RB
RB 3838
10 juni 2024
Artikel

Laatste plekken voor de Actualiteitenlunch Reclamerecht

 
RB 3837
3 juni 2024
Artikel

Vacature Simmons & Simmons: Advocaat-stagiaire IP / Life Sciences

 
RB 3836
31 mei 2024
Artikel

Pinsent Masons Amsterdam zoekt voor haar octrooi- en Life Sciences team junior en senior advocaat-medewerkers

 
RB 1230

100% groene energie

RCC 1 december 2011, dossiernr. 2011/00872 (GreenChoice 100% groene energie)

Een advertentie in De Telegraaf van 2 september 2011 met als kop: “Greenchoice de enige energieleverancier van 100% groene energie”. Echter de claim “100% groen” kan niet worden waargemaakt. Greenchoice zegt op haar website de CO2-uitstoot te compenseren, maar dat is niet 100% groen. De Commissie wijst klacht af voor wat betreft groene stroom, maar doet aanbeveling voor wat betreft de gaslevering op basis van art. 2 en 3 Milieu Reclame Code.

De mededeling “100% groene energie” moet worden aangemerkt als een milieuclaim in de zin van artikel 1 van de Milieu Reclame Code (MRC). Krachtens artikel 2 MRC mogen milieuclaims geen mededelingen bevatten waardoor de consument misleid kan worden over milieuaspecten van het aangeprezen product. In artikel 3 MRC is bepaald dat een milieuclaim aantoonbaar juist dient te zijn, waarbij de bewijslast op de adverteerder rust en zwaardere eisen aan het bewijsmateriaal worden gesteld naarmate de milieuclaim absoluter is geformuleerd.

 
Stroom wordt gekwalificeerd als groene stroom indien bij het opwekken ervan gebruik wordt gemaakt van duurzame bronnen zoals wind, waterkracht, zon en biomassa. Blijkens het bij het verweer overgelegde stroometiket levert Greenchoice uitsluitend groene stroom. Met betrekking tot de geleverde stroom is de claim “100% groen” derhalve juist.
 
Naar het oordeel van de Commissie is dat niet het geval voor zover de claim “100% groen” betrekking heeft op het door Greenchoice geleverde gas. Voor gas bestaat nog geen formele, als zodanig gecertificeerde, groene variant. Greenchoice noemt het gas groen omdat – blijkens het overgelegde stroometiket 2010 – 0,03% bestaat uit biogas en 99,97% uit gas waarvan de CO2-uitstoot, die wordt veroorzaakt door het gebruik van aardgas, wordt gecompenseerd. Naar het oordeel van de Commissie is het gebruik van de absolute claim “100% groen” voor een situatie waarin sprake is van CO2-gecompenseerd aardgas met, aldus Greenchoice in de bijlage bij het verweer, als “Resultaat: minimale impact op klimaat, nl geen nadelige invloed op balans aan broeikasgassen”, niet juist. Hieruit kan immers worden afgeleid dat CO2-gecompenseerd gas niet geheel onschadelijk is voor het milieu en met name het klimaat. 
 
Gelet op het vorenstaande acht de Commissie de absolute claim “100% groene energie”
in strijd met het bepaalde in de artikelen 2 en 3 MRC.

RB 1229

Imperial Tobacco Blauw

College van Beroep 15 december 2011, dossiernummer 2011/00784 (Imperial Tobacco uiting voor Drum Blauw)

Met samenvatting van Carja Mastenbroek, DLA Piper. 

Aanbeveling bevestigd met wijziging van gronden.

De bestreden reclame-uiting betreft de verpakking van Drum Blauw waarop de tekst voorkomt: "Je hebt nu originele Drum in handen. Puur en vers! Je ruikt 't al bij het openmaken, voelt 't bij het rollen en proeft 't bij het opsteken. Geef je eigen draai aan de excellente blende van goudgele Virginia-, diepbruine Kentucky-, en kruidige Orient tabak. Geniet van het enige echte origineel."

Volgens klaagster is reclame voor tabak verboden, en wordt de verplichte gezondheidswaarschuwing op de verpakking ondermijnd door deze aanprijzende tekst. Imperial stelt dat het reclameverbod uit artikel 5 Tabakswet niet geldt voor de verpakking van het product, en dat de tekst pas zichtbaar is nadat een consument het pakje heeft aangeschaft en geopend. Voorts zou de tekst betrekking hebben op (de kwaliteit van) het product Drum zelf, en wordt niet gesuggereerd dat Imperial roken aanmoedigt. 

De Commissie begrijpt uit de Nota van wijziging bij de Tabakswet is bedoeld om verpakkingen van tabaksproducten uitgezonderd is van het verbod om reclame te maken, en dat dit betekent dat verpakkingen (die op zichzelf voldoen aan de ruime definitie van reclame in de Tabakswet) niet geheel verboden konden worden, en niet dat het toegelaten zou zijn om de pas na opening van het pakje zichtbare achterzijde van de verpakking te gebruiken als zelfstandige drager van een reclame-uiting als de onderhavige.

Voor zover de reclame toch toegelaten zou zijn, overweegt de Commissie nog (ten overvloede) dat artikel 5.1 van de in dat geval van toepassing zijnde Reclamecode voor Tabaksproducten ("RvT") bepaalt dat reclame het gebruik van tabaksproducten of het beginnen met dit gebruik niet mag stimuleren, noch het matig gebruik ervan tot voorbeeld stellen of bagatelliseren. Volgens de Commissie houdt de bestreden uiting een zodanige aanprijzing van het product in, dat deze het gebruik van dit product of het beginnen met dit product stimuleert. Indien de CvT van toepassing was, dan zou de reclame daarmee in strijd zijn.

De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met artikel 2 NRC (jo artikel 5 Tabakswet). Aanbeveling om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

Imperial meent dat de Commissie niet tot dit oordeel had kunnen komen. De bestreden uiting gaat het kader, om rokers in staat te stellen onderscheid te maken tussen de verschillende tabaksproducten, niet te buiten. De uiting is niet bedoeld om niet-rokers over te halen om te gaan roken, maar om de merkwaarden te communiceren naar klanten. Andere fabrikanten gebruiken vergelijkbare teksten. Uitingen op de verpakkingen zijn op grond van artikel 5 Tabakswet vrijgesteld; het maakt daarom ook niet uit waar de tekst staat. Juist het feit dat de tekst pas zichtbaar is na het kopen, stimuleert de tekst niet-rokers niet om te gaan roken, en bovendien is de tekst zo opgesteld dat een roker hooguit blijft kiezen voor Drum Blauw in plaats van een concurrerend product. De uiting is dus ook niet in strijd met 5.1 RvT.

Volgens het College is elke presentatie die verder gaat dan de reguliere presentatie van een tabaksproduct verboden. Dit betreft echter wel gesloten verpakkingen. De verpakking van Drum Blauw valt niet onder het verbod uit de Tabakswet, omdat de tekst pas leesbaar is na kopen van het product, en na opening van de sluiting (dit besluit zij na lezing van het arrest van de Hoge Raad van 25 november 2011, LJN BS8874, "Agio vs. de Staat").

Echter, op grond van artikel 5.1 RvT mag reclame gebruik of het beginnen met gebruik van tabaksproducten niet stimuleren. De tekst zelf is volgens het College echter wel stimulerend, en verdergaand dan het onderscheiden van het product Drum Blauw van andere producten. Gezien de ruime definitie van reclame, vallen ook mededelingen op een dergelijke plek onder deze definitie. De roker ziet de tekst elke keer dat hij de verpakking opent, en niet-rokers kunnen er ook kennis van nemen.

Daarom luidt de conclusie dat de beslissing van de Commissie wordt bekrachtigd, voor zover zij de uiting in strijd met artikel 5.1 RvT heeft geoordeeld. Zij beveelt Imperial alsnog aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

Het College komt dus tot hetzelfde oordeel als de Commissie, maar dan op andere gronden. Hoewel de uitkomst acceptabel is, is het de vraag of uit het arrest van de Hoge Raad van 25 november 2011 volgt dat het verbod om verder te gaan dan de reguliere presentatie, de binnenkant van de verpakking niet raakt.

RB 1228

Flitskredieten die regels onduiken

Antwoord Minister De Jager op kamervragen van het lid Karabulut (SP) aan de minister van Financien over verstrekkers van flitskredieten die de regels ontduiken (ingezonden 11 november 2011), Aanhangsel Handelingen II, 827.

Vraag 1 - 5 Wat is uw reactie op het artikel «Geen leenrente, maar intussen...» waarin staat dat de aanbieders van flitskredieten op slinkse wijze onder de wetswijziging van de Wet op het financieel toezicht (Wft) uitkomen door geen rente of administratiekosten te vragen, maar na zeven dagen al bijzonder hoge vorderingskosten via een incassobureau te vragen?1
Op welke wijze worden de klanten van de verstrekkers van flitskredieten geïnformeerd in de precontractuele fase over het kostenpercentage van een dergelijke regeling en hoe wordt de kredietwaardigheidtoets uitgevoerd bij de aanbieders van flitskredieten? Is dit conform de Wft en de richtlijn Consumentenkrediet?2
Is dit voor u – in tegenstelling tot voor uw voorganger – wel een aanleiding om een verbod op flitskredieten in te voeren in Nederland? Zo nee, welke maatregelen gaat u treffen om een einde te maken aan de absurd hoge kosten die aan deze flitsleningen verbonden zijn?3
Hoe verhouden deze praktijken van verstrekkers van flitskredieten zich tot het wetsvoorstel Normering buitengerechtelijke incassokosten dat voor besluitvorming in de Eerste Kamer ligt?4
Hoe verhouden dergelijke praktijken van aanbieders van flitskredieten zich tot de ambitie van het kabinet om het aantal mensen met problematische schulden te verminderen?
Antwoord 1, 2, 3, 4 en 5

Flitskredieten zijn kredieten met een korte looptijd (minder dan drie maanden) die vaak via internet worden aangeboden. Sinds 25 mei jl. vallen ook de aanbieders van dergelijke kredieten onder de Wet op het financieel toezicht (Wft). Dat betekent ten eerste dat flitskredietaanbieders een vergunning van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) moeten hebben. Onder druk van de AFM heeft inmiddels een aantal aanbieders haar activiteiten gestaakt. Een beperkt aantal flitskredietaanbieders is nog in gesprek met de AFM over een eventuele vergunningaanvraag. De AFM beschikt over een breed instrumentarium om op te treden tegen aanbieders die in strijd handelen met de vergunningplicht. Zo kan de AFM boetes opleggen en instellingen door middel van een last onder dwangsom dwingen hun activiteiten te staken.
Daarbij heeft de AFM consumenten gewaarschuwd om geen flitskredieten af te sluiten bij aanbieders zonder vergunning.5 Of een flitskredietaanbieder een vergunning heeft, is in het register op de website van de AFM vindbaar. Alleen voor kredieten met een looptijd korter dan drie maanden, waarbij niet meer dan onbetekenende kosten worden berekend, kent de Wft een uitzondering.

In genoemd artikel van de Volkskrant worden verschillende flitskredietaanbieders aangehaald die hun flitskredieten zo hebben vormgegeven dat er naar hun mening geen sprake is van kosten of in ieder geval slechts van onbetekenende kosten. Ik deel die mening niet. Kosten voor het krediet zijn niet alleen rente en administratiekosten maar alle kosten die een klant maakt met welke naam dan ook, dus ook bijvoorbeeld kosten voor (versnelde) afhandeling, latere terugbetaling of verplichte borgstelling. De AFM past de definitie van krediet ook op deze wijze toe en neemt actief contact op met flitskredietaanbieders die nog geen vergunningaanvraag hebben ingediend. Aangezien de vergunningplicht voor dergelijke kortlopende kredieten is geïntroduceerd per 25 mei jl., is het mogelijk dat er door de AFM nog gesproken wordt over de vergunningplicht met aanbieders. Over de aard van de contacten met specifieke flitskredietaanbieders kan ik u niets mededelen. Ik beschik niet over toezichtvertrouwelijke informatie.
Ten tweede betekent het onder de Wft vallen van dergelijke flitskredietaanbieders dat de kredieten aan de voorwaarden die in en op grond van deze wet worden gesteld, moeten voldoen. In de precontractuele fase betekent dat bijvoorbeeld dat in reclame voor het krediet, indien er wordt gesproken over een maandbedrag of er een rentepercentage wordt genoemd, het (jaarlijks) kostenpercentage van het krediet moet worden vermeld. Ook moet de klant voorafgaand aan het afsluiten van het krediet precontractuele informatie krijgen in een standaardformulier. Op dit formulier moet alle relevante informatie over het krediet worden opgenomen, waaronder de kosten. Verder geldt, ter voorkoming van absurd hoge kosten, de maximering van de jaarlijkse effectieve kredietvergoeding. Voor kredieten, waaronder flitskredieten, mag jaarlijks niet meer vergoeding worden gevraagd dan 12% plus de wettelijke rente (op dit moment 4%). Ook moet verplicht worden getoetst of het krediet past bij de financiële positie van de consument (de kredietwaardigheidstoets) voordat het krediet wordt verstrekt. De AFM houdt doorlopend toezicht op het voldoen aan deze verplichtingen. In de Wft is de richtlijn consumentenkrediet geïmplementeerd, de Nederlandse voorwaarden voldoen daar derhalve volledig aan. Doordat flitskredieten onder de Wft vallen kunnen mensen alleen nog een dergelijk krediet krijgen als het bij hun financiële positie past en is het verboden om mensen meer voor een dergelijk krediet te laten betalen dan het maximum dat ook geldt voor andere kredieten (zoals roodstanden). Dit past derhalve uitstekend binnen de ambitie om het aantal mensen met problematische schulden te verminderen.
Naast de regels met betrekking tot kredieten gelden regels met betrekking tot de maximale incassokosten die gevraagd mogen worden. Met betrekking tot de incassokosten regelt het wetsvoorstel tot normering van buitengerechtelijke incassokosten (32 418) welke incassokosten maximaal bij een schuldenaar in rekening mogen worden gebracht. Deze regels zullen gelden voor geldvorderingen uit een overeenkomst. Ook kredieten zijn geldvorderingen uit een overeenkomst. De precieze toepasselijkheid van deze nieuwe regels op kredieten wordt nog onderzocht. In het genoemde wetsvoorstel wordt het huidige voorschrift in het Burgerlijk Wetboek dat alleen redelijke incassokosten voor vergoeding in aanmerking komen, ingekleurd. In het wetsvoorstel is een grondslag opgenomen om de vergoeding van incassokosten bij algemene maatregel van bestuur (amvb) te normeren. De vergoeding omvat alle incassohandelingen, ongeacht de omschrijving van de kosten van die handelingen (bijvoorbeeld registratiekosten, intakekosten, beheerskosten). Wanneer de schuldenaar een consument is, mogen niet meer incassokosten worden gevraagd dan volgt uit de amvb. In andere gevallen, zoals bij vorderingen tussen bedrijven, kunnen partijen hogere incassokosten overeenkomen. Het wetsvoorstel is thans aanhangig bij de Eerste Kamer.

Vraag 6. Op welke wijze gaat de regering de aanbieders van deze flitskredieten en de incassobureaus aanspreken op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid?

Antwoord 6
In de eerste plaats onderschrijf ik de oproep van de AFM aan consumenten om geen zaken te doen met aanbieders die niet beschikken over een vergunning van de AFM. De AFM van haar kant is op grond van de wettelijke mogelijkheden die sinds kort worden geboden druk bezig met het aanspreken van de aanbieders van flitskredieten die nog op de Nederlandse markt actief zijn. Ook kunnen consumenten zelf, op grond van de Wet op het consumentenkrediet, naar de rechter stappen als een aanbieder een te hoge kredietvergoeding rekent. Met betrekking tot incassobureaus geldt dat ook zij zich aan de nieuwe wettelijke regeling van incassokosten zullen moeten houden. In het wetsvoorstel over de incassokosten is voorgeschreven hoeveel totaal aan incassokosten bij een consument in rekening mag worden gebracht. Dit voorschrift geldt ongeacht door wie de vordering wordt geïnd, door de schuldeiser zelf of door een derde, zoals een incassobureau.

RB 1227

Vrije beroepers vallen onder de consumentenbescherming

Grondwettelijk Hof 15 december 2011, arrest nr. 192/2011 (prejudiciële vragen door de Vrederechter kanton Herne-Sint-Pieters-Leeuw)

Met samenvatting van Bart Van den Brande en Emilie Willems, Sirius Legal.

België. De Wet betreffende de Marktpraktijken en Consumentenbescherming (W.M.P.C.) regelt in België het geheel van toegelaten en verboden handelspraktijken zoals dit is opgelegd door de Richtlijn Oneerlijke Marktpraktijken 2005/29/EG. De wet is van toepassing op “ondernemingen”, wat volgens artikel 2, 1° omvat “elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die op duurzame wijze een economisch doel nastreeft, alsmede zijn verenigingen”. Artikel 3 sluit hiervan expliciet uit de beoefenaars van vrije beroepen (“elke onderneming die geen koopman is in de zin van artikel 1 van het Wetboek van koophandel en die onderworpen is aan een bij wet opgericht tuchtorgaan”).

Na een prejudiciële vraag van een lokale Vrederechter heeft het Belgische Grondwettelijk Hof op 15 december 2011 de grondwettelijkheid van deze uitsluiting onderzocht en het komt tot het besluit dat:

B.7.1. De beoefenaars van vrije beroepen hebben weliswaar een zekere maatschappelijke verantwoordelijkheid, beschikken over een eigen deontologie en worden gekenmerkt door een hoge graad van onafhankelijkheid en een op discretie steunende vertrouwensrelatie met de cliënt. 

Zelfs in de mate waarin die kenmerken en waarden verschillen van die van de ondernemingen die niet onder de definitie van het « vrij beroep » vallen, verantwoorden zij niet dat voor bepaalde door beoefenaars van vrije beroepen verrichte daden niet dezelfde bescherming van de consument en van de concurrent bestaat als onder de WMPC. Er wordt niet aangetoond op welke wijze de algemene toepasselijkheid van de WMPC de voormelde kenmerken en waarden in het gedrang zou kunnen brengen.

B.8. Om die redenen, het Hof zegt voor recht De artikelen 2, 1° en 2°, en 3, § 2, van de wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schenden in zoverre zij als gevolg hebben dat de beoefenaars van een vrij beroep van het toepassingsgebied van die wet zijn uitgesloten.

Met andere woorden:  vrije beroepers vallen wel degelijk onder de consumentenbescherming opgelegd door de Belgische W.M.P.C. en ook advocaten en dokters moeten er dus op letten om correct reclame te maken, prijzen te afficheren, 14 dagen bedenktermijn te geven bij verkoop op afstand… teneinde de consument te beschermen.

Update 27 december 2011: juridat: Prejudiciële vragen over de artikelen 2, 1° en 2°, en 3, § 2, van de wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming, gesteld door de Vrederechter van het kanton Herne-Sint-Pieters-Leeuw. Handelsrecht - 1. Misleidende reclame, onrechtmatige bedingen en overeenkomsten op afstand - a. Beoefenaars van vrije beroepen - b. Vordering tot staking - 2. Oneerlijke marktpraktijken - a. Beoefenaars van vrije beroepen waarvoor een bij de wet opgericht tuchtorgaan bestaat, tandartsen en kinesisten - Uitsluiting - b. Vordering tot staking - Territoriaal bevoegde rechtbank - Forumkeuze. # Europees recht - Oneerlijke handelspraktijken - Algemeen verbod - Richtlijn. Juridat link

RB 1226

Onderdeel van abonnement

RCC 24 november 2011, dossiernr. 2011/00913 (Code VOR n.v.t. Telegraaf abonnement)

Klager heeft een JA/NEE-sticker, maar maakt bezwaar dat De Telegraaf waarop hij is geabonneerd, wordt bezorgd inclusief recla­me­drukwerk. Volgens klager is dit laatste in strijd met de Code verspreiding omgeadresseerd reclame­drukwerk (Code VOR).

De reclamebijlagen zijn in cellofaanverpakking toegevoegd en maakt onderdeel uit van het abonnement op die krant (tijdschrift Vrouw).

Na een voorzittersafwijzing volgt bezwaar bij de RCC, echter de Commissie bevestigd de beslissing.

Niet is weersproken dat De Telegraaf en het daarbij behorende reclamedrukwerk uitsluitend bij betalende abonnees van De Telegraaf zijn bezorgd en dat de reclamebijlagen in cel­lo­faanverpakking waren gevoegd bij het tijdschrift Vrouw, dat eenmaal per week wordt meegeleverd bij De Telegraaf en dat onderdeel uitmaakt van het abonnement op die krant.
Op grond hiervan dient de bedoelde reclame­bijla­ge te worden aangemerkt als onderdeel van De Telegraaf en derhalve niet als ongeadresseerd reclamedrukwerk.
 
Met de voorzitter is de Commissie van oordeel dat, nu de Code VOR niet van toe­passing is, de op die code gebaseerde klacht niet kan slagen.

RB 1225

Inleveren auto van vóór 1995

RCC 17 november 2011, dossiernr. 2011/00918B (Peugeot voor €6.495 mét inruil)

Uiting in tv-reclame (mét vanaf-prijs en mededeling kijk voor de voorwaarden op www.peugeot.nl) en op dealersite. Uiting is misleidend om alleen auto's van vóór 1995 ingeruild kunnen worden.

Betreft tv-reclame: Nu niet reeds in de televisiereclame zelf wordt gewezen op de bijzondere voorwaarde dat een auto van vóór 1995 dient te worden ingeruild, is er sprake van een verborgen houden van essentiële informatie die de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen.

Internet: banner vermeld vaste prijs,  elders op de site staat vanaf-prijs en bij de nadere informatie staat in relatief kleine letters "genoemde adviesprijs is verbonden aan voorwaarde van een inruil van een auto ouder dan 1995.

Beide uitingen: Strijd met 8.3 aanhef en onder c en 7 NRC.

RB 1224

Stimuleren alcoholgebruik niet

College van Beroep 1 december 2011, Dossiernr. 2011/00668 (Albert Heijn/Gall&Gall stimuleren alcoholgebruik niet)

Het gaat om de aanprijzing van Hoegaarden Wit en Esprit Soleil rosé van het blad Proef& [red. afbeelding slechts ter illustratie].

Uiting betreft een man die twee flesjes Hoegaarden omhooghoudt, met daarbij de tekst: "Het is zaterdag, de zon schijnt. Aan de slag in de tuin! (…) Zo’n leuk vooruitzicht vraagt om een feestje na afloop", een uiting met als tekst bij een volgeschonken glas Hoegaarden "Dit Belgische biertje (…) is de dorstlesser bij uitstek." en tot slot een uiting die een afbeelding betreft  met daaronder de tekst “Vaste prik na het tuinieren: uitpuffen in je opgeknapte tuin” waar is te zien hoe vier personen in de tuin zitten te eten en te drinken. Op de tafel zijn onder andere een flesje en een glas Hoegaarden te zien en een fles en twee glazen rosé. Een van de vier personen heeft een fles rosé in haar hand.

Voorzitter: geen strijd met NRC, geen causaal verband tussen consumptie en sociaal succes.
RCC: geen strijd met NRC, Afwezigheid van niet-alcoholische drank betekent naar het oordeel van de Commissie niet dat de reclame zich daarom afzet tegen enige niet-alcoholhoudende drank als bedoeld in artikel 2 RVA.
CVB: Uiting in beeld of woord suggereert of stimuleert niet overmatige of onverantwoorde consumptie. Dit kan ook niet van de individuele aanprijzingen worden gezegd (zie hieronder)

Dit geldt ook voor het gebruik van de woorden “dorstlesser bij uit­stek” in combinatie met het aangeprezen bier. Uit de context waarin deze mededeling wordt gedaan (een foto van een vol glas bier naast een geopende fles en een dichte fles op de achter­grond) volgt niet dat men grote hoeveelheden van dit bier dient te drinken teneinde het dorstlessende effect te bereiken.

3. Voor zover in de uiting sprake is van interactie tussen personen, betreft het:
1)  een foto waarop te zien is hoe een man met twee flesjes bier in zijn handen een flesje aan een ander man aanbiedt die een heg aan het snoeien is. Onder deze foto staat onder meer: “Het is zaterdag, de zon schijnt. Aan de slag in de tuin! De heg snoeien, nieu­we plantjes in de grond. Wie nu zijn handen uit de mouwen steekt, zit er in de zomer goed bij. Zo’n leuk vooruitzicht vraagt om een feestje na afloop.” en
2)  een foto waarop drie personen aan een tafel zitten te dineren, waarbij één per­soon een glas met – kennelijk – alcoholhoudende drank in haar hand heeft. Een vierde persoon komt aanlopen met – kennelijk – een fles alcoholhoudend drank.
Naast deze foto staat onder meer: “Vaste prik na het tuinieren: uitpuffen in je op­geknapte tuin”.
4. Naar het oordeel van het College kan niet worden gezegd dat de in de uiting af­ge­beelde personen door de consumptie van alcoholhoudende drank sociaal succes hebben. Blijkbaar hadden deze personen voorafgaand daaraan al met elkaar con­tact in verband met het gezamenlijk uitvoeren van tuinwerkzaamhe­den. Van een causaal verband tus­sen de con­sump­tie van alcohol en het hebben van so­ciaal suc­ces is, zoals de Commis­sie terecht heeft geoordeeld, aldus geen sprake. Evenmin kan worden gezegd dat de reclame zich afzet tegen enige niet-alcoholhou­dende drank. Derhalve is de uiting niet in strijd met artikel 8 respec­tievelijk 2 RVA.
 
5. Voor zover appellant stelt dat sprake is van agressieve reclame, is niet duidelijk ge­worden waarop deze stelling is gebaseerd. Van agressieve reclame in de zin van ar­tikel 14 van de Nederlandse Reclame Code is naar het oordeel van het College geen sprake.

RB 1223

Vechten tegen de Bierkaai

Rapport, Vechten tegen de Bierkaai

Voorkomen en verminderen van alcoholgebruik onder jongeren.

Gemeenten kunnen hieraan werken door een scala aan maatregelen: 
• regels stellen als het gaat om de verkoop van alcohol, zoals beperken van verkooptijden en -dagen en beperken van verkooppunten; 
• hanteren van strikte sluitingstijden en een gerichte aanpak van drankketen. Samenwerking en afstemming hierin met de omliggende gemeenten (bijvoorbeeld in een regionaal samenwerkingsverband) voorkomt verschuiving van het probleem naar buurgemeenten; 
• in het vergunningenbeleid bij evenementen eisen stellen als het gaat om het aantal punten waar water beschikbaar is. En het schenken van alcoholhoudende dranken verbieden waar het gaat om evenementen waar veel jeugd op afkomt of voorkomen dat jongeren onder de 16 jaar op dergelijke evenementen alcohol kunnen krijgen; 
• geen alcoholreclame op gemeentelijke reclamedragers; 
• stimuleren dat verkooppunten zoals sportkantines en jongerencentra alcohol duurder maken dan frisdrank.

RB 1222

Ongevraagd en zonder overleg opgestuurd

Kantonrechter Rechtbank Groningen 20 oktober 2011, LJN BU6754 (Puzzel & Co h.o.d.n. Kijk- en Leesservice Holland tegen Q)

Reclamemateriaal. Na telefonisch onderhoud met Q. wordt een opdrachtbevestiging per email gezonden. Daags hierna heeft echtgenote van Q. de overeenkomst ontkent "wij hadden aangegeven 1 malig in een folder te willen staat en wilde hierover goede informatie over onze advertentie". Er is door Puzzle & Co. drukwerk gemaakt en verspreid aan een café in Kloosterburen om in een display te plaatsen.

Indien er al een overeenkomst lijkt tot stand te zijn gekomen, dan is Puzzle & Co haar verplichtingen uit deze overeenkomst niet voldoende nagekomen. Zij heeft promotiekaarten ongevraagd en zonder overleg opgestuurd. Zij kan geen betaling verlangen van Q.

4.1 Het meest verstrekkende verweer van Q. is dat er geen overeenkomst tot stand is gekomen, dan wel dat zijn echtgenote gedwaald heeft tijdens de totstandkoming ervan. Wat van dat verweer ook zij, de kantonrechter ziet aanleiding om eerst de uitvoering van de (vermeende) op Puzzle & Co rustende prestatie te beoordelen.

4.2 Voor het geval partijen inderdaad, zoals door Puzzle & Co wordt gesteld en door Q. is betwist, zijn overeengekomen dat Puzzle & Co in opdracht van Q. promotiemateriaal zou verzorgen en verspreiden is de kantonrechter van oordeel dat Puzzle & Co haar verplichting niet voldoende is nagekomen. Puzzle & Co heeft uiteengezet dat zij de promotiekaarten ongevraagd en zonder overleg heeft opgestuurd naar Café [naam café] te Kloosterburen. Het café zou de promotiekaarten in een display in het café kunnen plaatsen en het pakket drukwerk terugsturen indien zij daartoe niet bereid was. Gesteld noch gebleken is dat Puzzle & Co op enige wijze heeft gecontroleerd of het café de promotiekaarten inderdaad ter beschikking heeft gesteld aan het publiek. Door Puzzle & Co is niet betwist dat Café [naam café] de promotiekaarten in de container heeft doen belanden. Hieruit volgt dat Puzzle & Co het doel van de overeenkomst, promotie van het bedrijf van Q., niet heeft waargemaakt. Nu Puzzle & Co niet aan haar verplichting heeft voldaan, kan zij geen betaling verlangen van Q.

RB 1221

Beware the link

RCC Uitspraak 8 november 2011, dossiernr. 2011/00362 (Actiecoupon Panasonic)

Met samenvatting van Eva Rog-den Ouden, Hoogenraad & Haak advocaten.

Panasonic heeft tijdens een actie essentiële informatieve achtergehouden (nl. sluitingsdatum actie) die de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit te nemen over een transactie. Klager doet mee aan de actie via een bij Google gevonden link - namelijk www.actiecoupon.nl/p3d/ (van Online Retail Service B.V.). Bij aanschaf van een Panasonic 3D TV werd via deze site een ‘3D Blu-ray speler’ en een Avatar film cadeau gedaan. Daarvoor moest klager een aantal gegevens en e-mails uitprinten en naar adverteerder opsturen. Achteraf blijkt echter dat de actieperiode al was verlopen, waardoor klager niet (meer) in aanmerking kwam voor de aanbieding. Klager is hierover niet geïnformeerd op de website die hij via Google had gevonden. Ook de actievoorwaarden waren niet op die website vermeld. Volgens klager is dit misleidend.

Panasonic stelt dat de voorwaarden en de actieperiode van deze actie duidelijk en intensief via verschillende mediakanalen gecommuniceerd. Volgens Panasonic heeft zij op geen enkele manier de link via Google naar buiten gebracht. Met andere woorden, Panasonic vindt dat zij niet verantwoordelijk kan worden gesteld voor de inhoud van de link die klager via Google heeft gevonden. Panasonic wordt door de RCC in een tussenbeslissing in de gelegenheid gesteld nadere informatie te verstrekken over het (niet) bestaan van een samenwerkingsverband met deze website.

Panasonic stelt nog steeds dat geen samenwerkingsverband bestaat met de actiewebsite. Klager heeft echter, na enig speurwerk, ontdekt dat de eigenaar van de betreffende website www.actiecoupon.com (Buspro) wel degelijk samenwerkt met Panasonic en vaker acties voor Panasonic organiseert. Volgens de RCC heeft Panasonic onvoldoende weersproken dat Buspro in opdracht van verweerder werkt (namelijk alleen via een inhoudelijke e-mail “buiten het dossier om” en de RCC slaat daar geen acht op). De Commissie is van oordeel dat het de verantwoordelijkheid van Panasonic is om er op toe te zien dat reclame van een in opdracht van haar uitgevoerde actie in overeenstemming is met de Nederlandse Reclame Code. Panasonic houdt essentiële informatie achter die de gemiddelde consument nodig heeft om en geïnformeerd besluit over een transactie te nemen en handelt in strijd met artikel 7 en 8.3 aanhef en onder c NRC.