Aan de Commissie toekomende recht op vrijheid van meningsuiting
Vzr. Rechtbank Amsterdam, LJN BX3886 (Eiser tegen Stichting Reclame Code)In navolging van RB 1446 (Chiropractor).
Eiser is chiropractor van beroep. Hij heeft in het Parool een advertentie geplaatst waarin reclame wordt gemaakt voor zijn praktijk. Op 20 juni 2012 heeft de Reclame Code Commissie geoordeeld dat deze advertentie misleidend is. Eiser heeft geen juiste informatie verschaft over de resultaten die bij behandeling door hem als chiropractor kunnen worden verwacht. Eiser heeft nu de RCC in rechte betrokken en vordert dat het de RCC wordt verboden een oordeel te geven over de reclame-uiting en dit openbaar te maken en dat hij niet verplicht kan worden zich te onderwerpen aan de klachtprocedure en het oordeel van de RCC.
De voorzieningenrechter oordeelt dat het oordeel van de RCC geen rechtspraak betreft en dat eiser dus niet verplicht is zich aan de procedure bij de RCC te onderwerpen, noch gehouden is haar aanbevelingen op te volgen. Eiser kan zich er echter niet tegen verzetten dat de RCC zich een mening vormt over reclame-uitingen en deze openbaar maakt. Dit valt onder het recht van vrije meningsuiting. Volgens de voorzieningenrechter is niet aannemelijk dat eiser door behandeling van de klacht op onrechtmatige wijze in kwaad daglicht zal worden gesteld en dat inperking van aan de RCC toekomende recht op vrije meningsuiting daarom moet worden ingeperkt. De gevraagde voorzieningen worden geweigerd.
4.6. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat, zoals de SRC ter zitting ook heeft aangevoerd, het oordeel van de Commissie over een aan haar voorgelegde klacht geen rechtspraak betreft, of enig andere daarmee gelijk te stellen bindende vaststelling van burgerlijke rechten en plichten, zoals arbitrage of bindend advies. Het oordeel van de Commissie naar aanleiding van een ingediende klacht betreft een mening over de mate waarin een reclame-uiting volgens de Commissie in overeenstemming is met de binnen een grote kring van belanghebbenden ontwikkelde en aanvaarde normen, die zijn neergelegd in de NRC. De aanbevelingen die zij op basis van die mening doet, zijn rechtens dan ook niet afdwingbaar. Dit betekent dat [eiser] niet verplicht is zich aan de procedure bij de Commissie te onderwerpen, noch gehouden is haar aanbevelingen op te volgen. [eiser] kan zich er evenwel niet tegen verzetten dat de Commissie zich een mening vormt over reclame-uitingen naar aanleiding van aan haar voorgelegde klachten. Evenmin kan [eiser] zich - in beginsel - ertegen verzetten dat de Commissie haar mening aan het brede publiek kenbaar maakt. Dit vloeit voort uit het ook aan de Commissie toekomende recht op vrijheid van meningsuiting, zoals dit onder meer wordt gewaarborgd in artikel 10 lid 1 van het Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Aan dit recht doet, anders dan [eiser] lijkt te betogen, niet af dat hij niet in een contractuele relatie tot de SRC staat. Evenmin doet aan dit recht af dat de uitspraken van de Commissie in de branche als gezaghebbend en leidinggevend worden beschouwd, en dat het niet naleven van haar aanbevelingen in de praktijk nadelige consequenties met zich kan brengen. De omstandigheid dat de uitspraken van de Commissie als gezaghebbend worden ervaren en dat haar aanbevelingen op grote schaal worden nageleefd, hetgeen de SRC onbetwist heeft aangevoerd, geeft er slechts blijk van dat de SRC een in de reclamewereld bestaande behoefte aan een systeem van toezicht op de wijze waarop reclame wordt gemaakt bevredigt en is een teken dat de SRC in de verwezenlijking van haar statutaire doelstellingen succesvol is gebleken.
4.8. In het concrete geval wordt echter aan een beoordeling van een al dan niet onrechtmatig handelen van de Commissie jegens [eiser] niet toegekomen, nu de Commissie op de klacht tegen [eiser] nog geen beslissing heeft gegeven. Hoe die beslissing zal luiden, valt op grond van de voorhanden stukken nog niet te zeggen. De klachtprocedure bij de Commissie is omkleed met een stelsel van aan de gewone rechtspraak ontleende procedureregels. Het standpunt van [eiser] dat het oordeel van de Commissie over de klacht van [B] op voorhand reeds vast staat, wordt door de voorzieningenrechter dan ook niet gevolgd. Tegen deze achtergrond bezien, kan niet worden geoordeeld dat aannemelijk is dat [eiser] door behandeling van de klacht bij de Commissie en door het oordeel van de Commissie op onrechtmatige wijze in kwaad daglicht zal worden gesteld en dat inperking van het aan de Commissie toekomende recht op vrije meningsuiting om die reden noodzakelijk en gerechtvaardigd is.
Op andere blogs:
Hoogenraad & Haak (De vrijheid van meningsuiting van de Reclame Code Commissie)
Kwakzalverij.nl (RCC straft chiropractor Langweiler voor misleidende advertentie)
Nederlands Juridisch Dagblad (Uitspraak Reclame Code Commissie betreft vrije meningsuiting, volgt uit zaak chiropractor Langweiler)
Sprake van excessief gebruik van Fruittella snoep
RCC 23 juli 2012, dossiernr. 2012/00583 (Fruittella)Bijzondere Reclamecode. Het betreft de 'billboarding' rond de televisieserie Goede Tijden Slechte Tijden, waarin wordt medegedeeld dat dit programma mede mogelijk wordt/werd gemaakt door 'Fruittella, vierkant de fruitigste'. De uiting bestaat uit drie delen, waarin is te zien hoe een (tiener)meisje een Fruittella 'snoeppot' leeg eet.
De klager baseert zich op het feit dat de indruk wordt gewekt dat Fruittella snoepjes zo lekker zijn dat je de hele verpakking wel achter elkaar leeg moet eten. Overmatige suikerconsumptie is slecht voor kinderen, die in Nederland steeds meer aan obesitas (gaan) lijden.
De Commissie oordeelt dat in de bestreden uiting de artikel 6 RVV en artikelen 1 en 6 CVZ worden overtreden. In deze uiting, die overigens niet specifiek op kinderen onder 13 jaar is gericht, is sprake van overmatige consumptie c.q. excessief gebruik van Fruittella snoep. Krachtens artikel 6 CVZ dient televisiereclame voor zoetwaren op een van de in artikel 6 CVZ beschreven wijzen een door de RCC vastgestelde, gestileerde afbeelding van een tandenborstel te tonen. Deze ontbreekt in de bestreden uiting van Fruittella. Volgens de Commissie is geen sprake van een dermate humoristisch karakter waardoor de uiting niet strijdig met de RVV en CVZ zou moeten worden bevonden.
Naar het oordeel van de Commissie worden in de bestreden uiting de genoemde bepalingen van de RVV en de CVZ overtreden. In drie fragmenten rondom een - ruim 20 minuten durende - aflevering van GTST is te zien hoe een meisje alleen een Fruittella snoeppot leegeet. De indruk dat de consumptie van het snoep binnen een kort tijdsbestek plaatsvindt, wordt versterkt door het beeld van het op de achtergrond varende bootje, dat in het eerste fragment het beeld binnen komt varen en in de volgende twee fragmenten nauwelijks verder is gevaren. Aldus is in deze uiting, die overigens naar het oordeel van de Commissie niet specifiek op kinderen onder 13 jaar is gericht, sprake van overmatige consumptie c.q. excessief gebruik van Fruittella snoep.
Krachtens artikel 6 CVZ dient televisiereclame voor zoetwaren op een van de in dit artikel beschreven wijzen een door de Reclame Code Commissie vastgestelde, gestileerde afbeelding van een tandenborstel te tonen. Als erkend is komen vast te staan dat een dergelijke afbeelding in de onderhavige uiting ontbreekt. Het gegeven dat door adverteerder de onderhavige billboarding wordt gezien als sponsoring, laat onverlet dat de uitingsvorm van deze sponsoring een reclame-uiting is volgens de definitie van de Nederlandse Reclame Code en in de zin van de CVZ. Het voorschrift van artikel 6 CVZ is derhalve op de bestreden uiting van toepassing.
Daargelaten de vraag of in geval van een humoristisch karakter van de uiting deze niet strijdig met de RVV en de CVZ zou worden bevonden, is naar het oordeel van de Commissie in de onderhavige billboarding, die als zelfstandige uiting ter beoordeling is voorgelegd, geen sprake van de door adverteerder bedoelde ‘knipoog’.
Reclame-overeenkomst in verband met 'Adje'
![]() |
link van buro10 |
Tussenvonnis met betrekking tot reclame-overeenkomst in verband met 'Adje'. DZD exploiteert een onderneming die zich onder meer bezig houdt met het ontwikkelen van theaterconcepten, leveren van entertainment en het produceren van televisieprogramma's. DZD maakt daarbij gebruik van tv-persoonlijkheid 'Adje'. Vervor produceert en verkoopt veranda's en serres, onder meer onder de naam Verasol. Partijen hebben een overeenkomst gesloten welke inhield dat DZD door middel van 'Adje' diensten zou leveren ter promotie van de producten van Vervor. Vervor verkreeg bovendien het recht om films, foto's en het beeldmerk 'Adje' gedurende de overeenkomst te gebruiken voor reclamedoeleinden. DZD heeft de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden.
\De door DZD gestelde feiten en omstandigheden worden grotendeels door Vervor betwist. De rechtbank zal DZD bewijs opdragen van die feiten en omstandigheden. De rechtbank verwerpt de stelling van Vervor, dat de aan Vervor te leveren tickets alleen voorstellingen in het Midi Theater moesten betreffen, als onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank stelt partijen in de gelegenheid zich nader uit te laten over de hoogte van DZD geleden schade. Indien DZD slaagt in het bewijs van haar stellingen, Vervor een toerekenbare tekortkoming heeft gepleegd door te weigeren de overeenkomst uit te voeren.
De rechtbank beveelt een comparitie van partijen en houdt iedere verdere beslissing aan.
Tickets Midi Theater
4.9. Omdat Vervor aan haar verweren ten grondslag legt dat de tickets betrekking moesten hebben op voorstellingen in het Midi Theater, rust op Vervor de stelplicht en zo nodig de bewijslast van de omstandigheden op grond waarvan Vervor meent dat zij redelijkerwijs aan artikel 7.1.1 de zin mocht toekennen dat het ging om voorstellingen in het Midi Theater en dat ook redelijkerwijs van DZD mocht verwachten. Vervor heeft echter in het geheel niets gesteld over dergelijke omstandigheden. Zo heeft Vervor bijv. niet gesteld dat haar klantenkring zich in de regio Tilburg bevond of dat zij er om andere redenen belang bij had dat de tickets alleen voorstellingen in het Midi Theater zouden betreffen. Dat betekent dat de stelling van Vervor, dat de tickets alleen voorstellingen in het Midi Theater moesten betreffen, als onvoldoende gemotiveerd moet worden verworpen. De op die stelling gebaseerde meer subsidiaire verweren van Vervor moeten daarom ook van de hand worden gewezen.
Schade
4.10. Het voorgaande betekent dat, indien DZD slaagt in het bewijs van haar stellingen in verband met de door Vervor gewekte schijn van bevoegde vertegenwoordiging en/of bekrachtiging van de overeenkomst, Vervor een toerekenbare tekortkoming heeft gepleegd door te weigeren de overeenkomst uit te voeren en derhalve aansprakelijk is voor de als gevolg daarvan door DZD geleden schade.4.11. Die schade kan echter niet zonder meer worden gesteld op het bedrag van de door DZD aan Vervor verzonden factuur. Die factuur had immers mede betrekking op 720 tickets voor theatervoorstellingen die feitelijk nooit zijn geleverd, zodat DZD de tegenprestatie voor dat deel van het factuurbedrag niet heeft hoeven verrichten en daarmee kosten heeft bespaard (in het kader van de schadebegroting kan in het midden blijven of DZD ooit tickets aan Vervor heeft aangeboden).
4.12. De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen zich op een comparitie van partijen nader uit te laten over de hoogte van de door DZD geleden schade. Deze comparitie zal tevens worden benut om de mogelijkheden voor een schikking te onderzoeken. De comparitie zal plaatsvinden na de getuigenverhoren, in beginsel direct aansluitend aan het tegenverhoor aan de zijde van Vervor, zodat partijen bij dat tegenverhoor deugdelijk vertegenwoordigd zullen moeten zijn.
Reclame omtrent niet nicotinehoudende e-sigaret mag
Vzr. RCC 10 juli 2012, dossiernr. 2012/00554 (Tommy Teleshopping)Tabak. Strijd met de wet. Het betreft een commercial op Tommy Teleshopping, waarin de niet nicotinehoudende e-sigaret wordt aangeprezen als een alternatief voor gewone sigaretten.
Klager stelt dat voor de e-sigaret geen reclame mag worden gemaakt omdat, in afwachting van de nieuwe regels uit Brussel, de minister heeft vastgesteld dat ert niet mee geadverteerd mag worden.
De voorzitter wijst de klacht af. Er is geen regelgeving die reclame voor niet nicotinehoudende e-sigaretten verbiedt. Het staat de adverteerder vrij reclame te maken voor dit product.
Het oordeel van de voorzitter
De voorzitter is van oordeel dat de Commissie de klacht zal afwijzen. Hij overweegt daartoe het volgende. Adverteerder stelt dat de reclame-uiting betrekking heeft op een niet nicotinehoudende e-sigaret, hetgeen de voorzitter juist acht. Anders dan klager stelt, is er geen regelgeving die reclame voor niet nicotinehoudende e-sigaretten verbiedt. Derhalve staat het adverteerder vrij reclame te maken voor dit product. Wel dient adverteerder zich krachtens artikel 8.3 lid b van de Reclamecode te houden aan gedragscodes waaraan hij zichzelf gebonden verklaart. Uit verweer van adverteerder blijkt dat de “Gedragscode reclame-uitingen niet nicotine houdende elektronische sigaret” van 19 november 2008 van toepassing is. Nu niet is gesteld of gebleken dat de reclame in strijd is met deze gedragscode, acht de voorzitter de klacht ongegrond.
Gehandicapt dochtertje in commercial niet onfatsoenlijk
RCC 20 juli 2012, dossiernr. 2012/00638
RCC 20 juli 2012, dossiernr. 2012/00638A
RCC 20 juli 2012, dossiernr. 2012/00638B
RCC 20 juli 2012, dossiernr. 2012/00638C
RCC 20 juli 2012, dossiernr. 2012/00638D
RCC 20 juli 2012, dossiernr. 2012/00638E (Reclamespotje Diederik Samson)Subjectieve normen. Ideële reclame. Het betreft een televisiecommercial, waarin Diederik Samson, partijleider van de PvdA, toelicht waarom hij de politiek in is gegaan en hoe hij de politiek bedrijft. Hierin zegt hij onder andere: “Mijn kinderen bepalen mede wie ik ben en hoe ik politiek bedrijf. De volgende generatie heeft voor mij twee heel concrete gezichtjes. (…) Ik geloof in de kracht van mensen. Ik geloof dat we samen tot grote dingen in staat zijn. Samen Nederland sterker en socialer maken. Thuis komt dat soms heel dichtbij. Mijn dochtertje is geboren met een handicap. Met heel veel oefenen en hulp van buitenaf komt ze er wel, want ze heeft het doorzettingsvermogen van een dieseltrein. Lopen kan ze al, en aan rekenen en schrijven werken wij nu hard. (…) Goede zorg, het beste onderwijs, een duurzame economie. Voor mijn kinderen, voor hun leeftijdgenootjes, voor de toekomst. Daar strijd ik voor, met alles wat ik in me heb.”
De klachten bestaan uit het feit dat het dochtertje van Diederik Samson voor politieke doeleinden wordt gebruikt en de PvdA hiermee alle fatsoensnormen te buiten gaat. Ook wordt geklaagd over de privacy van het dochtertje en de ongepaste beïnvloeding van potentiële PvdA stemmers.
De Commissie oordeelt het van belang dat het in het onderhavige geval gaat om een reclame-uiting van een politieke partij. Het is de keuze van Samson om in het kader van de verkiezingscampagne een kijkje te geven in zijn gezinssituatie. De Commissie stelt vast dat niet kan worden geoordeeld dat de wijze waarop hieraan invulling is gegeven deze in strijd is met de goede smaak en het fatsoen. Ongeacht hoe men denkt over het laten figureren van familieleden in een commercial en de mogelijke gevolgen die dit wellicht voor de betrokkene(n) kan hebben, geldt niet dat daardoor sprake is van een reclame-uiting die naar hedendaagse maatschappelijke opvattingen als ontoelaatbaar moet worden beschouwd.
Alle klachten worden afgewezen.
Bij de beantwoording van de vraag of een reclame-uiting in strijd is met criteria zoals de goede smaak of het fatsoen, zoals klager kennelijk met zijn klacht bedoelt, stelt de Commissie zich terughoudend op. In een dergelijk geval dient immers te worden getoetst aan subjectieve normen waarbij, anders dan bij objectieve normen, de persoonlijke waardering een belangrijke rol speelt. Bij toetsing van een uiting aan subjectieve normen beoordeelt de Commissie of volgens huidige maatschappelijke opvattingen de grenzen van het toelaatbare zijn overschreden. Voorts is van belang dat in het onderhavige geval sprake is van een reclame-uiting van een politieke partij. Indien een dergelijke uiting voor denkbeelden in strijd met de Nederlandse Reclame Code (NRC) wordt bevonden, dan kan de Commissie de adverteerder slechts vrijblijvend adviseren zich voortaan van een dergelijke wijze van reclame maken te onthouden.
In de onderhavige televisiespot presenteert Diederik Samsom zijn politieke visie en verwijst daarbij onder meer naar zijn dochter die een handicap heeft. Het is de keuze van Samsom om in het kader van de verkiezingscampagne een kijkje te geven in zijn gezinssituatie. Niet kan worden geoordeeld dat de wijze waarop hieraan invulling is gegeven, op grond van het loutere feit dat sprake is van een gehandicapt kind, in strijd met de goede smaak en het fatsoen is. Ongeacht hoe men denkt over het laten figureren van familieleden in een commercial als de onderhavige en de mogelijke gevolgen die dit wellicht in de toekomst voor de betrokkene(n) kan hebben, geldt naar het oordeel van de Commissie dat niet reeds daardoor sprake is van een reclame-uiting die naar hedendaagse maatschappelijke opvattingen als ontoelaatbaar moet worden beschouwd.
Geen reis voor actietarief beschikbaar
CVB RCC 19 juli 2012, dossiernr. 2012/00343 (NS Hispeed)Bijzondere Reclamecode. Betreft het aanbod van treinreizen met de Thalys naar Parijs op de website van NS Hispeed voor het tarief van € 35,-.
Klaagster heeft een aantal tickets met een totaalprijs van € 140,- geselecteerd tegen het actietarief van € 35,- per persoon. Bij het afrekenen verscheen echter de volgende mededeling op de site: “De prijs is aangepast. Tijdens het boeken blijkt het geselecteerde tarief niet meer beschikbaar te zijn. De nieuwe prijs wordt € 320,-”. Volgens een medewerkster van NS Hispeed zijn er rondom weekenden slechts zeer weinig tickets voor het actietarief beschikbaar en dient men zeker 3 maanden van te voren te boeken. Klaagster twijfelt of NS Hispeed ingevolge de Reclamecode Reisaanbiedingen (RR) voldoet aan het zorg dragen voor een redelijke beschikbaarheid van de aangeboden diensten tegen het actietarief.
De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met artikel 7 NRC en in strijd met de zorgplicht voor een redelijke beschikbaarheid van de door haar aangeboden dienst voor de genoemde prijs van € 35,-.
Volgens het College had NS Hispeed maatregelen dienen te nemen om te voorkomen dat de consument die een reis voor een actietarief meent te boeken later wordt geconfronteerd met het feit dat geen reis voor dit tarief beschikbaar blijkt. Op de website van NS Hispeed wordt bij stap 2 van het bestellen het volgende getoond: 'indicatief op basis van beschikbaarheid'.
De gemiddelde consument moet daaruit afleiden dat de reis die hij heeft geselecteerd mogelijk toch niet voor de prijs op basis van het actietareif beschikbaar is. De uiting is dus in strijd met artikel V onder 2 RR in verbinding met artikel 7 NRC, misleidende reclame. Volgens het College was er sprake van een redelijke beschikbaarheid van stoelen tegen het actietarief. Het College vernietigt de beslissing van de Commissie voor zover het betreft het oordeel van de Commissie dat in verband met het aantal beschikbare tickets voor het actietarief artikel V onder 1 RR is overtreden.
Ten aanzien van Grief 1
2. Het College is van oordeel dat voorgaande handelwijze niet voldoet aan de eisen van artikel V onder 2 Reclamecode Reisaanbiedingen (RR). Ingevolge dit artikel dienen reclame-uitingen voor diensten die niet meer beschikbaar zijn onverwijld te worden gestaakt. Tot deze verplichting dient ook te worden gerekend het onverwijld stoppen van het tonen van actietarieven voor dagen dat uitsluitend nog voor een regulier tarief kan worden geboekt. Uit het bepaalde in artikel V onder 2 RR, zoals dat artikel in samenhang met de regeling inzake misleidende reclame in de artikelen 7 en 8 van de Nederlandse Reclame Code (NRC) dient te worden uitgelegd, volgt immers dat de consument erop moet kunnen vertrouwen dat hij de reizen die hij in een boekingsmodule kan selecteren, vervolgens daadwerkelijk kan boeken, óók indien een actietarief van toepassing is. NS Hispeed had op grond van de hiervoor genoemde bepalingen maatregelen dienen te nemen teneinde te voorkomen dat de consument die via haar website een reis voor een actietarief meent te boeken later wordt geconfronteerd met het feit dat geen reis voor dit tarief beschikbaar blijkt.
3. Door het ontbreken van deze maatregelen en nu in stap 2 geen enkele mededeling staat waaruit de consument kan afleiden op welke dagen het nog wel mogelijk is te boeken voor het actietarief, dient de consument die wil boeken voor dat tarief en die daarin niet slaagt omdat na stap 2 voor de geselecteerde reis geen actietarief beschikbaar blijkt, telkens opnieuw een reis te selecteren totdat hij proefondervindelijk erin slaagt een reis voor het actietarief te boeken. Dit kan niet van de consument worden gevergd. Niet gesteld of gebleken is overigens dat het voor NS Hispeed niet mogelijk zou zijn om door middel van een technische voorziening ervoor te zorgen dat de consument niet langer reizen kan selecteren die tegen een actietarief worden aangeboden, maar die niet meer voor een dergelijk tarief beschikbaar zijn.
4. Aan de in artikel V onder 2 RR bedoelde verplichting, zoals dat artikel in samenhang met de regeling inzake misleidende reclame in de artikelen 7 en 8 NRC dient te worden uitgelegd, wordt niet voldaan door in stap 2 de volgende mededeling te tonen: “indicatief op basis van beschikbaarheid”. Deze mededeling houdt overigens een aanwijzing (indicatie) in die niet zo duidelijk is, dat de gemiddelde consument daaruit moet afleiden dat de reis die hij heeft geselecteerd mogelijk toch niet voor de prijs op basis van het actietarief beschikbaar is. Het College komt derhalve, zij het op andere gronden dan de Commissie, tot het oordeel dat de uiting in strijd is met de Reclamecode Reisaanbiedingen, te weten met artikel V onder 2 RR, in verbinding met artikel 7 NRC.
Ten aanzien van grief 2
5. Het College stelt voorop dat ten aanzien van de vraag of in een concreet geval sprake is van een redelijke beschikbaarheid, geen vaste ondergrens geldt. Een dergelijke ondergrens volgt ook niet uit de door NS Hispeed genoemde beslissingen. Derhalve zal, mede gelet op de toelichting bij artikel V onder 1 RR, van geval tot geval dienen te worden beoordeeld of er een redelijke beschikbaarheid is.
6. Uitgaande van de door NS Hispeed in beroep overgelegde gegevens, die geïntimeerde onvoldoende heeft betwist, waren er op 22 juni 2012 in totaal 132 stoelen voor het actietarief beschikbaar en op 25 juni 2012 67 stoelen. Ook indien deze stoelen, zoals geïntimeerde stelt, over verschillende treinen dienen worden verdeeld, is naar het oordeel van het College in het onderhavige geval sprake van een redelijke beschikbaarheid. Grief 2 treft derhalve doel, zodat wordt beslist als volgt.
Frisdrank reclame 'Oggu' misleidend en vergelijkend
RCC 4 juli 2012, dossiernr. 2012/00495 (Oggu)
RCC 4 juli 2012, dossiernr. 2012/00507 (Oggu) Misleidende reclame. Vergelijkende reclame
Beide zaken hebben betrekking op een televisiereclame voor de frisdrank Oggu. Daarin wordt gezegd: “Gezond leven betekent voor mij: lekker eten en drinken waar geen dingen in zitten die ik niet uit kan spreken, maar waar gewoon in zit wat er in hoort. Oggu is zo. Een frisdrank met alleen natuurlijke ingrediënten, 100% biologisch, dus gezonder”. Ten slotte is naast de afbeelding van 3 flessen Oggu in verschillende smaken te lezen: “100% biologisch” en “100% frisdrank”. In de tweede zaak wordt tevensde uiting '0% E-NUMMERS' op een stand op de Horecava 2012 genoemd. Gezien op www.facebook.com.
De klachten komen neer op het volgende:
- er word gezegd dat het product biologisch is en dus gezond, hiervoor is geen bewijs (dossiernr 2012/00495);
- er wordt onterecht geclaimd dat het product biologisch is;
- sprake van verschillende misleidende uitingen met betrekking tot de voornaamste kenmerken van het product.
In de eerstgenoemde zaak wordt de klacht door de Commissie afgewezen. De klacht mist feitelijke grondslag. In de tweede zaak oordeelt de Commissie dat de reclame-uiting gepaard gaat met onjuiste informatie en dat deze misleidend is. Hierbij wordt er onderscheid gemaakt tussen de uitingen op de website en de televisiereclame. Met betrekking tot het feit dat in de uiting wordt vergeleken met andere frisdranken en dat karamel in vergelijking met cola's op de website niet onder geur- en smaakstoffen valt, maar onder aroma's, zorgt er volgens de Commissie voor dat er sprake is van vergelijkende reclame. De uiting is derhalve in strijd met de artikelen 7 en 13 NRC.
Dossiernr. 2012/00507
Ad a.
Zowel op in de televisiereclame als op de website wordt met betrekking tot de frisdank Oggu gesteld: “100% biologisch”. Adverteerder heeft door het overleggen van het document gedateerd 14 december 2010, “afgegeven op basis van artikel 29, lid 1 van Verordening (EG) nr. 834/2007 en Verordening (EG) nr. 889/2008” door Stichting Skal voldoende aannemelijk gemaakt dat de producten Oggu sparkling lemon lime, Oggu sparkling orange en Oggu sparkling cola “voldoen aan de eisen voor de biologische productiemethode”. Ingevolge artikel 23 onder 1 van eerstgenoemde verordening nr. 834/2007 van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 mogen met name “de termen vermeld in de bijlage” bij die verordening “en de afleidingen of verkleinwoorden daarvan, zoals “bio” en “eco” in de gehele Gemeenschap en in elke taal van de Gemeenschap afzonderlijk of in combinatie worden gebruikt voor de etikettering van en de reclame voor een product dat voldoet aan de voorschriften die bij of krachtens deze verordening zijn vastgesteld”. In bedoelde bijlage is als term in de Nederlandse taal vermeld: “biologisch”.De Commissie dient de vraag te beantwoorden of gegeven het bovenstaande de term “100% biologisch” juist is. De Commissie beantwoordt die vraag in negatieve zin. Naar haar oordeel kan door die term bij de gemiddelde consument de indruk ontstaan dat alle ingrediënten van Oggu voldoen aan de eisen voor de biologische productiemethode. Die indruk is onjuist, omdat het van Oggu deel uitmakende ingrediënt water -naar adverteerder niet, althans onvoldoende heeft weersproken- als niet agrarisch ingrediënt niet voor certificering “als biologisch” in aanmerking komt. Gelet op het voorgaande gaat de reclame gepaard met onjuiste informatie ten aanzien van de samenstelling van het product als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Nu de gemiddelde consument er bovendien toe kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
Ad b.
Klager heeft de juistheid van de mededeling: “gezonder dan reguliere frisdranken” gemotiveerd weersproken. Samengevat, heeft hij erop gewezen dat de samenstelling van Oggu vrijwel identiek is aan die van andere frisdranken, bijvoorbeeld wat betreft de hoeveelheid suiker en zuur. Vervolgens heeft adverteerder onder meer meegedeeld dat met betrekking tot Oggu wordt gesteld dat dit een “gezondere frisdrank” is en dat daarmee wordt gedoeld op de afwezigheid van “dubieuze kunstmatige toevoegingen” zoals bijvoorbeeld Aspartaam E951, Sacharine E954 en sulfietammonia E150d. Naar het oordeel van de Commissie heeft adverteerder de juistheid van de mededeling “gezonder dan reguliere frisdranken” daarmee niet aangetoond. Adverteerder laat immers onweersproken dat de samenstelling van Oggu wat betreft de hoeveelheid suiker en zuur nauwelijks afwijkt, terwijl hij bovendien geen objectieve vergelijkende informatie over de toevoegingen in Oggu en andere frisdranken heeft verschaft. Gelet op het voorgaande gaat de reclame gepaard met onjuiste informatie ten aanzien van de samenstelling van het product als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Nu de gemiddelde consument er bovendien toe kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC. Aangezien er, gelet op de gemaakte vergelijking tussen Oggu en “reguliere frisdranken”, tevens sprake is van vergelijkende reclame als bedoeld in artikel 13 NRC, acht de Commissie de uiting ook in strijd met artikel 13 aanhef en onder a NRC.Reeds om bovengenoemde redenen is de uiting in strijd met de NRC. De Commissie komt niet meer toe aan het beoordelen van de in de klacht ingenomen, maar niet nader toegelichte stelling van klager omtrent strijd met de wet.
Ad c.
Op de website staat met betrekking tot de frisdrank Oggu: “geen chemicaliën”. Klager heeft de juistheid van deze mededeling gemotiveerd bestreden door te stellen dat alle stoffen, inclusief water, chemicaliën zijn. Door vervolgens te wijzen op de betekenis van “chemicaliën” volgens Van Dale en te stellen dat klager goed weet dat de “chemische industrie” niet gelijk staat aan de “natuurlijke industrie” heeft adverteerder de juistheid van haar mededeling naar het oordeel van de Commissie niet aangetoond.Gelet op het bovenstaande gaat de reclame gepaard met onjuiste informatie ten aanzien van de samenstelling van het product als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Nu de gemiddelde consument er bovendien toe kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
Ad d.
i. Adverteerder heeft meegedeeld dat er sprake is van een zogenaamde “typo”, waar in de vergelijking van verschillende cola’s op de website staat: “geen’’ met betrekking tot “geur- (..), “smaakstoffen”, terwijl Oggu Cola volgens diezelfde vergelijking wel aroma’s bevat. Gelet hierop gaat de reclame gepaard met onjuiste informatie ten aanzien van de samenstelling van het product als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Nu de gemiddelde consument er bovendien toe kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.ii. Het bezwaar dat de mededeling “geen” met betrekking tot “kleur- (…)stoffen” onjuist is, omdat de sinasversie van Oggu oranje wortelsap bevat, wijst de Commissie af, omdat voornoemde mededeling wordt gedaan in de vergelijking met betrekking tot verschillende cola’s. Bij de klacht is geen uiting overgelegd waaruit blijkt dat adverteerder ook met betrekking tot de sinasversie van Oggu stelt dat deze geen kleurstoffen bevat.
Ad e.
Anders dan in de klacht wordt gesteld, staat karamel in voornoemde vergelijking van cola’s op de website niet onder geur- en smaakstoffen, maar onder aroma’s. Wat daarvan zij -klager heeft onweersproken gesteld dat aroma’s volgens de warenwetgeving geur- en smaakstoffen zijn- de Commissie vat de klacht op in die zin dat karamel ten onrechte in het geval van Oggu Cola als “karamel” is aangeduid en bij de overige cola’s als karamel, voorzien van een E-nummer, terwijl het -naar klager stelt- in het geval van Oggu om hetzelfde product karamel gaat, inclusief E-nummer. Naar het oordeel van de Commissie heeft adverteerder niet, althans niet voldoende weersproken dat het om hetzelfde product karamel, inclusief E-nummer gaat. Adverteerder heeft volstaan met de mededeling dat men in biologische producten geen kleurstoffen mag gebruiken en dat Oggu karamel bevat “als aroma voor haar romige karamel smaak zoals cola vroeger smaakte”, terwijl de “moderne cola’s” sulfietammonia bevatten “niet vanwege de smaak maar puur vanwege de optische zwarte kleur”, waartegenover Oggu cola een bruine, natuurlijke kleur heeft. Naar het oordeel van de Commissie wordt aldus ten onrechte gesuggereerd dat Oggu Cola een andere, niet van een E-nummer voorziene stof genaamd karamel bevat dan andere in de vergelijking genoemde cola’s. In zoverre gaat de reclame gepaard met onjuiste informatie ten aanzien van de samenstelling van het product als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Nu de gemiddelde consument er bovendien toe kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC. Aangezien er, gelet op de gemaakte vergelijking, tevens sprake is van vergelijkende reclame als bedoeld in artikel 13 NRC, acht de Commissie de uiting ook in strijd met artikel 13 aanhef en onder a NRC.Ad f.
Adverteerder heeft niet aangetoond dat de mededeling met betrekking tot Oggu: “0% E-NUMMERS” in de stand op de Horecava 2012 juist is. Met name heeft adverteerder niet, althans niet voldoende weersproken dat de sinasversie van Oggu wortelsap bevat en dat dit wortelsap B-caroteen (E160) bevat en dat Oggu Cola karamel, voorzien van een E-nummer bevat.Gelet op het bovenstaande gaat de reclame gepaard met onjuiste informatie ten aanzien van de samenstelling van het product als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Nu de gemiddelde consument er bovendien toe kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
Claims met betrekking tot wetenschappelijk karakter
RCC 4 juli 2012, dossiernr. 2012/00479 (Parship)Misleidende reclame. Voornaamste kenmerken product. Betreft een uiting op www.parship.nl. Daarin staat onder meer: “Onze wetenschappelijke basis. Als pionier op het gebied van wetenschappelijk onderzoek naar relaties heeft PARSHIP verschillende onderzoeksresultaten samengevoegd tot een unieke formule. Prof. Dr. Hugo Schmale, psycholoog en medeoprichter van PARSCHIP, voert sinds de jaren zestig onderzoek uit in dit veld.” en “Empirische studies die in de constructie van het PARSHIP-principe zijn opgenomen, komen van” waarna 4 professoren worden genoemd, onder wie Schmale “(Universiteit van Hamburg)” voornoemd.
Klaagster vindt de claim dat PARSHIP een wetenschappelijke basis heeft niet terecht. Deze indruk wordt versterkt omdat PARSHIP niet verwijst naar de wetenschappelijke output van het gestelde pionierswerk. De publicatielijst van mede-oprichter Schmale is volledig blanco en er ontbreken links naar de 'empirische studies' van de andere genoemde hoogleraren, evenals een wetensschap-fähige beschrijving van de methodiek, gebruikt bij de 'constructie' van het PARSIP-principe.
De Commissie oordeelt dat adverteerder niet is geslaagd in het bewijzen van de juistheid van de claims in de uiting. Er is geen toelichting gegeven op de in de uiting genoemde, tot een unieke formule samengevoegde 'onderzoeksresultaten' en op de gestelde 'empirische studies', noch zijn onderzoeksresultaten overgelegd. De reclame gaat volgens de Commissie gepaard met onjuiste informatie en is misleidend.
Klaagster heeft de juistheid van de in de bestreden uiting aan PARSHIP toegeschreven “wetenschappelijke basis” gemotiveerd bestreden. Vervolgens lag het op de weg van adverteerder om de juistheid van het in de uiting gestelde aan te tonen. Naar het oordeel van de Commissie is adverteerder daarin niet geslaagd. Meer in het bijzonder is geen toelichting gegeven op de in de uiting genoemde, tot een unieke formule samengevoegde “onderzoeksresultaten” en op de gestelde “empirische studies”, bijvoorbeeld wat betreft datum en omvang van het onderzoek/de onderzoeken, noch zijn onderzoeksresultaten overgelegd.
Affiche laat verwarrende, onsmakelijke indruk achter
RCC 28 juni 2012, dossiernr. 2012/00513 (theater Frascati)Subjectieve normen.
Betreft een abri-affiche voor de theaterproductie 'hoer', geplaatst in Amsterdam. Het affiche toont een foto van de onderzijde van het onderlichaam van een man, gekleed in en witte damesonderbroek met kanten rand. Op de onderbroek en bovenbenen is sperma, althans een daarop lijkende substantie te zien. Onder de foto staat in grote letters: 'Hoer'.
De klacht richt zich op het feit dat de uiting een zeer aanstootgevende, onsmakelijke afbeelding voor volwassenen toont. Het affiche is in een nette en kinderrijke buurt geplaatst. Klaagster vindt de uiting zeer walgelijk, onfatsoenllijk en veel te seksueel getint en vindt het kwalijk om van jonge kinderen vragen over het affiche te moeten krijgen.
De Commissie acht de in het affiche opgenomen foto van dien aard dat het affiche, gegeven het feit dat dit is geplaatst op de openbare weg, in strijd met de goede smaak. De Commissie stelt dat de foto in combinatie met de tekst 'hoer' een expliciet seksueel karakter heeft en een verwarrende, onsmakelijke indruk acherlaat. De Commissie is van oordeel dat de uiting in strijd is met artikel 2 NRC.
De Commissie vat de klacht op in die zin dat klaagster de uiting in strijd acht met de goede smaak en het fatsoen, gelet op de daarin opgenomen -volgens klaagster- “onsmakelijke” afbeelding in combinatie met het woord “Hoer” en de plaatsing van de uiting op straat, waar deze ook door kinderen kan worden gezien.
Bij de beantwoording van de vraag of een reclame-uiting in strijd is met de goede smaak en/of het fatsoen stelt de Commissie zich terughoudend op, gelet op het subjectieve karakter van die criteria. Het betreft criteria bij de interpretatie waarvan persoonlijke opvattingen een belangrijke rol spelen. Daarom wordt in een dergelijk geval volstaan met de beoordeling van de vraag of de uiting naar huidige algemene maatschappelijke opvattingen de grenzen van het toelaatbare overschrijdt. Wat betreft het bestreden affiche is dit laatste het geval. De Commissie acht de in het affiche opgenomen foto van dien aard dat het affiche, gegeven het feit dat dit is geplaatst op de openbare weg, waar voorbijgangers waaronder kinderen daarmee onverhoeds kunnen worden geconfronteerd, in strijd is met de goede smaak als bedoeld in artikel 2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Daartoe wordt overwogen dat de foto in combinatie met de tekst “hoer” een expliciet seksueel karkater heeft en een verwarrende, onsmakelijke indruk achterlaat vanwege het mannenlichaam in damesonderbroek en de (suggestie van) spermasporen.
Aanprijzing VerbruiksManager app van Essent misleidend
RCC 28 juni 2012, dossiernr. 2012/00497 (VerbruiksManager van Essent)Misleidende reclame. Voornaamste kenmerken product.
Betreft de aanprijzing van 'De Verbruiksmanager' van Essent op www.essent.nl en in een reclamefolder. Op de website staat onder andere 'Voorkom bijbetaling op uw jaarafrekening', '(...) Check uw voorschot met de gratis VerbruiksManager app en voorkom bijbetalen op uw jaarafrekening' en 'Nieuw: VerbruiksManager app van Essent' Het werkt heel simpel. U installeert de app op uw Apple of Android, loopt naar de meterkast en vult de meterstanden in. Vervolgens stelt u, als u dat wilt, met één vinger uw maandbedrag bij. Resultaat: nooit meer bijbetalen op uw jaarafrekening.' In de reclamefolder staat onder meer: 'Met de gratis VerbruiksManager controleert u of uw voorschot nog op schema ligt met uw energieverbruik. Indien nodig past u uw voorschotbedrag eenvoudig aan. Zo voorkomt u bijbetalen op uw jaarafrekening (...)'
Adverteerder beweert dat je nooit meer hoeft bij te betalen. Klager heeft bijna iedere maand de app gebruikt en een aantal keer de maandbedragen aangepast, zodat hij telkens niets bij hoefde te betalen of iets zou terugkrijgen. De laatste maand kon geen gebruik gemaakt worden van de app, aangezien Essent 'bezig was met de eindafrekening'. Vervolgens kreeg klager een afrekening waarbij hij alsnog € 82 moest bijbetalen.
De Commissie oordeelt dat adverteerder onjuiste informatie verstrekt ten aanzien van één van de voornaamste kenmerken van het product, de voordelen. De reclame is op dit punt misleidend. De mededelingen omtrent het voorkomen van bijbetalen op de jaarafrekening acht de Commissie niet ontoelaatbaar. De gemiddelde consument zal de mededelingen niet opvatten dat voor 100% wordt gegarandeerd dat men nooit hoeft bij te betalen. Het is niet onaannemelijk dat men kan voorkomen dat men moet bijbetalen op de jaarafrekening.
2.
De mededelingen “Voorkom bijbetalen op uw jaarafrekening”, “Een jaarafrekening zonder bijbetalen” en “Zo voorkomt u bijbetalen op uw jaarafrekening”, acht de Commissie in dit kader niet ontoelaatbaar. De gemiddelde consument zal de hier genoemde mededelingen niet aldus opvatten dat voor 100% wordt gegarandeerd dat men nooit hoeft bij te betalen. Deze mededelingen zullen worden gezien in het licht van de overige mededelingen in de uiting, waaruit duidelijk blijkt dat men met de VerbruiksManager het voorschotbedrag tussentijds kan controleren en eventueel aanpassen. Niet is onaannemelijk dat men op die manier kan voorkomen dat men moet bijbetalen op de jaarafrekening.