RB
RB 3838
10 juni 2024
Artikel

Laatste plekken voor de Actualiteitenlunch Reclamerecht

 
RB 3837
3 juni 2024
Artikel

Vacature Simmons & Simmons: Advocaat-stagiaire IP / Life Sciences

 
RB 3836
31 mei 2024
Artikel

Pinsent Masons Amsterdam zoekt voor haar octrooi- en Life Sciences team junior en senior advocaat-medewerkers

 
RB 1391

Kamervragen: Low cost airlines en de bevoegdheid Consumentenautoriteit

Vragen van de leden Bouwmeester en Kuiken (beiden PvdA) aan de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu en de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie over lange reistijd bij low budget vliegmaatschappijen (ingezonden 13 april 2012), Aanhangsel van de Handelingen II 2011-2012, nr. 2 394.

Over de misleiding of oneerlijke handelspraktijken van low cost vliegmaatschappijen en de bevoegdheid van Consumentenautoriteit.

Vraag 1: Kent u het artikel «reistijd low cost langer»?1 (Antwoord: JA)
Vraag 2 Herinnert u zich eerdere vragen over misbruik consumentenvertrouwen door low cost vliegmaatschappijen?2 (antwoord: JA)

Vraag 3: Hoe beoordeelt u de marketingtechniek dat vliegvelden worden gepresenteerd als «ideale toegang tot de hoofdstad», terwijl dit feitelijk niet zo is?
Vraag 4: Deelt u de mening dat met deze marketingtechniek misbruik wordt gemaakt van het vertrouwen van consumenten of dat deze marketingtechniek ten minste misleidend is voor consumenten?

(...)

Antwoord 3 t/m 7
Ik laat het oordeel of er in deze concrete gevallen sprake is van misleiding of een oneerlijke handelspraktijk over aan de toezichthouder en de rechter. Ik ben van mening dat de toezichthouder en de consument met de huidige wet- en regelgeving voldoende mogelijkheden hebben om op te treden tegen misleidende reclame-uitingen.

Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bevat voorschriften over oneerlijke handelspraktijken. Een handelspraktijk is oneerlijk indien de handelaar in strijd handelt met de professionele toewijding en het vermogen van de gemiddelde consument om een geïnformeerd besluit te nemen beperkt. Een handelspraktijk is in het bijzonder oneerlijk als deze misleidend of agressief is. Hierbij merk ik wel op dat een reclamepraktijk waarbij overdreven uitspraken worden gedaan of uitspraken die niet letterlijk dienen te worden genomen, een reclame op zichzelf niet oneerlijk maken (artikel 6:193d BW).

Wel is een handelaar op grond van artikel 6:193d van het BW verplicht om consumenten te voorzien van essentiële informatie die de consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen. Het is dan ook niet toegestaan om essentiële informatie verborgen te houden of deze informatie op onduidelijke, onbegrijpelijke of dubbelzinnige wijze te verstrekken, waardoor de gemiddelde consument een besluit over een overeenkomst neemt of kan nemen, dat hij anders niet had genomen.

Het weglaten van essentiële informatie wordt beschouwd als een misleidende omissie en is onrechtmatig (zie ook artikel 6:193b BW). Dit geldt ook voor reclame (artikel 6:193f). Artikel 6:193f BW geeft aan dat indien er sprake is van reclame er ook essentiële informatie moet worden gegeven. In het algemeen geldt dat wanneer een aanbieder vliegtickets naar een bekende bestemming aanbiedt, maar de vlucht feitelijk naar een andere plaats op een behoorlijke afstand gaat, de aanbieder vooraf duidelijk dient te zijn over de plaats of het vliegveld waar de vlucht feitelijk naar toe gaat. Doet hij dit niet, dan geeft hij feitelijk onjuiste informatie over het aanbod, hetgeen de beslissing van de consument kan beïnvloeden. Hierbij kan van actieve misleiding (artikel 6:193c) sprake zijn.

De branche heeft de Code Reisaanbiedingen, gericht tegen misleidende reclame, opgesteld. Dit is een bijzondere code van de Nederlandse Reclame Code, die de daarbij aangesloten ondernemingen verplicht in reclame-uitingen de prijs te vermelden inclusief de bekende onvermijdbare bijkomende kosten, zoals de vervoerskosten, luchthavenbelasting, brandstoftoeslag en creditcardtoeslagen. Luchtvaartmaatschappijen en reisaanbieders die hebben aangegeven zich aan de Code Reisaanbiedingen te hebben verbonden, zullen zich ook aan die Code moeten houden. Indien een luchtvaartmaatschappij aangeeft te zijn gebonden aan deze Code, maar er in de praktijk niet naar handelt, kan dit tevens een oneerlijke handelspraktijk opleveren.

Als de consument meent dat er sprake is van een overtreding, dan kan hij een klacht indienen bij de toezichthouder of naar de rechter stappen. Daarnaast kunnen consumenten en concurrenten met een klacht over misleidende reclame op grond van de Code Reisaanbiedingen ook terecht bij de Reclame Code Commissie. Concurrenten kunnen elkaar op grond van artikel 6:194 BW aanspreken wanneer er sprake is van misleidende reclame.

Vraag 8 Heeft de Consumentenautoriteit voldoende mogelijkheden en middelen om hiertegen op te treden? Antwoord 8
Ja, de Consumentenautoriteit houdt toezicht op de naleving van consumentenbepalingen uit het Burgerlijk Wetboek, waaronder ook de regelgeving inzake oneerlijke handelspraktijken en e-commerce vallen. Als sprake is van collectieve inbreuken in het consumentenrecht, kan de Consumentenautoriteit besluiten een onderzoek te starten. Dit onderzoek kan leiden tot een sanctiebesluit waarin een boete of last onder dwangsom wordt opgelegd. De Consumentenautoriteit heeft beperkte capaciteit en handhaaft om die reden programmatisch. Zij stelt, aan de hand van signalen die bij haar binnen zijn gekomen en op basis van overleg met maatschappelijke partijen, een tweejaarlijkse een Agenda vast, waarin de aandachtsgebieden voor de betreffende periode worden vastgesteld. Hierdoor kan effectief worden gehandhaafd. Zo heeft de Consumentenautoriteit ondoorzichtige prijzen in de reisbranche aangemerkt als aandachtsgebied in haar agenda voor 2012 en 2013 en is reeds tegen verschillende reisaanbieders opgetreden wegens het aanbieden van optionele elementen tijdens het boekingsproces door middel van het vooraf aanvinken van opties.

Verder is op de website van ConsuWijzer, het informatieloket van de Consumentenautoriteit, de NMa en de OPTA voor reizigers, informatie te vinden over de verplichtingen waaraan adverteerders moeten voldoen; daarnaast kan de consument bij ConsuWijzer een klacht indienen tegen de handelswijze van een aanbieder. Deze klachten vormen een belangrijke informatiebron voor de toezichthouder bij de detectie van eventuele collectieve consumentenproblemen. Daarmee heeft de Consumentenautoriteit voldoende middelen en mogelijkheden beschikbaar om op te treden.

RB 1390

Adviseert u geen alternatieven te gebruiken...

Rechtbank Rotterdam 29 februari 2012, LJN BW4623 (AGIB tegen LELY c.s.)

Misleidende mededelingen omtrent producten die samenhangen met melkrobots.

Agib handelt in, onder meer, producten die samenhangen met het gebruik van melkrobots, zoals uierverzorgingsmiddelen, reinigingsmiddelen en desinfecteermiddelen. Lely c.s. vermarkt melkrobots via een franchiseformule en verzorgingsmiddelen via haar eigen opgeleide adviseurs die in SRV-achtige vrachtwagens door heen Nederland rijden. Nu vordert AGIB verbod tot het doen van misleidende mededelingen over verzorgingsmiddelen in het bijzonder over de geschiktheid om te worden gebruikt bij Lely's merkrobots.

Een verkoopbrochure valt ook onder de werking van 6:194 BW. De navolgende mededeling is niet onrechtmatig omdat het misleidende karakter ontbreekt: uiting a) "De lijst uierspraymiddelen, die geadviseerd worden, zijn samen met Lely bepaald. CA FNZ Agri en Lely hebben door de jarenlange samenwerking een reeks met kwalitatief hoogstaande producten opgesteld. Het advies is maatwerk. De Lely-monteur zal uw Lely A-3 Astronaut afstellen op het geadviseerde uierspraymiddel".

De tweede uiting, het advies om geen alternatieven te gebruiken*, is suggestief. Dat betekent dat in elk geval degene van wie het stuk uitgaat onrechtmatig jegens Agib heeft gehandeld. Daarom dient deze tekst te worden rechtgezet middels een rectificatie. De gevorderde rectificatie wordt, na een niet onredelijk bezwaar, aangepast, omdat de voorsteltekst impliciet vervat de aanprijzing van het product van Agib.

Verder wordt een uitgebreide exercitie gedaan omtrent de misbruik van de machtspositie in een mededingingsrechtelijk kader en de producten die samenhangen met melkrobots.
* Uiting b)"Lely adviseert u geen alternatieven te gebruiken. De verkoopprijzen worden bepaald door Lely. "

In citaten:
4.2.1. (...) Agib noemt het stuk waarin deze zijn opgenomen (zie 2.11) een verkoopbrochure, Lely meent dat het een handleiding betreft, die in zeer besloten kring slechts wordt verschaft aan degenen die al een melkrobot hebben aangeschaft. De mededeling is dus, volgens Lely, niet openbaar gemaakt in de zin van art. 6:194 BW.

4.2.2 De rechtbank is met Agib van mening dat het onder 2.11 bedoelde stuk binnen het bereik van art. 6:194 BW valt, ook als juist is dat dit slechts aan de melkveehouders die een melkrobot type A3 Astronaut hebben aangeschaft is/wordt verstrekt. Dat het een mededeling omtrent een goed dat door Lely wordt aangeboden betreft staat vast, evenals de omstandigheid dat deze is gedaan in de uitoefening van haar bedrijf. Uit de tekst als geciteerd volgt, dat het geen "handleiding" in de normale zin van het woord betreft, nu de gewraakte mededelingen geen instructies bevatten aangaande het door de melkveehouder te maken gebruik van zijn melkrobot.

Gelet op de ratio van deze bepaling moet openbaarmaking in de zin van art. 6:194 BW niet te eng worden opgevat en het betreft hier een mededeling aan het publiek, al gaat het daarbij slechts om een beperkt aantal personen. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden nopen heeft Lely niet aangevoerd.

Dat betekent, dat Lely onrechtmatig heeft gehandeld jegens Agib als zij voldoende onderbouwd heeft gesteld dat van misleidende mededelingen sprake is. In dat geval wordt toegekomen aan de bewijslastverdeling als in art. 6:195 BW bedoeld, te weten dat het aan Lely is om te bewijzen dat de mededelingen waarop het misleidende karakter berust juist en volledig zijn.

4.2.4 Ad b. Het advies om geen alternatieven te gebruiken acht Agib suggestief. De suggestie wordt gewekt dat het product van een ander merk inferieur is; het afraden wekt de indruk dat schade zal ontstaan. De indruk wordt, volgens Agib, gewekt dat het advies specialistisch en onafhankelijk is, terwijl het wordt gegeven door verkopers van Lely.

Lely meent dat geen suggestie omtrent inferioriteit in de mededeling te lezen valt. Deze paragraaf gaat over uierverzorgingsmiddelen en gebruik daarvan luistert nauw. Hoewel er op zich geen bezwaar bestaat tegen gebruik van middelen van ander fabricaat wordt dit advies gegeven, omdat Lely niet van de precieze samenstelling van de producten van haar concurrenten op de hoogte is en niet gehouden is zich daarin te verdiepen.

Een gemiddeld geïnformeerde, normaal oplettende melkveehouder leest, naar het oordeel van de rechtbank, in de mededeling geen bedekte aantijging dat de middelen van Agib inferieur zouden zijn leest en evenmin een bewering dat de verkoper onafhankelijk zou zijn.

De rechtbank is wel met Agib eens dat de tekst bij een dergelijke lezer de suggestie wekt dat het onverstandig zou zijn om een ander product dan dat van Lely te gebruiken. De door Lely gegeven verklaring is niet voldoende om deze tekst te rechtvaardigen. Met name valt niet in te zien dat de onbekendheid met de precieze samenstelling van de producten van de concurrent -waarin Lely zich inderdaad niet hoeft te verdiepen, hoewel zij dat uiteraard wel zou kunnen- noopt tot deze formulering. De opmerkingen over reinigingsmiddelen kunnen, wegens gebrek aan relevantie op dit punt, onbesproken blijven.

Bewijslevering is, gelet op het vorenstaande, niet aan de orde, omdat geen sprake is van betwiste relevante feiten. Dat betekent dat in elk geval degene van wie het stuk uitgaat onrechtmatig jegens Agib heeft gehandeld. Daarom dient deze tekst te worden rechtgezet, nu dat de vorm van genoegdoening is die Agib vordert en in dit geval ook bij uitstek geschikt is. Lely heeft echter bezwaar gemaakt tegen de voorgestelde tekst; dat bezwaar is, gelet op de in die voorsteltekst impliciet vervatte aanprijzing van het product van Agib, niet onredelijk.

De rechtbank zal daarom, bij gelegenheid van een te gelasten comparitie van partijen, met partijen overleggen over een adequate rectificatie. Daarbij kan ook aan de orde zijn wat de precieze rol van Lely West en Lely Consumables in dit kader is, een en ander met het oog op de vraag tot wie een verklaring voor recht, veroordeling en/of gebod zich moet richten.

RB 1389

Zoek de verschillen! De problematiek van vervalste geneesmiddelen

Link

De eerstvolgende rondetafelbijeenkomst van de Vereniging Farmacie en Recht heeft als onderwerp 'vervalste geneesmiddelen': producten die bewust als een authentiek en toegelaten geneesmiddel worden voorgesteld, maar dat niet zijn. De bijeenkomst wordt georganiseerd in samenwerking met het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de Universiteit Utrecht (UU). Vanuit het RIVM zal een bijdrage worden geleverd over het onderzoek naar vervalste geneesmiddelen.

Inschrijven email
Waar RIVM, Antonie van Leeuwenhoeklaan 9, Bilthoven (routebeschrijving)
Wanneer vrijdag 25 mei 2012, 09:30 - 13:00
Prijs Leden VFenR gratis, niet-leden: €35.
Inclusief lunch
Opleidingspunten: Voor het bijwonen van de bijeenkomsten van de Vereniging Farmacie en Recht geldt dat een advocaat per gevolgd netto-uur onderwijs één punt kan opvoeren. De bij onze vereniging gevolgde netto-uren onderwijs kunnen door uzelf worden opgevoerd bij de Orde als u van mening bent dat deze uw vakbekwaamheid ten goede komen. De VFenR houdt hiertoe een aanwezigheidsregistratie bij en verstrekt certificaten achteraf.
Bijlage-uitnodiging pdf

Programma (pdf)

09.00 uur Ontvangst
09.30 – 09.45 uur ALV Vereniging Farmacie en Recht
09.45 – 10.00 uur Opening door dagvoorzitter René van Ierschot (VFenR) voorzitter van de Vereniging voor Farmacie en Recht
10.00 – 10.30 uur Inleidende voordracht over het onderwerp vervalste geneesmiddelen
Waar hebben we het over? (definitie afbakening en misverstanden in definiëring). Welke rol speelt het internet? Hoe is de kwaliteit van vervalste geneesmiddelen? Aard en omvang? Welke middelen zijn populair? Welke trends zijn er? Wat wordt er aan gedaan?
Spreker: Dries de Kaste (RIVM)
Hoofd afdeling Kwaliteitscontrole, Farmacopee en Onderzoek van het Centrum voor de Kwaliteit van Chemisch-Farmaceutische producten
10.30 -11.00 uur Voordracht vanuit het perspectief van de bescherming van de volksgezondheid
Welke aanknopingspunten biedt de gezondheidswetgeving? Welke nieuwe ontwikkelingen zijn daarin waarneembaar? Worden de bestaande mogelijkheden voldoende benut? Welke verbeteringen kunnen worden aangebracht? En wie is daarvoor aan zet?
Spreker: Annejet Meijler (IGZ)
Programmadirecteur Geneesmiddelen
11.00 – 11.30 uur Pauze met posterpresentaties
van de studenten Farmacie van de Universiteit Utrecht die het keuzevak Forensische Farmacie hebben gevolgd
11.30 – 12.00 uur Voordracht vanuit het perspectief van de vergunninghouder
Welke aanknopingspunten biedt het merken- en octrooirecht? Welke nieuwe ontwikkelingen zijn daarin waarneembaar? Worden bestaande mogelijkheden voldoende benut? Welke verbeteringen kunnen worden aangebracht? En wie is daarvoor aan zet?
Spreker: Gregor Vos (Klos Morel Vos en Schaap)
partner bij het advocatenkantoor Klos Morel Vos en Schaap
12.00 – 12.30 uur Discussie en afronding
Ruimte voor het stellen van vragen en voor het met elkaar in debat gaan. Weet u het antwoord op deze vragen?
- Wat zijn vervalste geneesmiddelen, en hoe groot is het probleem?
- Komen deze producten in de reguliere handel?
- Wat is de juridische context van dit probleem?
- Wat is de medische context van dit probleem?
- Welke (juridische) maatregelen zijn en worden er genomen om het vervaardigen van vervalste geneesmiddelen tegen te gaan?
- Welke (juridische) maatregelen zijn en worden er genomen om de verkoop van vervalste geneesmiddelen tegen te gaan?
- Welke partijen zijn daarbij betrokken en hebben daarbij een verantwoordelijkheid?
De dagvoorzitter sluit af met conclusies
Vanaf 12.30 uur Lunch met posterpresentaties van de studenten Farmacie van de Universiteit Utrecht die het keuzevak Forensische Farmacie hebben gevolgd

RB 1388

Atoomstroom is niet 100% CO2-vrij

Vz (toewijzing) RCC 17 april 2012, dossiernr. 2012/00146 (CO2-vrij kernenergie)

Vergelijk RB 1370 en RB 778. De uiting spreekt over "Atoomstroom Kernenergie. Goedkoop en 100% C02-vrij." De klacht gaat over de winning en het transport van de kernbrandstof en het kernafval, welke niet C02-vrij geschiedt.

Adverteerder heeft erkend dat ten onrechte is vermeld dat atoomstroom C02-vrij is.
Aangezien, naar adverteerder zelf ook heeft gesteld, alleen de opwekking van kernenergie C02-vrij is, is de gewraakte mededeling in zijn algemeenheid niet juist.
Gelet hierop is de gewraakte claim, die als Milieuclaim in de zin van artikel 1 van de Milieureclamecode (MRC) dient te worden aangemerkt, te absoluut en is de uiting om die reden in strijd met de artikelen 2 en 3 MRC.

RB 1387

Zondag 12 cent korting

Vz (toewijzing) RCC 17 april 2012, dossiernr. 2012/00238 (zondag 12 ct. korting op benzines)

Het betreft het bij Pompstation de Haan, aan de Huizingalaan te Eindhoven staande reclamebord met de tekst: “A.s. zondag: 12 cent Korting op benzines”. De korting blijkt echter slechts 3 ct per liter, maar 12 cent ten opzichte van de adviesprijs.

De Voorzitter oordeelt dat uit de tekst de indruk volgt dat de benzine 12 ct goedkoper is dan op andere dagen, echter dat is niet het geval.

Uit de gewraakte tekst krijgt men de indruk dat de benzine de komende zondag 12 cent goedkoper is dan op ander dagen. Dat blijkt niet het geval te zijn. De korting ten opzichte van de op andere dagen geldende benzineprijs is maar 3 cent. De genoemde korting van 12 cent is de korting die geldt ten opzichte van de adviesprijs.

Blijkens het hiervoor overwogene is in de uiting onduidelijke informatie verstrekt als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder d van de Nederlandse Reclame Code (NRC).

Voorts is de voorzitter van oordeel dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen. Om die reden is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

RB 1386

Alleen bij de Staatsloterij belastingvrij

CVB 1 mei 2012, dossiernr. 2012/00106 (Alleen bij de Staatsloterij belastingvrij)

In de uiting komt de mededeling 'belastingvrij' voor terwijl de kansspelbelasting, zo luidt het verweer, reeds is ingehouden en afgedragen. Als de Staatsloterij inderdaad de enige kansspelaanbieder zou zijn bij wie geen kansspelbelasting wordt ingehouden, zoals in de reclame wordt gesuggereerd, zou sprake zijn van concurrentievervalsing en schending van regels van mededingingsrechtelijke aard.

De RCC stelt vast dat de gemiddelde consument de mededeling "belastingvrij" begrijpen dat er geen belasting (meer) betaald hoeft te worden en dus geen kansspelbelasting (meer) verschuldigd is; met ontvangt de prijzen netto. Niet weersproken is dat de Staatsloterij als enige adverteert met "belastingvrij". CvB bevestigd dit oordeel.

RCC:'Vast is komen te staan dat over de uit te keren prijs door de Staatsloterij al kansspelbelasting is ingehouden c.q. afgedragen. Dit betekent dat de geafficheerde prijs in zijn geheel wordt uitgekeerd, zonder dat de winnaar daarover nog kansspelbelasting hoeft te betalen. Naar het oordeel van de Commissie zal de gemiddelde consument de mededeling “belastingvrij” in de bestreden uitingen ook in deze zin begrijpen, en wordt niet de (onjuiste) indruk gewekt dat de Staatsloterij geen kansspelbelasting verschuldigd is.
 
Niet is weersproken dat de Staatsloterij als enige loterij in Nederland ervoor kiest de kansspelbelasting vooraf in te houden c.q. af te dragen, terwijl andere loterijen de winnaars de kansspelbelasting over de gewonnen prijzen laten betalen. Gelet hierop acht de Commissie de mededeling dat alleen bij de Staatsloterij de prijzen belastingvrij zijn niet onjuist.

CVB: 2. Het College acht het op grond van het voorgaande niet misleidend dat de Staatslo­te­rij in reclame-uitin­gen de bij haar te winnen prijzen “belastingvrij” noemt. De ge­mid­deld geïnformeerde, om­zich­tige en oplettende con­su­ment zal deze mede­deling al­dus begrijpen, dat men de bij de Staats­loterij te winnen prijzen netto ont­vangt, dat wil zeg­gen zonder dat over die prij­zen be­lasting dient te wor­den ingehouden en afge­dragen. Dit is in overeenstemming met de werkelijkheid zoals de consument die ervaart. Aldus geeft het woord ‘belas­tingvrij’ de consument niet een onjuist beeld van de in de reclame-uitingen genoemde uit te keren prijzen. Voor zover appellant voorts nog stelt dat het woord ‘belastingvrij’ in com­­bi­natie met de naam ‘Staatsloterij’ de in­druk wekt dat de consu­ment bij de Staats­loterij voor­de­liger uit is dan bij andere loterijen, is dit, daargela­ten of de consument deze mede­deling zal betrekken op an­dere loterijen, evenmin onjuist te achten, nu alleen de Staats­loterij de in haar reclame-uitingen gepubliceerde prijzen netto aan de consument uitkeert.
RB 1385

CvB bevestigt ontoelaatbaarheid Slankbrood claims

CvB 19 april 2012, dossiernr. 2011/01158 CvB (Stichting Nederland Bakkerij Centrum (NBC) in opdracht van de brancheorganisaties NBOV en de NVB tegen Bloem Natuurproducten Winschoten B.V.)

Uitspraak ingezonden door Samantha Brinkhuis en Marjolein Bronneman, De Brauw Blackstone Westbroek.

Reclamerecht. Gezondheidsclaims. Bloem adverteert voor een product genaamd Slankbrood met de uitingen "Slankbrood"; "Eet je slank met Slankbrood" en "Slankbrood versnelt vetafbraak". De RCC volgt de klacht van Stichting NBC zodat de beweringen moeten worden aangemerkt als niet toegestane gezondheidsclaims en ook dat de beweringen misleidend zijn, omdat zij niet wetenschappelijk zijn onderbouwd. (RB 1307).

De RCC oordeelde al dat de klacht van het NBC tegen voornoemde gezondheidsclaims gegrond is, omdat sprake is van strijd met de Verordening (EG) Nr. 1924/2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen (de Claimsverordening) en misleiding van de consument. In hoger beroep bevestigt het College van Beroep de eerdere beslissing van de RCC op beide gronden.

Het College stelt in haar uitspraak voorop dat de gezondheidsclaims van Bloem in strijd zijn met de Claimsverordening, omdat de voedingsstoffen in het product Slankbrood niet specifiek voor afslanken en/of een versnelde vetafbraak op de Europese artikel 13-lijst staan. Bovendien, zo oordeelt het College, zijn de claims niet als vergelijkbaar aan artikel 13-lijst claims te beschouwen, zodat een beroep op de overgangsregeling niet kan slagen. Het College bevestigt dat
gezondheidsclaims die niet op de artikel 13-lijst staan, verboden zijn. Het College onderschrijft ook dat de uitingen misleidend zijn, aangezien de beweerdelijke afslankende en versneld vetafbrekende werking van het product onvoldoende aannemelijk is.

"5.5 Naar het oordeel van het College is ten aanzien van geen van de door Bloem genoemde nutriënten gebleken dat deze specifiek voor afslanken of versnelde vetafbraak op de artikel 13-lijst staan. (…)

5.6 Voor zover Bloem stelt dat bij de onderhavige claims sprake is van "similar health claims" respectievelijk "voorbeeldbewoordingen", verwerpt het College deze stelling. De gebruikte claims wijken dusdanig af van de hiervoor genoemde vermeldingen, dat zij niet vergelijkbaar aan bedoelde artikel 13-lijst claims zijn te beschouwen. Nu Slankbrood aldus geen nutriënten bevat die op de artikel-13 lijst staan wegens een geclaimde afslankende/versneld vetafbrekende werking, is niet voldaan aan de voorwaarde als bedoeld in artikel 3 lid 1 aanhef en sub a RVV. De Commissie heeft derhalve terecht geoordeeld dat de gewraakte afslankclaims in strijd met dit artikel zijn. Tevens heeft de Commissie terecht geoordeeld dat Bloem door het voorgaande heeft gehandeld in strijd met artikel 10 lid 1 van de Claimsverordening. Ingevolge laatstgenoemd artikel zijn – voor zover hier relevant – gezondheidsclaims die niet op de artikel 13 lijst staan verboden. Het beroep van Bloem op de overgangsregeling van artikel 28 lid 5 Claimsverordening doet daar niet aan af, reeds omdat de overgangsregeling niet van toepassing is op claims die niet op de artikel 13 lijst staan.

5.8 (…) Naast het feit dat de artikel-13 lijst en de daarmee verband houdende scientific opinions van de EFSA op grond van het voorgaande geen rechtvaardiging kunnen bieden voor het gebruik van de gewraakte claims, heeft Bloem naar het oordeel van het College de gestelde werking ook overigens onvoldoende onderbouwd."

RB 1384

Reclamerecht jurisprudentielunch 2012

De Balie, donderdag 31 mei van 12.00 tot 14.00 uur.
Aangeboden: twee PO-punten voor Advocaten.

Het afgelopen jaar zijn er heel wat interessante uitspraken gewezen rondom het reclamerecht (waaronder wordt verstaan: recht rondom commerciële communicatie).

Tijdens deze bijeenkomst zullen twee ervaren sprekers (Ebba Hoogenraad en professor Jan Kabel) belangrijke en actuele jurisprudentie de revue laten passeren, waarbij zowel Nederlandse uitspraken, zelfregulering en Europese uitspraken rondom commerciële communicatie. In slechts twee uur bent u volledig op de hoogte van de actuele ontwikkelingen in de rechtspraak.

Het gaat onder meer over rechtspraak van het HvJ EU en de Consumentenautoriteit over uitverkopen, kredietovereenkomsten en oneerlijke handelspraktijken. Ook over vergelijkende reclame, de ontwikkelingen op het gebied van alcohol, goede smaak en fatsoen & politici en nog veel meer.

Hier aanmelden

RB 1383

Niet vermelden finaniële compensatie en geen gevolgschade

RCC 26 april 2012, dossiernr. 2012/00202 (Transavia.com)

CVB beroep ingetrokken. Op de website van transavia onder veelgestelde vragen is een item opgenomen over vergoedingen bij vluchtvertragingen. Klager meent dat adverteerder, bij vertraging van meer dan 3 uur conform Verordening 261/2004 en HvJ EU Sturgeon-zaak, niet vermeldt dat de reiziger recht heeft op financiële compensatie. Daarbij stelt adverteerder dat de gevolgschade niet wordt vergoed, terwijl daarmee aan rechtspraak LJN BB7472 voorbij wordt gegaan.

De Commissie oordeelt dat essentiële informatie verborgen wordt gehouden voor wat betreft de financiële compensatie. Tot slot oordeelt zij dat een rechter altijd anders kan beslissen voor wat betreft de gevolgschade.

Naar het oordeel van de Commissie wordt in de bestreden uiting de indruk gewekt dat passagiers in geval van vertraging uitsluitend aanspraak kunnen maken op de in die uiting genoemde verzorging c.q. ticketrestitutie, terwijl bovengenoemde beslissing van het Hof van Justitie erop duidt dat men in geval van vertraging van 3 uur of meer onder omstandigheden ook in aanmerking kan komen voor financiële compensatie. Nu niets in de uiting hierop wijst, is deze onvolledig en is er sprake van een verborgen houden van essentiële informatie die de consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen als bedoeld in artikel 8.3 aanhef en onder NRC. Nu de gemiddelde consument er bovendien toe kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

Ad 2. Dat in de uiting staat: “Gevolgschade wordt niet vergoed”, terwijl niet valt uit te sluiten dat een rechter hierover anders zal beslissen, betekent niet dat de uiting op dit punt in strijd met de NRC is.

 

RB 1382

Weet waar de pijn zit

Vz (afwijzing) RCC 11 april 2012, dossiernr. 2012/00228 (Nurofen)

Klager stelt dat in de uiting wordt gesuggereerd dat het geneesmiddel Nurofen precies daar werkt waar de pijn zich zou bevinden. Het geneesmiddel, met de werkzame stof Ibuprofen verlicht de pijn in zijn algemeenheid en "weet" niet waar de pijn  zit.

De Keuringsraad KOAG/KAG heeft laten weten dat de gewraakte uiting ter keuring en toetsing aan de Code voor Publieksreclame voor Geneesmiddelen (CPG) is voorgelegd en waarom deze door de Keuringsraad op 2 februari 2012 is voorzien van een KOAG-stempel.

Door de aanmaak van prostaglandinen -die de pijn doen voelen en direct gekoppeld zijn aan de plaats van het trauma en dus daar waar de pijn wordt ervaren- te remmen de pijn gericht wordt verlicht. De gewraakte tekst is derhalve niet misleidend, maar stemt overeen met de farmacologische werking van ibuprofen als prostaglandine remmer.

De voorzitter acht het aannemelijk dat het middel de werking heeft die aan de uiting wordt toegeschreven en wijst de klacht af.