft een onderzoek uitgevoerd naar het verbruik van de tien zuinigste auto's, welke door het hof representatief wordt geacht. Voor alle auto's in die top-10 is een afwijking van 20% of meer vastgesteld. Het hof oordeelt dat uit deze uitkomsten volgt dat het door A gestelde verschil in benzineverbruik niet meebrengt dat de auto niet aan de overeenkomst beantwoordt.

Het hof bekrachtigt de vonnissen van de rechtbank Utrecht van 18 maart 2009 en 9 december 2009 en veroordeelt A in de proceskosten.

4.8 Naar het oordeel van het hof volgt uit de hiervoor weergegeven bepalingen uit de consideransen en de relevante artikelen van de richtlijnen dat zij zowel het opheffen van technische handelsbelemmeringen, die kunnen ontstaan doordat de voorschriften met betrekking tot het meten van het brandstofverbruik van motorvoertuigen van lidstaat tot lidstaat verschillen, beogen te dienen, als het verkrijgen van een schoner milieu (de terugdringing van de emissie van koolwaterstoffen door personenauto’s) en het geven van objectieve, nauwkeurige en uniforme voorlichting aan kopers en gebruikers van auto’s met het oog op de door hen te maken keuze uit verschillende aangeboden modellen aan de hand van de op het voorgeschreven label (brandstofverbruiksetiket) vermelde gegevens over de CO2 uitstoot en het brandstofverbruik.

4.9 Bij de in de richtlijn van 1980, als gewijzigd op 17 december 1993, vastgelegde vaststelling van het brandstofverbruik gaat het om een uniform, onder strikte en gestandaardiseerde condities uitgevoerd, op een laboratoriumproef lijkend, onderzoek. De op grond daarvan gevonden, op het label weer te geven waarde, ook wel de ECE-waarde genoemd, kan niet representatief worden geacht voor het brandstofverbruik in de dagelijkse praktijk. De richtlijnen hebben, anders dan [A] aanvoert, kennelijk ook niet het doel om dit laatste brandstofverbruik vast te stellen, maar wel om een communautaire methode voor het meten van het brandstofverbruik vast te stellen, met de onder 4.8 genoemde doelen. De Nederlandse omzettingswetgeving dient, zoals gezegd, richtlijnconform te worden uitgelegd. Anders dan [A] in hoger beroep aanvoert, kan in zijn processtukken geen gemotiveerde betwisting worden gevonden van de stelling van Smart Center dat de gegevens op het door haar aangebrachte label in overeenstemming zijn met het in Richtlijn 80/1268/EEG, als gewijzigd, voorgeschreven onderzoek, zodat het hof daarvan uitgaat.

4.11 Ten aanzien van de door [A] geuite klachten met betrekking tot het volgen van de uitkomsten van het door de ANWB verrichte, op zijn website gepubliceerde onderzoek overweegt het hof het volgende. Het hof merkt voor zover nodig op dat het de overweging van de rechtbank deelt dat het ter bevordering van de proceseconomie, in het bijzonder ter vermijding van een kostbaar en tijdrovend deskundigenbericht, voor de hand lag om zelf in openbare bronnen onderzoek te doen naar de vraag in hoeverre het door de fabrikant opgegeven verbruik, gemeten volgens de Richtlijn 80/1268/EEG (als gewijzigd) afwijkt van het verbruik in de praktijk, in het bijzonder of een verschil van 25% tussen beide verbruikscijfers ongebruikelijk is, om vervolgens partijen in de gelegenheid te stellen op dat onderzoek en het daarop gebaseerde voorlopige oordeel van de rechtbank te laten reageren.
Aan de stelling van [A] dat bij een openbare bron op het internet niet kan worden geverifieerd welke informatie achter de op te vragen informatie schuilgaat, gaat het hof voorbij. Het gaat erom of de aldus beschikbare informatie van een voldoende betrouwbare en ter zake deskundige bron afkomstig is. [A] heeft niet gesteld dat dit met de website van de ANWB niet het geval is. [A] laat overigens na te vermelden van welke “achterliggende” gegevens hij had willen kennis nemen.

4.12 Het door de rechtbank geraadpleegde, op de website van de ANWB gepubliceerde onderzoek naar het verbruik van de tien zuinigste auto’s, acht het hof evenals de rechtbank representatief. De rechtbank heeft daarbij opgemerkt dat zich bij de tien onderzochte auto’s ook een Smart fortwo Coupé bevindt. Daaruit volgt, anders dan [A] stelt, niet dat de rechtbank niet onder ogen heeft gezien dat dit een andere auto is dan die van [A]. De verwijzing naar de Smart fortwo Coupé is klaarblijkelijk vooral bedoeld om duidelijk te maken dat een vergelijkbare auto van hetzelfde merk tot de in deze groep onderzochte auto’s behoort. Voor alle auto’s in die top-10 is een afwijking van 20% of meer vastgesteld. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat uit deze uitkomsten volgt dat het door [A] gestelde verschil in benzineverbruik tussen het door hem gemeten cijfer en de ECE-waarde (ten aanzien waarvan [A] niet stelt dat dit wordt veroorzaakt door een technisch defect van de auto) niet meebrengt dat de auto niet aan de overeenkomst beantwoordt.

Op andere blogs:
thöenes van der hoeff lichtenveldt advocaten (Informatie over brandstofverbruik bij de aanschaf van auto's misleidend? Niet volgens het Hof Amsterdam.)

RB 1446

Chiropractie een medisch zinloze behandelwijze?

Vzr. RCC 20 juni 2012, dossiernr. 2012/00233 (Chiropractor)

Misleidende reclame. Voornaamste kenmerken product. Gezondheid.

In het Parool staat een advertentie waarin onder andere wordt vermeld: “Het goede nieuws is dat chiropractische behandelingen bewezen hebben de druk op de zenuwen effectief te kunnen verlichten. Door het gebruik van lichte technieken, ben ik in staat om de druk op de zenuw op te heffen. Dit laat de zenuw herstellen en de klachten verdwijnen. Enkele conclusies uit onderzoek: Patiënten meldden 85,5% verbetering van de zenuwsymptomen na slechts 9 chiropracti­sche behandelingen. – Journal of Chiropractic Medicine, 2008. Met chiropractische zorg, rapporteerden patiënten ‘belangrijke verbetering in ervaren welzijn en functie, zenuw­werking en gevoel in de vingers in het algemeen.” JMPT, 1998. “Belangrijke toename in grijpkracht en normalisatie van motorische en sensorische reacties werden genoteerd. Orthopedische testen waren negatief. Symptomen verdwenen.” – JMPT, 1994 Wat deze onderzoeken betekenen is dat u binnenkort verder kunt met uw leven - zonder irritante zenuwklachten.”

Klaagster stelt dat chiropractie een medisch zinloze behandelwijze is. In de richtlijnen van orthopeden, neurologen en neurochirurgen komt deze behandeling niet voor, omdat er geen bewijs van werkzaamheid is. Patiënten met neuropathie krijgen hierdoor valse hoop en wordt een onwerkzame behandeling aangeboden. Chiropractie behoort niet tot de geneeskunde en kan schade veroorzaken. Adverteerder is geen arts en beschikt niet over de bevoegdheid en bekwaamheid om een diagnose te stellen, de oorzaak van een neuralgie of neuropathie vast te stellen en een juiste therapie te kiezen. Het artikel waarin zou staan “85,5% verbetering van de zenuwsymptomen” is niet te vinden.

De voorzitter oordeelt dat klaagster de stelling dat er sprake is van een medisch zinloze behandelwijze onvoldoende heeft onderbouwd, mede gelet op de verstrekkende aard daarvan. Uit de overgelegde stukken van klaagster blijkt niet dat er onder alle omstandigheiden geen enkele werking van chiropractie is te verwachten. Volgens de voorzitter zal de gemiddelde consument de bedoelde mededelingen omtrent het onderzoeken in deze zin zal begrijpen, dat op grond van de genoemde wetenschappelijke publicaties bewezen is dat chiropractie tot de in die publicaties bedoelde concrete resultaten leidt en dat adverteerder ook tot een degelijke prestatie in staat is. Omdat adverteerder in de reclame-uiting de bedoelde publicaties niet heeft overgelegd en klaagster onweersproken heeft gesteld dat het artikel, met betrekking tot het percentage van 85,5%, onvindbaar is, dient de uiting als onjuist te worden beschouwd. De voorzitter oordeeld dat de adverteerder geen juiste informatie heeft verschaft over de resultaten die bij behandeling door hem als chiropractor kunnen worden verwacht. De reclame is misleidend en daardoor oneerlijk.

3) De klacht is gebaseerd op de stelling dat chiro­prac­tie een medisch zinloze be­handelwij­ze is die in richtlijnen van orthopeden, neurologen en neuro­chi­rurgen niet voorkomt omdat er geen bewijs van werkzaamheid is. Volgens klaagster betreft het een “onwerkzame nepbe­hande­ling”. De voorzitter is evenwel van oordeel dat klaagster deze stelling, mede gelet op de vérstrekken­de aard daarvan, onvol­doende heeft onderbouwd. Ook uit het door klaagster in aanvulling op de klacht overgelegde artikel “A systematic review of systematic reviews of spinal ma­nipula­tion”, gepubliceerd in “Journal of the royal society of medicine” in april 2006, volgt niet dat er onder alle omstan­dig­heden geen enkele werking van chiro­practie is te ver­wachten. Het enkele feit dat in dit artikel chiro­practie niet als een “recom­mendable treatment” wordt aangemerkt, doet daaraan niet af.

4) Het staat adverteerder op grond van het voorgaande vrij in reclame-uitingen zijn diensten als chiropractor aan te prijzen. In het onderhavige geval is evenwel geen sprake van een aan­prijzing in algemene zin, maar betreft het reclame waarin specifiek wordt gesteld dat chiroprac­tische behandelingen “bewezen” hebben de druk op de zenuwen effectief te kun­nen verlichten, en dat adverteerder “in staat” is druk op de zenuw op te heffen en zo klachten te laten verdwij­nen. Uit de artikelen waarnaar vervolgens wordt verwezen zou blijken dat “85,5% verbete­ring van de ze­nuw­­sympto­men na slechts 9 chiropractische behandelingen” bereikt wordt, terwijl ook andere positieve concrete resultaten van chiropractische behan­de­lingen worden ge­noemd. Naar het oordeel van de voorzitter zal de gemiddelde consument de hier bedoelde mededelingen in deze zin begrijpen, dat op grond van de genoemde we­tenschap­pelijke publicaties bewezen is dat chiropractie tot de in die publicaties bedoelde concrete resultaten leidt en dat ook adverteer­der tot een dergelijke prestatie in staat is.

5) Het feit dat adverteerder van het voeren van verweer heeft afgezien, impliceert dat hij geen gebruik maakt van de mogelijkheid de juistheid of de eer­lijk­heid van de reclame aan­nemelijk te maken zoals bedoeld in artikel 15 van de Nederland­se Reclame Code (NRC). Nu adverteerder niet de in de reclame-uiting bedoelde publi­caties heeft overgelegd, kan de voorzitter zich geen oordeel vormen over de vraag of deze pu­blica­ties de onder 4) bedoelde mede­de­lingen voldoende aannemelijk maken. Daarbij neemt de voorzitter voorts in aan­mer­king dat klaagster onweersproken heeft gesteld dat het artikel waarin con­creet het per­cen­ta­ge van 85,5% wordt genoemd, onvindbaar is. Op grond daar­van kan niet worden aan­ge­no­men dat dit resultaat ook daadwerkelijk in het algemeen met chiroprac­tie wordt bereikt. Het­zelfde geldt voor de overige resultaten die volgens de reclame-uiting uit onderzoek blij­ken. Op grond hiervan dient de uiting in zoverre als onjuist te worden beschouwd.

6) De voorzitter is op grond van het voorgaande van oordeel dat adverteerder geen juiste in­formatie heeft verschaft over de resultaten die bij behandeling door hem als chiropractor kun­nen worden verwacht, als bedoeld in artikel 8.2 aan­hef en onder b NRC, voor zover het be­treft de mededeling dat chiropractische be­han­de­lin­gen “bewezen” hebben de druk op de ze­nuwen effectief te kunnen verlichten in combinatie met de volgende mededelingen:
• hoe 85% van patiënten van hun gevoelloosheid, tintelingen en scherpe pijnklachten af kwamen
• patiën­ten 85,5% verbetering van de zenuwsymptomen meldden na slechts 9 chiro­practi­sche behandelingen,
• patiënten belangrijke verbeteringen ervaren in welzijn en functie, zenuw­werking en gevoel in de vingers in het algemeen,
• bij patiënten belangrijke toename in grijpkracht en normalisatie van motorische en sensorische reacties werden genoteerd,
• patiënten volgens de onderzoeken binnenkort verder kunnen leven zonder irritante zenuwklachten.
Voorts is de voorzitter van oordeel dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht zou kunnen worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet zou hebben genomen. Om die reden is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

RB 1445

Glasharde garantie niet aannemelijk gemaakt

CVB 3 juli 2012, dossiernr. 2012/0209 (NVI)

Misleidende reclame. Voornaamste kenmerken product.

In een folder van de NVI wordt 'Het incasso keurmerk' (“De kwaliteitsstempel van de NVI incassobureaus”) aangeprezen. In de tekst staat onder meer: “Vertrouwen en zekerheid
De ontwikkeling van het Keurmerk heeft één heel belangrijk doel: de NVI wil de overheid, bedrijven en consumenten(organisaties) het vertrouwen en de zekerheid geven dat incassoactiviteiten in Nederland correct en zorgvuldig uitgevoerd worden. Het Keurmerk geeft die garantie, glashard.”

De klacht is gebaseerd op het feit dat de glasharde toezegging van adverteerder ter zake van het Incasso Keurmerk volstrekt in tegenspraak is met de feitelijke modus operandi van de NVI. De reclame is misleidend en in strijd met de waarheid.

De Commissie oordeelt dat spreken van een 'glasharde' garantie een gebruikelijke en geoorloofde wijze van overdrijving is waarmee door de gemiddelde consument rekening wordt gehouden. Zij wijst de klacht af.

Het College oordeelt dat de NVI voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het Incasso Keurmerk bepaalde waarborgen biedt met betrekking tot de van NVI-leden te verwachten dienstverlening, en aldus voordelen heeft voor (poten­tiële) opdrachtgevers van NVI-leden. Het College stelt dat de genoemde 'glasharde' garantie niet aannemelijk is gemaakt, dat hierbij is voorzien in een geschillenregeling leidt niet tot een ander oordeel. De mededeling in de folder dat het Incasso Keurmerk een 'glasharde' garantie geeft is te absoluut. De reclame gaat volgens het College gepaard met onjuiste informatie. Er worden verwachtingen met betrekking tot het keurmerk gewekt die niet in de vereiste mate worden waargemaakt.

Het College vernietigt de beslissing van de Commissie en acht de reclame-uiting in strijd met artikel 7 NRC.

Het oordeel van het College:

1. De inleidende klacht betreft een folder voor het Incasso Keurmerk van de NVI, waarin onder meer wordt gezegd dat dit keurmerk als doel heeft “de over­heid, be­drij­ven en con­sumenten(organisaties) het vertrouwen en de zekerheid (te) ge­ven dat incassoactiviteiten in Nederland correct en zorgvuldig uitge­voerd wor­den”, ge­volgd door de mededeling: “Het Keurmerk geeft die garantie, glas­hard.” Ook elders in de folder wordt op de waarborgfunctie van het keurmerk en de onderliggende ge­drags­code gewezen. In de folder wordt het Incasso Keur­merk aldus in feite aange­pre­zen als een middel dat in absolute zin garandeert dat incasso-opdrachten juist en zorg­vuldig worden uitgevoerd. Anders dan appellant, is het College van oor­deel dat die aan­prijzing niet specifiek op de overheid is gericht. De NVI stelt ook zelf dat de fol­der is bedoeld om de gecerti­ficeerde bedrijven te on­der­steu­nen bij hun acqui­sitie. Aldus is sprake van een commerciële uiting die ertoe dient opdracht­ge­vers te bewe­gen incasso-opdrachten (uitsluitend) aan NVI-leden te ge­ven. Beoordeeld dient te worden of daarbij sprake is van oneerlijke reclame die het econo­mische gedrag van het gemid­del­de lid van deze specifieke groep verstoort of kan verstoren.

2. Het College is van oordeel dat de NVI op zichzelf genomen voldoende aanne­melijk heeft gemaakt dat het Incasso Keurmerk bepaalde waarborgen biedt met be­trek­king tot de van NVI-leden te verwachten dienstverlening, en aldus voordelen heeft voor (poten­tiële) opdrachtgevers van NVI-leden. De vraag is of deze waar­bor­gen zo ver strek­ken dat zij de mededeling kunnen recht­vaardigen dat spra­ke is van een “glas­harde” garantie met betrekking tot het op correcte wijze uit­voeren van dien­sten door NVI-leden. In dit verband is van belang dat de NVI heeft erkend dat het on­­ver­mij­de­lijk is dat “in indi­viduele gevallen wel eens iets mis gaat”. Mede gelet hier­op kan naar het oordeel van het College niet worden aangenomen dat het Keur­merkin­sti­tuut een dusdanig effectief toezicht uitoefent op NVI-leden dat deze leden hun incasso-activiteiten altijd correct en zorgvuldig uitvoeren. Appellant heeft bovendien gemotiveerd gesteld dat bij een NVI-lid die han­delde in strijd met het Incasso Keurmerk, geen effectieve nale­ving van het keurmerk is afgedwon­gen. Voorts is van belang dat in de brief van het LOSR aan de Minister van Veiligheid & Justitie onder meer staat dat (sommige) NVI-leden incasso­kos­ten dubbel in rekening brengen. Dat deze brief zou zijn ge­schre­ven in de context van een lobby is onvoldoende om deze buiten beschouwing te laten, nu niet is gebleken dat het verwijt met betrekking tot het dubbel berekenen feitelijke grondslag mist.

3. Op grond van het voorgaande is het College van oordeel dat de in de folder ge­noem­de “glasharde” garantie niet aannemelijk is gemaakt. De omstandigheid dat is voorzien in een geschillenregeling leidt niet tot een ander oordeel. Een derge­lijke regeling dient immers te worden onderscheiden van het uitvoeren van ef­fec­tie­ve con­trole op de naleving van het keurmerk, welke controle ook zonder klachten dient plaats te vin­den. Het feit dat relatief slechts weinig gebruik wordt gemaakt van de klachtenrege­ling en slechts een deel van de klachten wordt toege­we­zen, kan evenmin tot het oordeel leiden dat voldoende effectieve controle op de na­leving van het keur­merk plaatsvindt, dit gelet op de verstrekkende garantie die in de uiting wordt gegeven met betrekking tot de kwaliteit van de incasso­werkzaamheden die door NVI-leden onder het keurmerk worden verricht.


4. Het College acht op grond van het voorgaande de mede­deling in de folder dat het Incasso Keurmerk een “glas­harde” garantie geeft dat incassoactiviteiten in Ne­der­land correct en zorgvuldig worden uitgevoerd, te ab­soluut. Aldus gaat de reclame gepaard met onjuiste informatie als be­doeld in artikel 8.2 aanhef en onder b NRC. Voorts is het College van oordeel dat de in aan­mer­king komende doelgroep, te weten de gemiddelde incas­so-opdrachtgever, hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een trans­actie te nemen, dat hij anders niet had geno­men. Er wor­den immers ver­wachtingen met betrekking tot het keurmerk gewekt die, voor zover het betreft de van dit keurmerk te verwachten resultaten en dan meer in het bij­zon­der de “glasharde” ga­rantie dat de onder het keurmerk uit te voeren incas­so­werk­zaamheden correct en zorgvuldig uitge­voerd wor­den, niet in de vereiste mate worden waar­gemaakt.

5. De vraag of sprake is van een valide en effectieve geschillenregeling, is voor de beoor­deling in beroep verder niet relevant, zodat het College die kwestie in het midden laat. Evenmin hoeft op grond van het voorgaande te worden ingegaan op de vraag of het Keur­merk­instituut (op) voldoende (transparante wijze) verantwoor­ding aflegt van de door haar uitgevoerde keurmerk­activiteiten, alsmede of sprake is ge­weest van belangenverstrengeling binnen de NVI en welke betekenis dient te wor­­den toegekend aan de beslissing met betrekking tot artikel 6 van het Reglement.

RB 1444

Mededelingen over middelen in Swinglevend

CvB 19 juni 2012, dossiernr. 2011/01103 (Pharma Nord)

Misleidende reclame. voornaamste kenmerken product. Claims

Uit 't persbericht: De Reclame Code Commissie heeft naar aanleiding van een klacht tegen diverse mededelingen in het blad Swinglevend, nummer 3, 2011, ruim 20 mededelingen in dit blad in strijd met de Nederlandse Reclame Code (NRC) bevonden. Het betreft mededelingen over de middelen Q10 en Bio-Seleen + Zink alsmede over het product B-Daddy, welke te raadplegen zijn in onderstaande beslissing. De Reclame Code Commissie houdt zowel Pharma Nord als Partner Medien hiervoor verantwoordelijk.

De Commissie acht de bestreden uitgave van Swinglevend in strijd met de Geneesmiddelenwet omdat de middelen Q10 en Bio-Seleen + Zink en het product B-Daddy worden gepresenteerd als een geneesmiddel zonder dat daarvoor een handelsvergunning is verleend. Dit is wettelijk verboden en daarom in strijd met artikel 2 van de NRC. Tevens acht de Commissie de uitingen misleidend omdat de werking niet aannemelijk is gemaakt.

Pharma Nord heeft hoger beroep ingesteld tegen een aantal onderdelen van de beslissing van de Commissie. Het College oordeelt drie mededelingen alsnog toelaatbaar. Het betreft twee mededelingen over Bio-Seleen+Zink en een mededeling over B-Daddy. Voor het overige blijft de beslissing van de Commissie in stand.

Omdat beide verweerders al eerder is aanbevolen om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken. is besloten deze uitspraak onder de aandacht van een breed publiek te brengen.

RB 1443

Kosten 'rijklaar maken' essentieel?

Een bijdrage van Hanneke van Lith, UvA Master Informatierecht.

Is de gemiddelde consument een argeloze shop-a-holic of maakt hij een weloverwogen beslissing als het gaat om grote aankopen? Dit is een vraag die van belang is om vast te stellen of bepaalde informatie in advertenties ‘verzwegen’ kan worden. Regelmatig wordt de Reclame Code Commissie (RCC) geconfronteerd met klachten omtrent de ‘verzwegen’ kosten van het rijklaar maken van een auto. Er wordt in een advertentie of tv-commercial een auto aangeboden tegen een bepaalde vanafprijs. De consument komt er in de winkel echter achter dat de kosten van het rijklaar maken niet zijn meegenomen in deze prijs. Deze kosten blijken onduidelijk weergegeven of slecht leesbaar in de reclame-uiting.

De discussie die hieruit voortkomt, komt neer op de vraag of de aanbieding van een auto een uitnodiging tot het doen van een aankoop betreft. Wanneer dit namelijk niet het geval is, zijn de kosten van rijklaar maken niet van dusdanig belang voor de consument. Er wordt bepleit dat de informatie en de prijs in de reclame voor de consument niet volstaat om een besluit te nemen over een grote aankoop, zoals die van een auto. Naar aanleiding van een tv-commercial wordt immers niet de dealer gebeld om de auto uit de commercial te bestellen. Zie hiervoor de blog van Hoogenraad & Haak (Autobranche opgelet: vanafprijs moet inclusief kosten rijklaar maken!)

De Commissie is doorlopend van oordeel dat de kosten van het rijklaar maken essentieel zijn voor de consument bij de aankoop van een auto. Wanneer de kosten van rijklaar maken op een onduidelijke of niet (voldoende) leesbare wijze worden weergegeven en niet bij de aanbiedingsprijs zijn inbegrepen, dan is door de adverteerder niet voldaan aan de verplichting om alle essentiële informatie met betrekking tot de prijs te verstrekken. De Commissie geeft aan dat wanneer deze kosten niet in de genoemde prijs zijn verdisconteerd, zij duidelijk uit de uiting dienen te blijken, zie RCC 1 maart 2012, dossiernr. 2012/00095 (Ford Fiesta Trendi), RCC 2 augustus 2011, dossiernr. 2011/00579 (Kia). Tevens wijst de Commissie zo nu en dan op het feit dat niet gebleken is ‘dat het voor de adverteerder onmogelijk is om de hoogte van de bijkomende kosten reeds in de reclame-uiting te noemen’. (zie: RCC 2 augustus 2011, dossiernr. 2011/00523 (Fiat Panda)). De reclames worden dus als misleidend beoordeeld.

De beslissing van het College van Beroep op 15 juni 2012, zie ook RB 1421, heeft de tongen losgemaakt. Het College stelt vast dat de betreffende reclame-uitingen zijn aan te merken als een uitnodiging tot het doen van een aankoop. Hierbij dient er de volgende essentiële informatie verschaft te worden door de adverteerder: “de prijs, inclusief belastingen, of, als het om een soort product gaat waarvan de prijs redelijkerwijs niet vooraf kan worden berekend, de manier waarop de prijs wordt berekend, en, in voorkomend geval, alle extra vracht-, leverings- of portokosten of, indien deze kosten redelijkerwijs niet vooraf kunnen worden berekend, het feit dat er eventueel deze extra kosten moeten worden betaald”. Hieronder vallen volgens het College ook de kosten van het rijklaar maken van het voertuig. Door het niet opnemen van deze kosten in de totaalprijs is er sprake van misleidende reclame.

Het College heeft aangegeven dat er 'blijkbaar sprake is van de situatie dat binnen de desbetreffende branche een onjuiste opvatting bestaat omtrent verplichtingen die bij de hier genoemde uitingen gelden indien sprake is van een uitnodiging tot aankoop. (...) Het College gaat overigens ervan uit dat de branche kennis neemt van deze uitspraak en zijn reclame-uitingen op televisie en op internet vervolgens zal aanpassen.'

De branche heeft het duidelijk niet helemaal opgepikt, want zie hier de meest recente uitspraak na voornoemde uitspraak met betrekking tot het 'rijklaar maken'. Dit keer met betrekking tot een aanbieding van een elektrische fiets.

RCC 13 juni 2012, dossiernr. 2012/00390 (Fietsgigant)

Misleidende reclame. Prijsvermelding. Rijklaar maken. In deze zaak bevestigt de Commissie het standpunt van het College. De Commissie oordeelt dat er sprake is van onduidelijke informatie ten aanzien van de prijs. Adverteerder (FietsGigant) heeft volgens de Commissie niet voldaan aan de verplichting om in de uitingen essentiële informatie met betrekking tot de (vanaf)prijs te verstrekken. De reclame is misleidend.

De Commissie gaat er hier in feite dus vanuit dat het hier ook gaat om een uitnodiging tot het doen van een aankoop. In deze

De vraag is echter of de kosten van het 'rijklaar maken' bij het aanschaffen van een elektrische fiets ook echt essentiële informatie betreft, gezien het karakter van het product. Gaat het hierbij ook om een uitnodiging tot het doen van een aankoop? Indien het gaat om auto's is er veelal sprake van een weloverwogen beslissing alvorens over wordt gegaan tot het doen van de aankoop, waarbij de consument niet beslist op enkel een advertentie of tv-commercial. Hij maakt een keuze op basis van uitvoering, merk, rijvaardigheid, kleur etc. De potentiële elektrische fietser zal eerder kijken naar aanbiedingen en prijs, in plaats van uitvoering, merk en rijvaardigheid.

Deze laatste zijn elementen die bij een fiets, al dan niet elektrisch, minder van belang zijn. Het aspect van weloverwogenheid is hierbij minder aanwezig. De consument zal dus eerder zijn aankoopbeslissing baseren op de vanafprijs in een advertentie. De kosten van het rijklaar maken zijn dus meer van belang bij de aankoop van een (elektrische) fiets, aangezien deze de prijs doen stijgen. Wanneer deze kosten 'verzwegen' worden zal de consument een keuze kunnen maken, die zij anders niet zou hebben gemaakt. Het is tevens voor de gemiddelde consument niet per definitie duidelijk dat een elektrische fiets 'rijklaar' moet worden gemaakt. Dit is bij auto's echter evident.

Hanneke van Lith

RB 1442

Anti-snurkbeugel past niet iedereen

RCC 14 juni 2012, dossiernr. 2012/00313 (ZQuiet)

Misleidende reclame. Voornaamste kenmerken product. Medisch hulpmiddel.

In een televisiereclame voor het product ZQuiet wordt onder meer gezegd: “Heeft niets tot nu toe gewerkt en eindigt u vaak in verschillende slaapkamers om maar te kunnen slapen? Dat is nu voorgoed voorbij. Nu is er een fonkelnieuwe oplossing die in Amerika door honderdduizenden mensen wordt gebruikt en er gegarandeerd voor zal zorgen dat ook u direct met snurken zal stoppen” en “Tel Sell introduceert ZQuiet Comfortabel en eenvoudig in het gebruik” en “Nu is er eindelijk een apparaat dat u zonder pijn of moeite in kunt doen” en “Bestel voor een gegarandeerd stille nachtrust de ZQuiet”.

Klaagster stelt dat ten onrechte wordt gesuggereerd dat de beugel 'ZQuiet' tegen snurken bij iedereen past en voor iedereen werkt. Voor klaagster was duidelijk dat de ZQuiet niet in haar mond zou passen en niet om haar tanden zou kunnen sluiten. Als men het product niet in de mond kan doen, kan het niet werken.

De Commissie oordeelt dat niet voldoende duidellijk is dat het product niet voor een ieder bruikbaar is. De Commissie acht de reclame voor de gemiddelde consument onduidelijk ten aanzien van de van het gebruikt van ZQuiet te verwachten resultaten. Er is sprake van misleidende reclame.

In de bestreden uiting wordt het product ZQuiet aangeprezen als oplossing voor het probleem van snurken.

In de uiting wordt weliswaar niet uitdrukkelijk gesteld dat ZQuiet voor iedereen geschikt is, maar wel wordt met grote stelligheid en zonder voorbehoud gezegd: “Heeft niets tot nu toe gewerkt en eindigt u vaak in verschillende slaapkamers om maar te kunnen slapen? Dat is nu voorgoed voorbij”, “een oplossing (..) die er gegarandeerd voor zal zorgen dat ook u direct met snurken zal stoppen”, “Nu is er eindelijk een apparaat dat u zonder pijn of moeite in kunt doen” en “voor een gegarandeerd stille nachtrust”. Aldus wordt naar het oordeel van de Commissie in te absolute bewoordingen gewezen op van het gebruik van ZQuiet te verwachten resultaten. Niet voldoende duidelijk is dat het product -naar adverteerder bij verweer heeft meegedeeld- niet voor een ieder bruikbaar is. In zoverre acht de Commissie de reclame voor de gemiddelde consument onduidelijk ten aanzien van de van het gebruik van ZQuiet te verwachten resultaten als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Nu de gemiddelde consument er bovendien toe kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

RB 1441

Roze zalm kan ook wilde zalm zijn

RCC 13 juni 2012, dossiernr. 2012/00356 (Lidl)

Misleidende reclame. Voornaamste kenmerken product.

In De Gelderlander staat de advertentie voor een aanbieding bij Lidl van 2 pakken Trawlic 'wilde zalmfilets' voor € 5,-, alsmede de verpakking.

Op de verpakking van dit product staat bij ingrediënten: 'wilde zalmfilet (100%)'. Er wordt medegedeeld dat uit de vermelding van de letter A of B bij de houdbaarheidsdatum kan worden afgeleid welke vissoort is gebruikt. In de advertentie en op de verpakking staat 'wilde zalm', maar of dit daadwerkelijk het geval is blijkt pas uit de code op de verpakking. Klaagster acht dit misleidend, vooral 'in verband met berichtgeving dat roze zalm kankerverwekkend zou zijn'.

De Commissie oordeelt dat het voor de gemiddelde consument voldoende duidelijk is dat onder de aanduiding 'wilde zalm' de zalmsoorten worden verstaan die in zee zijn gevangen, in tegenstelling tot gekweekte zalm. Het wordt voldoende aannemelijk geacht dat de in de advertentie en op de verpakking gebruikte benaming betrekking heeft op gevangen en niet op gekweekte zalmsoorten. Niet is gebleken dat roze zalm geen wilde zalm kan zijn en wordt er uitdrukkelijk melding gemaakt van de 'zachtroze kleur' van de wilde zamfilets. De Commissie wijst de klacht af.