RB
DOSSIERS
Alle dossiers

Misleidende en vergelijkende reclame  

RB 1307

RCC over Slankbrood: overtreding van de Claimsverordening

RCC 14 februari 2012, dossiernr. 2011/01158 (Stichting Nederlands Bakkerij Centrum tegen Bloem Natuurproducten Winschoten en Prograin International)

Beslissing ingezonden door Maurits Jan Voogt en Marjolein Bronneman, De Brauw Blackstone Westbroek N.V.

De uiting prijst het product Slankbrood aan met de term "Slankbrood", "Eet je slank met..." en "Slankbrood versnelt vetafbraak". De RCC volgt de klacht van Stichting NBC zodat de beweringen moeten worden aangemerkt als niet toegestane gezondheidsclaims en ook dat de beweringen misleidend zijn, omdat zij niet wetenschappelijk zijn onderbouwd.

Kort gezegd heeft de Reclame Code Commissie geoordeeld dat:
- de betreffende claims gezondheidsclaims zijn in de zin van artikel 2 lid 5 Claimsverordening;
- de claims niet voorkomen op een zogenaamde artikel 13-lijst van goedgekeurde gezondheidsclaims, dat er geen aanvraag is ingediend voor opname van de claims in deze lijst en dat er geen overgangsregime van toepassing is waardoor deze claims nog tijdelijk gebruikt zouden mogen worden;
- de claims derhalve in strijd zijn met artikel 10 lid 1 Claimsverordening en daarmee in strijd met de wet als bedoeld in artikel 2 Nederlandse Reclame Code en tevens met art 3 lid 1 Reclame Code voor Voedingsmiddelen; en
- de claims daarnaast als misleidend worden aangemerkt, omdat de juistheid van de claims niet kon worden aangetoond door de adverteerder van Slankbrood. Om die reden is het in strijd geoordeeld met artikel 7 NRC.

Inzenders tippen de volgende passage:

"Het verweer van verweerder sub 1 dat de nVWA geen bezwaren heeft geuit wat betreft gebruik van gezondheidsclaims in de campagne voor Slankbrood leidt niet tot een ander oordeel. Naar klager ter vergadering onweersproken heeft medegedeeld, heeft de Minister van VWS in antwoord op Kamervragen medegedeeld dat de nVWA niet handhaaft ten aanzien van onterechte gezondheidsclaims, totdat de artikel 13 lijst is vastgelegd in de Claimsverordening. Dit neemt niet weg dat de Commissie kan oordelen dat deze verordening is overtreden."

RB 1286

Belastingblauwe envelop

RCC 17 januari 2012, dossiernr. 2011/01179 (Belastingblauwe envelop)

Mailing gericht ‘Aan de bewoner(s) van dit adres’. De mailing bevindt zich in een gesloten, blauwe vensterenvelop en op de voorzijde van die envelop is behalve “Port Betaald Port Payé Pays-Bas” en het logo van postnl vermeld: “Belastingvoordeel”. Op de achterzijde staat: “Coolsingel 215, 3012 AG Rotterdam”.

Adverteerder heeft gebruik gemaakt van een blauwe kleur, omdat zij haar klanten wil wijzen op een belastingvoordeel bij aanschaf van een gehoorapparaat. De kleur en lay-out aan de buitenzijde van de mailing zijn niet identiek aan die van de Belastingdienst, omdat dit niet is toegestaan.

De reclame is niet als zodanig herkenbaar ex  11.1 NRC strijd.

RB 1283

Dirk kan niet rekenen!

Vzr. Rechtbank Amsterdam 1 februari 2012, LJN BV2530 (Albert Heijn tegen Detailconsult Supermarkt)

Met gelijktijdige dank aan Ebba Hoogenraad en Daan van Eek, Hoogenraad & Haak advertising + IP Advocaten.

In een paginagrote advertentie van Dirk van den Broek in De Telegraaf en het Algemeen Dagblad heeft Dirk van den Broek gesteld dat zij 20% goedkoper is dan Albert Heijn. De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam heeft geoordeeld dat deze advertentie misleidend is onder meer omdat van verkeerde prijzen is uitgegaan, omdat producten zijn vergeleken die niet met elkaar vergeleken mogen worden en omdat Dirk van den Broek een verkeerde rekenmethode heeft toegepast. Dirk van den Broek wordt veroordeeld de advertentie te rectificeren in de twee dagbladen alsmede door middel van posters die in elk filiaal van Dirk van den Broek moeten worden opgehangen.

 

 

RB 1232

De beste scheerbeurt

Rechtbank 's-Gravenhage 22 december 2011, KG ZA 11-1312 (The Gillette Company tegen Energize Group/Wilkinson Sword GmbH)

Met gelijktijdige dank aan Tobias Cohen Jehoram, Thomas Conijn en Maurits Jan Voogt , De Brauw Blackstone Westbroek

Reclamerecht. Merkenrecht. Vergelijkende reclame. Claims. Zowel Gillette (MACH en MACH3) als Enigizer Group / Wilkinson (HYDRO3 en HYDRO 5) zijn producenten van scheersystemen voor natscheren. Wilkinson gebruikt de tekst "scheert BETER dan MACH 3" en "de BESTE SCHEERBEURT voor je HUID" op haar producten [zie afbeelding].

Uit marktonderzoek blijkt nog niet dat de claim "de BESTE SCHEERBEURT voor je Huid" door respondenten wordt opgevat als een daadwerkelijk op waarheid gebaseerde vergelijking en ook niet als een – niet serieus te nemen – overdrijving. Omdat dit niet als productclaim, maar als de puffery claim c.q. slogan wordt aangemerkt, is vermelding van deze tekst geen vergelijkende reclame en dus evenmin misleidend. De claim "scheert BETER dan MACH 3" wordt niet op een voor de consument inzichtelijke wijze kenbaar gemaakt en dus is de vordering inzake deze claim toewijsbaar. De vordering merkinbreuk wordt toegewezen voor wat betreft ongeoorloofde vergelijkende reclame.

Wilkinson staat op de verpakking en daarom zijn de vorderingen ten opzichte van haar ook toewijsbaar. Het verbod beperkt zich tot Nederland.

4.3. Nu voorshands niet aannemelijk is geworden dat de tekst “de BESTE SCHEERBEURT voor je HUID” door het publiek wordt opgevat als een productclaim, is deze tekst aan te merken als puffery claim c.q. een slogan. De vermelding daarvan op haar verpakking, dan wel in haar point-of-sale reclame, is Wilkinson toegestaan nu deze niet is aan te merken als vorm van vergelijkende reclame. Om dezelfde reden is de reclame evenmin misleidend in de zin van artikel 6:193b lid 1 en 3 jo. 6:193c en 6:194 BW, zodat de vorderingen van Gillette ten aanzien van deze reclamezin zullen worden afgewezen.

4.6 *(...) Er wordt op de verpakking nergens duidelijk gemaakt dat het deze punten zouden zijn waarop de HYDRO 3 beter scoort dan de MACH 3 en de gemiddelde consument zou dit er dan ook niet uit afleiden.

4.7 (...) De onderbouwing van de claim moet bovendien zien op de prestaties van de vergeleken producten in de praktijk omdat dit ook de wijze is waarop de claim door de gemiddelde consument zal worden opgevat. Voorshands oordelend is Wilkinson daarin met voornamelijk verwijzingen naar de theoretische voordelen, zoals die zouden blijken uit de door haar overgelegde onderzoeken, in aanmerking genomen de resultaten van de onderzoeken van de onafhankelijke consumentenorganisaties StiWa en Que Choisir, niet geslaagd.

4.8 4.8. Een en ander leidt tot de voorlopige conclusie dat Wilkinson de producten HYDRO 3 en MACH 3 niet op objectieve en controleerbare wijze met elkaar vergelijkt, zodat de vergelijkende reclame die zij met de claim maakt alleen al daarom ongeoorloofd is. Daarnaast geldt dat zij, gelet op de daartegen ingebrachte rapporten van Gillette, voorshands haar claim onvoldoende kan onderbouwen. In ieder geval zijn de gronden van haar claim naar voorlopig oordeel niet op een voor de consument inzichtelijke wijze kenbaar gemaakt, ook niet door de informatie op de achterkant van de verpakking. De vordering van Gillette ten aanzien van de claim “scheert BETER dan MACH 3” zal derhalve worden toegewezen zoals in het dictum bepaald.

4.9. Nu voorshands vaststaat dat Wilkinson op ongeoorloofde wijze vergelijkende reclame maakt, is het gebruik van de aanduiding ‘MACH (3)’ eveneens merkgebruik dat in strijd is met het verbod geformuleerd in artikel 9 lid 1 sub a GMVo. Of het merkgebruik ook in strijd is met artikel 9 lid 1 sub c GMVo kan bij deze stand van zaken in het midden worden gelaten. De vordering tot een verbod op merkinbreuk zal derhalve eveneens worden toegewezen, doch nadrukkelijk beperkt tot gebruik van het merk in de ongeoorloofde vergelijkende reclame als in dit geding door Gillette bestreden. 4.10. De vorderingen zijn, anders dan Wilkinson heeft aangevoerd, eveneens toewijsbaar ten opzichte van Wilkinson Sword. Op de verpakking staat (uitsluitend) Wilkinson Sword als verantwoordelijke fabrikant genoemd zoals blijkt uit de rood omkaderde tekst in onderstaande foto van de zijkant van de verpakking.

4.11. Het verbod tot onrechtmatig handelen zal worden beperkt tot Nederland, zoals door Wilkinson aangevoerd nu deze een nationaal rechtelijke grondslag heeft. Het merkinbreukverbod zal daarentegen, zoals gevorderd, jegens beide gedaagden pan-Europees worden toegekend. In dit kader stelt de voorzieningenrechter voorop dat zijn bevoegdheid niet is betwist, zodat er ingevolge HvJ EU in DHL/Chronopost1 in beginsel is uit te gaan van een pan-Europees verbod. Er is namens Wilkinson niet gesteld noch is anderszins gebleken dat de merkinbreuk zich beperkt tot het grondgebied van Nederland of dat één van de uitzonderingsituaties als voorzien door het HvJ EU in DHL/Chronopost zich voordoet. Teneinde executiegeschillen te voorkomen wordt overwogen dat het merkinbreukverbod zich niet uit zal strekken tot gebruik in de ongeoorloofde vergelijke reclame in andere talen dan het Nederlands. In de procedure zijn door Gillette immers uitsluitend de Nederlandse teksten aan de orde gesteld, terwijl er over sommige andere taalversies in andere Europese landen procedures zijn of worden gevoerd, waaronder Frankrijk en Duitsland, zodat ervan uit is te gaan dat het gevraagde verbod als beperkt tot de in het Nederlands gestelde tekst moet worden opgevat.

RB 1216

Uiteraard anders - milder - worden beoordeeld

Vzr. Rechtbank Maastricht 25 november 2011, LJN BU5864 (Stichting Virtuele Trombosedienst (NTD) tegen trombosediensten)

Reclamerecht. Misleidende reclame. Ongeoorloofde mededelingen.

De stichting Virtuele Trombosedienst is een zorgaanbieder die onder de naam “De Nationale Trombose Dienst” (NTD) trombose zelfzorg aanbiedt aan trombosepatiënten. De behandeling van trombose bestaat uit het controleren van de mate van stolling van het bloed (meten van de zogenoemde INR-waarde) en het verminderen van de stollingsneiging door voorschrijven van een aan die meting ontleende hoeveelheid medicatie (genoemd anti-stollingsmiddelen, bloedverdunners of cumarines). Zij biedt deze dienst in heel Nederland aan, waarbij maximaal gebruik wordt gemaakt van moderne communicatiemiddelen, zoals internet, email en sms. Daaronder vallen ook e-learning en e-certificering.

Als reactie op een mailing van NTD hebben de trombosediensten een mailing aan hun patiënten gestuurd. Deze noemt NTD onrechtmatig, rechter meent dat een reactieve uiting uiteraard anders - milder - worden beoordeeld dan de pro-actieve reclame-uiting. Mededelingen door trombose diensten zijn niet onjuist en gedaan mede in het belang van patiënten en worden geoorloofd, een rectificatie van één van de mededelingen is niet opportuun. NTD wordt gewezen in de proceskosten ad €4.128,00.

De gewraakte mededelingen 
•“Wij willen u erop attent maken (…) dat de Nationale Trombosedienst niet bij u in de regio gevestigd is, maar in Ede op de Veluwe.” ;
•“Als u zich inschrijft bij de Nationale Trombosedienst dan wordt u uitgeschreven bij uw eigen trombosedienst. Hierbij gaan de afspraken verloren die de Trombosedienst gemaakt heeft in nauwe samenwerking met uw huisarts en specialisten uit de regio.”;
•“Uw eigen Trombosedienst (…) is aangesloten bij de Federatie Nederlandse Trombosediensten (FNT). De Nationale Trombosedienst is niet aangesloten bij deze Federatie, waardoor er bij de Nationale Trombosedienst geen toezicht is op de kwaliteit en veiligheid zoals bij uw eigen Trombosedienst wordt uitgevoerd door de Federatie (FNT).”
•“Als zou blijken dat zelfmeten, om welke reden dan ook, niet geschikt is voor u dan kunt u zonder dat de behandeling onderbroken wordt, weer op de ‘oude’ manier bij ons de behandeling voortzetten.”

3.4.Mede in het licht van de onder 3.3 beschreven omstandigheden, alsmede gelet op de door beide partijen ter zitting gegeven uitleg, oordeelt de voorzieningenrechter de in de mailing van de trombosediensten gedane mededelingen niet ongeoorloofd, althans rectificatie niet opportuun.
3.4.1.Ten aanzien van de mededeling dat bij uitschrijving bij de trombosedienst afspraken verloren gaan die de trombosediensten gemaakt hebben in nauwe samenwerking met huisartsen en specialisten uit de regio, hebben de trombosediensten verklaard dat zij
– in het geval dat een patiënt bijvoorbeeld een operatie moet ondergaan – een regiefunctie voeren ten opzichte van andere zorgverleners, die niet zonder meer door elke andere trombosedienst kan worden overgenomen. Daarvoor zijn de gemaakte afspraken, die veelal zijn vastgelegd in samenwerkingsprotocollen, te complex en dat vereist bovendien bereidheid daartoe van die andere zorgverleners. Vanwege het ontbreken van samenwerkingsafspraken en protocollen tussen de regionale zorgaanbieders en NTD zullen deze afspraken volgens de trombosediensten niet zonder meer door NTD kunnen worden overgenomen. Gelet op deze – onbestreden – uitleg van de trombosediensten dient voorshands te worden aangenomen dat deze afspraken ten gevolge van een uitschrijving en overstap naar NTD inderdaad verloren kunnen gaan. De mededeling die de trombosediensten daaromtrent hebben gedaan is aldus niet onjuist, terwijl het belang van hun patiënten om over dit risico te worden geïnformeerd aannemelijk is.
3.4.2. Op grond van de in zoverre niet betwiste informatie van gedaagden ter zitting is aannemelijk dat het feit dat de trombosediensten zijn aangesloten bij de Federatie Nederlandse Trombosediensten een zekere meerwaarde heeft en een extra kwaliteitswaarborg oplevert door toezicht en controle op de kwaliteit en veiligheid die bij de trombosediensten worden uitgevoerd door de FNT. De dienovereenkomstige mededeling was daarom van belang en geoorloofd. Hiermee staat niet vast dat de zorg van NTD van lagere kwaliteit is dan die van de trombosediensten, maar dat hoeft ook niet vast te staan om voorshands te oordelen dat de door de trombosediensten op het punt van de kwaliteit gemaakte vergelijking geoorloofd was naar de normen van art. 6:194a lid 2 onder b, c en e BW.
3.4.3.NTD stelt dat de in de brieven van twee van de trombosediensten opgenomen mededeling dat, als zou blijken dat zelfmeten om welke reden dan ook niet geschikt is voor een patiënt, deze dan zonder dat de behandeling onderbroken wordt weer op de ‘oude’ manier bij die trombosedienst de behandeling kan voortzetten, misleidend is. Volgens NTD wordt hiermee de indruk gewekt dat een patiënt bij NTD het risico loopt dat hij niet kan terugvallen op de ‘oude’ manier. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan dit aan die mededeling echter niet worden ontleend. NTD biedt zelf de ‘oude’ manier van behandeling niet aan, dus een patiënt zal in dat geval wel moéten terugvallen op de reguliere trombosediensten.

3.5.De mededeling dat NTD niet bij de patiënt in de regio gevestigd is maar in Ede op de Veluwe voldoet, strikt genomen, niet aan de voorwaarde van art. 1:194a lid 2 onder c BW omdat de (statutaire) vestigingsplaats geen wezenlijk kenmerk is van de trombosezorg. NTD heeft ter zitting immers, onweersproken, gesteld dat zij ook medewerkers heeft die in de regio werkzaam zijn en die bij gebleken noodzaak in staat zijn op acceptabele termijn bij een patiënt thuis te verschijnen. Bezien in het geheel van voorlichtende mededelingen die de mailing van de trombosediensten bevat, en mede gelet op de hiervoor onder 3.3 geschetste omstandigheden waaronder deze is verzonden, is deze schending echter niet zodanig ernstig dat uitsluitend daardoor een rectificatie bij wege van voorlopige voorziening wordt gerechtvaardigd. Bij dit oordeel is mede gelet op de bij het wél bevelen van de gevorderde voorziening betrokken belangen van partijen en de daarvan afgeleide belangen van degenen (patiënten) die een eventuele rectificatie zouden ontvangen, welke belangen beide partijen zich blijkens hun uitlatingen ter zitting aantrekken. Voorkomen moet worden dat de kennelijk door de mailing van NTD veroorzaakte verwarring bij de patiënten wordt vergroot. Dat zou zonder twijfel het gevolg zijn van een volgende (nota bene aangetekend te verzenden) brief in deze affaire tussen twee elkaar als concurrenten beschouwende zorgverleners, waarmee de patiënten niets uitstaande hebben.

RB 1204

Gerefereerd aan milieuaspecten

RCC 28 oktober 2011, Dossiernr. 2011/00811 (APP Asian Pulp & paper), maar ook 2011/0881A, 2011/0881B, 2011/0881C, 2011/0881D.
Diverse milieugerelateerde klachten, waaronder: In de commercial wordt van de activiteiten van APP gezegd dat deze duurzaam zijn en de natuur in Indonesië ten goede komen. Dit is onjuist en misleidend. Volgens Greenpeace slaat APP de habitat van de Sumatraanse tijger kaal om er wegwerpproducten als tissues van te maken.

Pre-copy advies wordt buiten beschouwing gelaten, uiting wordt getoetst onafhankelijk of openbaarmaken bij indienen of behandeling reeds is gestaakt, het niet nodig om over product te spreken om over reclame te spreken, verantwoordelijk en duurzame rol is inspelen op milieuaspecten, ook door afbeeldingen of suggesties kan misleiding ontstaan, niet duidelijk dat minder wordt aangeplant dan gekapt. Aanbeveling volgt.

1. Een pre-copy advies van de afdeling Monitoring & Compliance staat los van een klachtenprocedure bij de Reclame Code Commissie en de Commissie laat een pre-copy advies buiten beschouwing bij de beoordeling van een klacht.

2. Daarbij  is niet van belang of de betreffende uiting ten tijde van het indienen en/of de behandeling van de klacht daartegen nog steeds openbaar wordt gemaakt. De Commissie beoordeelt klachten immers naar de situatie die er was op het moment van indienen van de klacht, ongeacht of de uiting toen nog openbaar werd gemaakt.

3. Om een uiting als reclame-uiting te kunnen aanmerken is het niet nodig dat in de uiting naar specifieke producten wordt verwezen. Zoals vermeld in de toelichting bij artikel 1 NRC kan reeds de enkele vermelding van de naam van een adverteerder reclame zijn.

4. In de televisiecommercial wordt in beeld en tekst de nadruk gelegd op de “verantwoordelijke en duurzame” leidende rol die APP wil spelen door middel van het (laten) “aanplanten van bomen” en “bebossing van ongecultiveerd land” en “woest terrein”. Nu met deze mededelingen in de televisiecommercial wordt gerefereerd aan milieuaspecten die zijn verbonden aan de producten van APP is sprake van milieuclaims als bedoeld in artikel 1 van de Milieu Reclame Code (MRC) en is de MRC op deze uiting van toepassing.

5. Blijkens de toelichting bij artikel 2 MRC kan misleiding niet alleen ontstaan door feitelijke mededelingen, maar ook door afbeeldingen en suggesties of juist door het ontbreken van informatie, en gaat het om de totale indruk die de reclame-uiting wekt. De Commissie acht  de televisiecommercial in strijd met het bepaalde in artikel 2 MRC en overweegt daartoe het volgende.

6. Wat er zij van de juistheid van het genoemde aantal van meer dan 200 miljoen geplante bomen per jaar, in de commercial wordt op geen enkele manier duidelijk gemaakt dat APP als een van de grootste pulp- en papierproducenten grotere gedeeltes van de natuurlijke tropische bossen laat omkappen dan dat zij met kleine stekjes, in de vorm van cultuurbos, laat herbeplanten. Hierdoor acht de Commissie de commercial misleidend over de bijdrage die APP levert aan het milieu, en om die reden in strijd met artikel 2 MRC.

RB 1194

De terugbetaling van de inleg op de einddatum

Rechtbank 's-Gravenhage 2 november 2011, LJN BU3900 (eiser tegen Staalbankiers N.V.)

Misleidende informatie over bankproduct. Bodemzaak. Aansprakelijkheid Bank voor schade die cliënt lijdt als gevolg van een garantieproduct, waarbij het debiteurrisico werd gelopen op Lehman Brothers. Bank niet zelf als garant aansprakelijk voor dit product en er is ook geen sprake van misleidende informatie over dit product. De bank heeft wel haar bijzondere zorgplicht geschonden, omdat het in dit geval ging om pensioengelden van cliënt. Staalbankiers wordt veroordeeld in proceskosten ad €9.306,93.

Onjuiste of misleidende informatie / dwaling?
4.3.De rechtbank is, anders dan [eisers c.s.], van oordeel dat de aan [eisers c.s.] verstrekte informatie over het product Staalbankiers Garantiebeheer ten aanzien van de werking van de note en de aan de note verbonden risico's correct, duidelijk en niet misleidend is. Uit deze informatie volgt dat ten aanzien van de terugbetaling van de inleg op de einddatum een garantie is afgegeven door Lehman Holding. Dat aan de door Lehman Holding verstrekte garantie het risico verbonden is dat zij kan failleren en dat zij in dat geval niet (geheel) zal kunnen uitkeren, behoeft geen uitdrukkelijke vermelding, maar spreekt voor zich. In de verstrekte informatie is ook vermeld dat men een debiteurenrisico op Lehman Holding liep. Voorts is in de verstrekte informatie opgenomen dat Lehman Holding een A+ rating had en dat dit stond voor een uitstekende kredietwaardigheid. Dit is juist en niet misleidend. Weliswaar zou uit de aanduidingen "100% van de hoofdsom retour " en "de zekerheid van een hoofdsomgarantie op einddatum" in de toelichting "Staalbankiers Garantiebeheer" op zichzelf genomen afgeleid kunnen worden dat de belegger steeds zijn inleg terug zou ontvangen, maar indien deze aanduidingen worden bezien in het licht van de rest van de in deze toelichting opgenomen informatie, moet ook voor een niet professionele belegger het bij lezing duidelijk zijn geweest dat het een door Lehman Holding verstrekte garantie was, waarvan de aard en omvang van de daarmee verstrekte zekerheid één op één samenhing met de kredietwaardigheid van die bank. Verder hebben [eisers c.s.], zoals hiervóór al is overwogen, ook niet redelijkerwijs mogen aannemen dat de hoofdsomgarantie door Staalbankiers werd afgegeven.

4.4.Gelet op een en ander is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden geconcludeerd dat Staalbankiers onjuiste dan wel misleidende informatie over het product Staalbankiers Garantiebeheer heeft verstrekt. Bijgevolg kan het beroep van [eisers c.s.] op dwaling op deze grond niet slagen. [eisers c.s.] hebben ook geen andere feiten en omstandigheden gesteld die een beroep op dwaling kunnen rechtvaardigen. De subsidiaire vorderingen zijn dus evenmin toewijsbaar.

Lees het vonnis hier (LJN / pdf)

RB 1185

Bewijsstukken van uw discutabele werkwijze

Vzr. Rechtbank Groningen 4 november 2011, LJN BU3475 (Pagecentrum B.V.)

Als randvermelding: Mediarecht. Sociale media. Conflict tussen het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op bescherming van eer en goede naam.

Pagecentrum heeft gedeelte van sportcentrum verhuurd aan gedaagde. Met harde bewoordingen in een e-mail dreigt gedaagde met publicatie van bewijsstukken van discutabele werkwijze rondom het organiseren van beurzen in het sportcentrum die zal worden gestuurd aan gemeente, bedrijfsleven, week- en dagbladen en sociale media. Eiser wil voorkomen dat woorden als diefstal, onrechtmatig, zelfverrijking zullen worden gebezigd; Vzr.voorgenomen uitspraken zullen de grenzen van de in het maatschappelijk verkeer betamelijke zorgvuldigheid overschrijden. Rechter verbiedt uitlatingen. Compensatie van de proceskosten.

4.2. Het belang van [gedaagde] is er in gelegen dat hij zich in het openbaar kritisch, informerend en waarschuwend moet kunnen uitlaten over zijn ervaringen met Pagecentrum. Het belang van Pagecentrum is erin gelegen dat zij niet lichtvaardig wordt blootgesteld aan verdachtmakingen en/of voor haar ongewenste publiciteit omtrent (kort gezegd) de wijze waarop zij zich in het economische verkeer manifesteert. Welk van deze belangen, die in beginsel gelijkwaardig zijn, de doorslag behoort te geven, hangt af van de omstandigheden van het geval. Daarbij speelt een rol de vraag of de voorgenomen uitlatingen van [gedaagde] op waarheid berusten en de manier waarop die beweringen worden gedaan.

4.4.  De voorzieningenrechter is op grond van het vorenstaande van oordeel dat [gedaagde] met het in de (sociale) media doen van de voorgenomen uitspraken op de wijze als in de e-mail van 3 oktober 2011 omschreven, de grenzen van de in het maatschappelijk verkeer betamelijke zorgvuldigheid zal overschrijden. Door [gedaagde] te bezigen kwalificaties als diefstal, stelen en onrechtmatig ontberen voldoende feitelijke grondslag. Het algemeen belang pleegt ook niet te worden gediend met het doen van beschuldigingen waarvoor geen of onvoldoende onderbouwing is gebleken. Het doen van deze uitspraken zou derhalve in de gegeven omstandigheden onrechtmatig zijn jegens Pagecentrum.

4.5.  Gezien het voorgaande dient [gedaagde] zich te onthouden van de kwalificaties diefstal, stelen en onrechtmatig of woorden van gelijke strekking. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] reeds toegezegd dat hij deze woorden niet zal gebruiken. De vordering ligt in zoverre voor toewijzing gereed. De aan de veroordelingen te verbinden dwangsommen worden toegewezen op de wijze als in het dictum omschreven.

4.6.  Daar waar Pagecentrum heeft gevorderd [gedaagde] te gebieden om - naar de voorzieningenrechter begrijpt - zich in algemene zin te onthouden van het doen van uitlatingen die de naam van Pagecentrum in een kwaad daglicht kan stellen, zal die ruim geformuleerde vordering worden afgewezen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter staat het [gedaagde] vrij om verslag aan derden te doen van zijn ervaringen met Pagecentrum en deze wereldkundig te maken via (sociale) media. De begrippen afpakken en zelfverrijking zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter daarbij niet ontoelaatbaar zolang zij niet in de uitdrukkelijke context van wederrechtelijkheid of onrechtmatigheid worden gebruikt. Een belangenafweging, zoals hiervoor onder 4.2 bedoeld, valt thans dan ook in het voordeel uit van [gedaagde]. Hij handelt voorshands niet onrechtmatig door verslag te doen van zijn ervaringen met Pagecentrum, ook niet indien de teneur van die ervaringen een negatieve is. Toewijzing van deze ruim geformuleerde vordering zou e en ontoelaatbare inperking op de vrijheid van meningsuiting van [gedaagde] te weeg brengen en zou de waarborgen die in artikel 10 lid 2 EVRM zijn gesteld met voeten treden.

5.1.  verbiedt [gedaagde] om het handelen van Pagecentrum of Pagedal in een mail en/of tweed naar de gemeente Stadskanaal, B&W Stadskanaal, het bedrijfsleven, weekbladen, Dagblad van het Noorden, Twitter, Facebook en Linkedin te kwalificeren als diefstal, onrechtmatig of bestelen ofwel daarin kwalificaties van gelijke strekking te bezigen, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor elke overtreding van dit verbod, met een maximum van alle in totaal te verbeuren dwangsommen van € 10.000.00,

RB 1182

Een blauwe power button en concurrentje pesten

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 3 november 2011, KG ZA 11-573 (Allround-ITC-Consulting LTD en X tegen Y)

Handelsnaamrecht. Merkenrecht. Nakoming schikkingsovereenkomst. Misleidende reclame. Onrechtmatige daad.

Zowel Allround ITC als Y drijven een onderneming op het gebied van (onder meer) onderhoud, reparatie en verkoop van computers in Waddinxveen. In de bodemprocedure is er eerder een schikking getroffen. Nu spelen andere feiten: diverse domeinnamen zijn geregistreerd, die te koop worden aangeboden en wordt de powerbutton (onderdeel van merkregistratie van X) door Y ook gebruikt en wordt in radiocommercials zinnen als PC APK en APK check gebruik in combinatie met 'breaking news' -aanduiding. Tot slot gebruiken partijen min of meer dezelfde groene steunkleur voor de websites [afbeeldingen in het vonnis].

Handelsnaamrecht: Een domeinnaamregistratie of het gebruik van een domeinnaam geeft de rechthebbende geen handelsnaamrecht, zolang de domeinnaam niet tevens als handelsnaam voor een onderneming wordt gevoerd. Van handelsnaamrechtelijke inbreuk door ‘ander gebruik’ van de handels- en domeinnamen van Allround ITC is derhalve ook geen sprake.

Merkenrecht: geringe overeenstemming, geen ongerechtvaard voordeel noch afbreuk aan onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk van X.

Nakoming schikking: [Y] heeft er op gewezen dat Allround ITC c.s. heeft nagelaten eerst executiemaatregelen te treffen. Nu de schikkingsovereenkomst niet versterkt is met een dwangsom, zou executie door Allround ITC c.s. weinig zin hebben gehad. Er lijkt geen vordering inzake niet-nakoming schikking te zijn gedaan, en dus dat er sprake is van rauwelijks dagvaarden. Voorzieningenrechter ziet geen grond voor voorlopige voorziening om genoemde domeinnamen niet langer te gebruiken en wijst vordering af. Vordering tot medewerking aan overdracht van domeinnamen is hieraan verbonden en wordt op voet van 3:300 BW ook afgewezen.

Onrechtmatige daad: Er lijkt sprake te zijn van ‘concurrentje pesten’ op een weinig volwassen manier. Telkens wordt slechts één aspect van een reclame-uiting (alléén de afbeelding van gras, alléén de power button, één zin uit een radiospot) gebruikt.  Een aantal van de uitingen die [Y] nabootst zijn zo algemeen dat die niet snel aan verwarring zullen bijdragen, zoals termen als repair centre, PC APK of kleur op websites. Vorderingen worden niet onderbouwd dat publiek de kleur specifiek aan onderneming linkt, of dat daadwerkelijk verwarring heeft plaatsgevonden. Vorderingen worden afgwezen.

Ten overvloede wijst de voorzieningenrechter er wel op dat [Y] het voorgaande niet dient te beschouwen als een vrijbrief om ook aan allerlei andere uitingen van Allround ITC c.s. aan te gaan haken. Procekosten veroordeling Allround ITC c.s. in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [Y] tot op heden begroot op € 785,-;

Handelsnaamrecht 
4.3. Allround ITC c.s. heeft – naar de voorzieningenrechter begrijpt – gesteld dat gebruik van de handels- en domeinnamen van Allround ITC c.s. door [Y] anders dan als handelsnaam, bijvoorbeeld als domeinnaam of metatag, eveneens inbreuk op het handelsnaamrecht van Allround ITC oplevert. Allround ITC c.s. stelt dat [Y] die inbreuk pleegt door domeinnamen te gebruiken op de wijze omschreven in 2.6., door op haar website de domeinnamen opgesomd in 2.7. te vermelden, alsmede door de naam ‘PCmaatje’ als metatag of zoekterm op internet te gebruiken.

4.4. Uit hetgeen in 4.2. is overwogen volgt al, dat het [Y] vrij staat om op zijn website de handelsnamen ‘Computerrepaircentre’ en ‘Laptoprepaircentre’ te gebruiken. Met betrekking tot de overige namen geldt, dat een beroep op artikel 5 Hnw Allround ITC c.s. niet baat in geval van gebruik van namen anders dan als handelsnaam waaronder de onderneming van [Y] wordt gevoerd. Dat artikel verbiedt immers slechts het voeren van een verwarringwekkende naam als handelsnaam voor een onderneming. Dit geldt temeer voor zover Allround ITC aan deze vordering niet haar eigen handelsnamen maar domeinnamen ten grondslag legt. Een domeinnaamregistratie of het gebruik van een domeinnaam geeft de rechthebbende geen handelsnaamrecht, zolang de domeinnaam niet tevens als handelsnaam voor een onderneming wordt gevoerd. Van handelsnaamrechtelijke inbreuk door ‘ander gebruik’ van de handels- en domeinnamen van Allround ITC is derhalve ook geen sprake.

Merkenrecht
4.6. Voorts volgt uit de hiervoor besproken geringe overeenstemming tussen enerzijds het merk van [X] en anderzijds het door [Y] gebruikte teken ook, dat er in dit geval geen sprake is van gebruik waarmee ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk van [X]. Voor zover de vorderingen van Allround ITC hun grondslag vinden in merkinbreuk, zijn zij derhalve niet toewijsbaar.

Nakoming schikkingsovereenkomst
4.7. Allround ITC c.s. heeft zich er voorts op beroepen dat [Y] de schikkingsovereenkomst niet is nagekomen. Zij wijst daarbij in de eerste plaats op het in 2.6. en 2.7. omschreven gebruik van domeinnamen door [Y]. Daarnaast is het gebruik van de term PC Maatje door [Y] volgens Allround ITC c.s. in strijd met de schikkingsovereenkomst.

4.8. Allround ITC c.s. vordert in wezen nakoming van de schikkingsovereenkomst. [Y] heeft er op gewezen dat Allround ITC c.s. heeft nagelaten eerst executiemaatregelen te treffen. Nu de schikkingsovereenkomst niet versterkt is met een dwangsom, zou executie door Allround ITC c.s. weinig zin hebben gehad. Echter, gesteld noch gebleken is dat Allround ITC c.s. [Y] voorafgaand aan de dagvaarding voor dit kort geding in gebreke heeft gesteld ter zake de gestelde niet-nakoming van de schikkingsovereenkomst. Er lijkt derhalve sprake van rauwelijks dagvaarden. [Y] heeft voorts onvoldoende weersproken gesteld dat hij na ontvangst van de dagvaarding het in 2.6. beschreven gebruik heeft gestaakt en dat hij het in 2.7. beschreven gebruik daarvoor al had gestaakt. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen grond voor een voorlopige voorziening waarbij [Y] op straffe van een dwangsom wordt veroordeeld om de in 2.6. en 2.7. genoemde domeinnamen niet langer te gebruiken. De vordering daartoe zal derhalve worden afgewezen.

4.9. Voor toewijzing van de vordering tot medewerking aan overdracht aan Allround ITC van deze domeinnamen en overige door hem geregistreerde domeinnamen die lijken op een handelsnaam van Allround ITC of een daarmee overeenstemmend teken bevatten, ziet de voorzieningenrechter voorshands evenmin aanleiding. In de schikkingsovereenkomst is opgenomen dat de domeinnamen dienen te worden doorgehaald, danwel na overleg met de wederpartij dienen te worden overgedragen. Partijen hebben ter zitting verklaard dat dit overleg niet heeft plaatsgevonden. Een verplichting voor [Y] om de domeinnamen over te dragen in plaats van de registraties te beëindigen is er dan ook niet. De vordering tot bepaling dat dit vonnis dezelfde kracht heeft als het verzoek tot overdracht van de domeinnamen op de voet van 3:300 BW, wordt dientengevolge ook afgewezen.

Onrechtmatige daad
4.15. Met Allround ITC c.s. is de voorzieningenrechter van mening dat [Y] met het in 4.14. beschreven samenstel van handelingen stelselmatig een aspect uit de reclame-uitingen van Allround ITC nabootst in haar eigen uitingen naar het publiek. [Y] heeft ter zitting ook niet betwist dat dit bewust zou gebeuren. Er lijkt sprake te zijn van ‘concurrentje pesten’ op een weinig volwassen manier. Deze handelwijze is echter alleen onrechtmatig indien
hierdoor verwarring bij het publiek te duchten is. Een aantal van de uitingen die [Y] nabootst zijn zo algemeen dat die niet snel aan verwarring zullen bijdragen, zoals het gebruik van de termen ‘repair centre’ ‘PC APK’ en ‘PC Check’. Hetzelfde geldt voor het kleurgebruik op de website, nu Allround ITC c.s. niet aannemelijk heeft gemaakt dat het publiek de kleur die zij gebruikt op haar website specifiek met haar onderneming in verband brengt. Met betrekking tot de verhuizing geldt dat [Y] zijn verhuizing pas een half jaar na Allround ITC aankondigde. Door dat tijdsverloop is het de vraag of het die verhuizing zal verwarren met de verhuizing van Allround ITC. De overige uitingen waarop Allround ITC wijst, betreffen telkens slechts één aspect van een reclame-uiting van Allround ITC (alléén de afbeelding van gras, alléén de power button, één zin uit een radiospot). Voorts worden die reclame-uitingen door Allround ITC openbaar gemaakt als afkomstig van ImakeIT Repair Centre en door [Y] als afkomstig van Computer Repair Centre of Laptop Repair Centre. In het licht van deze omstandigheden acht de voorzieningenrechter het voorshands onvoldoende aannemelijk dat er, ondanks de herhaling van de navolging door [Y], door het hiervoor beschreven samenstel van handelingen verwarring baij het publiek te duchten is.
Allround ITC c.s. heeft wel gesteld dat er al daadwerkelijk verwarring heeft plaatsgevonden, doch heeft deze stelling niet nader gemotiveerd of onderbouwd. Dit had in het kader van dit kort geding wel op haar weg gelegen, zeker nu de beschreven handelwijze van [Y] al meer dan een jaar plaatsvindt. Voor nadere bewijslevering is in het kader van dit kort geding geen plaats. De door Allround ITC c.s. ingestelde vorderingen op grond van onrechtmatige daad komen dan ook niet voor toewijzing in aanmerking. Ten overvloede wijst de voorzieningenrechter er wel op dat [Y] het voorgaande niet dient te beschouwen als een vrijbrief om ook aan allerlei andere uitingen van Allround ITC c.s. aan te gaan haken, omdat hij dan het risico loopt wel onrechtmatig te handelen.

RB 1169

Moment dat de folder werd gedrukt

RCC 16 december 2010, dossiernr. 2010/00793-I (Geldigheid strippenkaart per 18 november beëindigd)

Misleidende informatie over invoering OV-Chipkaart en uiting in folder: "De Stadsregio Arnhem Nijmegen heeft de minister toestemming gevraagd om de geldigheid van alle strippenkaarten in de regio’s Arnhem en Nijmegen te beëindigen per 18 november 2010" Op het moment van drukken was de (gewijzigde) informatie juist, klacht wordt ongegrond verklaard.

Klacht: Onlangs heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat besloten om voor Oost-Nederland de verplichte invoering van de OV-chipkaart op te schorten tot 1-02-2011. Het was de wens van o.a. de Provincie Gelderland en de Stadsregio KAN (Knooppunt Arnhem-Nijmegen) om de strippenkaart per 18 -11-2010 af te schaffen, maar dit is niet gehonoreerd. Desondanks verspreidt de regionale (KAN)busvervoerder Breng nog folders met de mededeling dat het mogelijk in november al zover is. Aldus wordt misleidende informatie verspreid.

Verweer: Er wordt geadviseerd niet te veel strippenkaarten op voorraad te nemen, grote promotiecampagne was reeds gepland en materiaal kon niet worden aangepast.

Commissie: De in de folder onder het kopje “Strippenkaart nog beperkt geldig’’ staande tekst is niet onjuist. Deze bevat de feitelijk juiste mededeling dat aan de minister toestemming is gevraagd om de geldigheid van de strippenkaart te beëindigen per 18 november 2010. Daarmee was, op het moment dat de folder werd gedrukt, niets miszegd. In verband met de onzekerheid over de geldigheidsduur van de strippenkaart wordt geadviseerd om in afwachting van het besluit van de minister daarover niet te veel strippenkaarten in voorraad te nemen. De consument wordt slechts gemaand tot een voorzichtig uitgavenpatroon, ten aanzien van de strippenkaart. Adverteerder heeft de tekst van de eerstvolgende folder aan de gewijzigde situatie aangepast, zoals ook blijkt uit een door adverteerder overgelegd exemplaar daarvan. Gelet op het vorenstaande acht de Commissie de klacht ongegrond.