RB
DOSSIERS
Alle dossiers

Oneerlijke handelspraktijken  

RB 2827

Uitspraak ingezonden door Sikke Kingma, Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn.

Hof: Handelen van vergelijkingssite Skyscanner is eveneens een oneerlijke handelspraktijk

Rechtspraak (NL/EU) 7 mrt 2017, RB 2827; (Skyscanner tegen Stichting Reclame Code), https://reclameboek.nl/artikelen/hof-handelen-van-vergelijkingssite-skyscanner-is-eveneens-een-oneerlijke-handelspraktijk

Hof Amsterdam 7 maart 2017, RB 2827; IT 2241 (Skyscanner tegen Stichting Reclame Code) Reclamerecht. Skyscanner exploiteert een vergelijkingswebsite voor vliegtickets. Er werden vliegtickets aangeboden zonder dat daarbij werd vermeld dat behalve de prijs ook onder meer een bedrag aan boekingskosten in rekening wordt gebracht. Skyscanner bestrijdt niet dat de wijze waarop Govolo het onderhavige aanbod presenteert op zichzelf genomen een oneerlijke handelspraktijk oplevert. In geschil is slechts of het handelen van Skyscanner eveneens een oneerlijke handelspraktijk oplevert.  De rechtbank [RB 2544] oordeelt dat ingeval van een onjuiste beslissing door de SRC en bijkomende omstandigheden, sprake kan zijn van onrechtmatigheid. Dat is het geval als ten tijde van de uitspraak bekend was of had moeten zijn dat de beslissing in rechte als onjuist zou worden bestempeld.

Het CvB overweegt ter zake dat Skyscanner een zelfstandige handelspraktijk uitoefent en dat de consument die haar website raadpleegt in de onjuiste veronderstelling wordt gebracht dat Govolo de goedkoopste aanbieder is. Skyscanner onderscheidt zich van een 'hosting provider' doordat zij zelfstandig onderzoek doet naar de juistheid van de door derden aangeleverde gegevens. Het hof bekrachtigd het vonnis waarvan beroep.

RB 2786

HvJ EU: Halfjaarlijkse abonnementsprijs voor decodeerkaart niet (duidelijk) vermelden is een oneerlijke handelspraktijk

EU 26 okt 2016, RB 2786; ECLI:EU:C:2016:800 (Canal Digital Danmark), https://reclameboek.nl/artikelen/hvj-eu-halfjaarlijkse-abonnementsprijs-voor-decodeerkaart-niet-duidelijk-vermelden-is-een-oneerlijke

HvJ EU 26 oktober 2016, IEF 16338; IT 2159; ECLI:EU:C:2016:800 (Canal Digital Danmark A/S) Oneerlijke handelspraktijken. Reclame voor een satelliettelevisieabonnement – Abonnementsprijs die, naast de maandelijkse prijs, een halfjaarlijkse prijs omvat voor de kaart die nodig is om de uitzendingen te decoderen – Niet-vermelding van de halfjaarlijkse prijs of minder in het oog springende presentatie ervan dan van de maandelijkse prijs – Misleidende handeling – Misleidende omissie – Richtlijnbepaling die alleen is omgezet in de voorbereidende werkzaamheden voor de nationale uitvoeringswet en niet in die wet zelf. HvJ EU:

 

RB 2745

HvJ EU: Beoordeling van (ongeoorloofd) contractueel beding altijd moet worden bepaald met toepassing van Rome I

Rechtspraak (NL/EU) 28 jul 2016, RB 2745; ECLI:EU:C:2016:612 (Verein für Konsumenteninformation tegen Amazon), https://reclameboek.nl/artikelen/hvj-eu-beoordeling-van-ongeoorloofd-contractueel-beding-altijd-moet-worden-bepaald-met-toepassing-va

HvJ EU 28 juli 2016, IEFbe 1891; RB 2745; ECLI:EU:C:2016:612 ; C-191/15 (Verein für Konsumenteninformation tegen Amazon)
Consumentenbescherming – Richtlijn 93/13/EEG – Gegevensbescherming – Richtlijn 95/46/EG – Online verkoopovereenkomsten gesloten met consumenten woonachtig in andere lidstaten – Oneerlijke bedingen – Algemene voorwaarden met een rechtskeuzebeding voor het recht van de lidstaat waarin de vennootschap is gevestigd – Vaststelling van het recht dat van toepassing is om in het kader van een verbodsactie te beoordelen of de bedingen van die algemene voorwaarden oneerlijk zijn.

1)      Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) en verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen („Rome II”), moeten aldus worden uitgelegd dat het recht dat van toepassing is op een verbodsactie in de zin van richtlijn 2009/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende het doen staken van inbreuken in het raam van de bescherming van de consumentenbelangen, die is gericht tegen het gebruik van beweerdelijk ongeoorloofde contractuele bedingen door een in een lidstaat gevestigde onderneming die via elektronische handel overeenkomsten sluit met in andere lidstaten – en met name de lidstaat van de rechter – woonachtige consumenten, onverminderd artikel 1, lid 3, van elk van die verordeningen moet worden vastgesteld overeenkomstig artikel 6, lid 1, van verordening nr. 864/2007, terwijl het recht dat van toepassing is op de beoordeling van een gegeven contractueel beding altijd moet worden bepaald met toepassing van verordening nr. 593/2008, ongeacht of deze beoordeling wordt verricht in het kader van een individuele of een collectieve vordering.

RB 2713

Boete inzake geen definitieve prijzen vliegtickets en Engelstalige klantenservice houdt stand

Nederland 10 mei 2016, RB 2713; ECLI:NL:CBB:2016:103 (Ierse luchtvaartmaatschappij), https://reclameboek.nl/artikelen/boete-inzake-geen-definitieve-prijzen-vliegtickets-en-engelstalige-klantenservice-houdt-stand

CBb 10 mei 2016, RB 2713; IT 2058; ECLI:NL:CBB:2016:103 (Luchtvaartmaatschappij)
Misleidend. Ierse luchtvaartmaatschappij biedt vliegtickets aan via haar website en verleent een dienst van de informatiemaatschappij. Daar worden niet definitieve prijzen vermeld van vaste en onvermijdbare kosten. Als last onder dwangsom opgelegd dat steeds de definitieve vluchtprijs worden vermeld inclusief de administratiekosten die feitelijk voorzienbaar en onvermijdbaar zijn en dat zij deze administratiekosten dient op te nemen in de specificatie van de vluchtprijs. De transacties worden in het Nederlands gesloten, maar de aftersales zijn enkel Engelstalig (6:193g onder h BW). Het College oordeelt dat de aanpassingen aan het contactformulier onvoldoende zijn om van het contactformulier een aan het elektronisch postadres gelijkwaardig alternatief te maken, zodat nog steeds sprake was van een overtreding. ACM was bevoegd om een last onder dwangsom op te leggen. Het CBb bevestigt de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam.

 

RB 2663

HvJ EU: Sponsorlogo's in andere programma's tellen wel, maar zwarte seconden tellen niet mee in maximumreclamezendtijd per klokuur

HvJ EU 17 februari 2016, RB 2663; C-314/14; ECLI:EU:C:2016:89 (Sanoma - Nelonen Media)
Zie eerder: IEF 14233, IEFbe 993. Richtlijn 2010/13/EU. Artikel 19, lid 1. Scheiding van de televisiereclame en de programma’s. Opgedeeld scherm - Artikel 23, leden 1 en 2 - Beperking van de zendtijd voor televisiereclamespots tot 20% per klokuur - Sponsorboodschappen - Andere verwijzingen naar een sponsor - ‚Zwarte seconden’. Het HvJ EU antwoordt:

1) Artikel 19, lid 1, van [richtlijn audiovisuele mediadiensten 2010/13/EU], moet aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling zoals die in het hoofdgeding, op grond waarvan het is toegestaan dat een opgedeeld beeldscherm waarop de programma-aftiteling in het ene deel verschijnt en een programmaoverzicht in het andere om het programma dat wordt beëindigd te scheiden van de erop volgende reclameonderbreking, niet noodzakelijkerwijs wordt gecombineerd met, of wordt gevolgd door, een akoestisch of optisch middel, mits een dergelijk middel om te scheiden – het is aan de verwijzende rechterlijke instantie om dat te verifiëren – op zich beantwoordt aan de in de eerste volzin van dat artikel 19, lid 1, vermelde vereisten.

2) Artikel 23, lid 2, van richtlijn 2010/13 moet aldus worden uitgelegd dat sponsorlogo’s die in het kader van andere programma’s dan het gesponsorde programma worden uitgezonden, zoals die in het hoofdgeding, moeten worden meegerekend voor de in artikel 23, lid 1, van die richtlijn vastgelegde maximumreclamezendtijd per klokuur.

3) Artikel 23, lid 1, van richtlijn 2010/13 moet in het geval waarin een lidstaat geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid, een striktere regel dan die neergelegd in dat artikel in te voeren, aldus worden uitgelegd, niet alleen dat het zich er niet tegen verzet dat „zwarte seconden” tussen de afzonderlijke spots van een televisiereclameonderbreking of tussen die onderbreking en het erop volgende televisieprogramma worden meegerekend voor het maximumaandeel van 20 % per klokuur voor televisiereclame, maar ook dat het gebiedt dat die seconden worden meegerekend.

Gestelde vragen IEF 14233; IEFbe 993:

1) Moet artikel 19, lid 1, van richtlijn 2010/13/EU in omstandigheden als die in het hoofdgeding aldus worden uitgelegd dat dit zich ertegen verzet dat de nationale wettelijke bepalingen zo worden uitgelegd dat de opdeling van het beeldscherm niet wordt aangemerkt als reclameleader die zorgt voor een scheiding tussen het audiovisuele programma en de televisiereclame, daarbij in aanmerking nemend dat een deel van het beeld is voorbehouden voor de programma-aftiteling en een ander deel voor de voorbeschouwing van de daaropvolgende uitzendingen op het kanaal van een omroep door middel van een programmaoverzicht, terwijl noch in het gedeelde beeldscherm noch daarna een akoestisch of optisch middel wordt uitgezonden dat uitdrukkelijk het begin van een reclame-onderbreking markeert?

 

2) In aanmerking genomen dat richtlijn 2010/13 naar haar aard een minimumregeling is, moet artikel 23, lid 2, van deze richtlijn dan in omstandigheden als die in het hoofdgeding aldus worden uitgelegd dat daarmee onverenigbaar is dat sponsorlogo’s die in het kader van andere programma’s dan de gesponsorde programma’s worden uitgezonden, worden aangemerkt als ‚reclamespots’ in de zin van artikel 23, lid 1, van de richtlijn, die voor de maximaal toegelaten reclamezendtijd moeten worden meegerekend?

 

3) In aanmerking genomen dat richtlijn 2010/13 naar haar aard een minimumregeling is, moet het begrip ‚reclamespots’ in artikel 23, lid 1, van deze richtlijn in samenhang met het zinsdeel ‚mag het aandeel [...] per klokuur niet meer dan 20 % bedragen’ ter omschrijving van de maximaal toegelaten reclamezendtijd, in omstandigheden als die in het hoofdgeding aldus worden uitgelegd dat daarmee onverenigbaar is dat de ‚zwarte seconden’ tussen afzonderlijke reclamespots en aan het einde van een reclame-onderbreking tot de reclamezendtijd worden gerekend?

RB 2655

Goed geïnformeerd daten met Valentijn dankzij ACM

ACM bericht: Acht grote datingsites hebben hun websites verduidelijkt. Zij gaan consumenten beter informeren over de belangrijkste kenmerken van hun aanbod, zoals: wat kost het lidmaatschap, wat krijg je ervoor, hoe kun je opzeggen en waar kun je terecht met vragen? Dit is gebeurd nadat de Autoriteit Consument & Markt (ACM) de datingsites hierop had aangesproken.

Via haar loket ConsuWijzer had ACM klachten ontvangen van consumenten over onduidelijke informatie op datingsites. Ook werden er klachten over datingsites gemeld naar aanleiding van de campagne ‘Durf te melden ’. Hierin riep ConsuWijzer consumenten op klachten te melden waarvoor ze zich mogelijk schaamden. 1 op de 5 relaties komt tegenwoordig via een datingsite tot stand.

De volgende Nederlandse websites hebben aanpassingen gedaan:

  • Another Love
  • Lexa
  • Match4me.nl
  • Parship
  • Pepper
  • Relatieplanet
  • Second Love
  • 50Plus Match

Anita Vegter, bestuurslid ACM: “Datingsites bieden een serieuze dienst en moeten zich daarbij aan de regels houden. Nu de informatie is aangepast en verduidelijkt weet de consument vooraf waar hij ‘ja’ tegen zegt.” ACM heeft ook enkele buitenlandse datingsites onderzocht die zich richten op Nederlandse consumenten. Daar waren ook aanpassingen nodig. ACM heeft de betrokken Europese toezichthouders gevraagd op te treden.

Kosten en opzeggen
Datingwebsites moeten consumenten duidelijk informeren over wat zij moeten betalen als zij zich aanmelden en een abonnement afsluiten, wat zij precies krijgen voor dat bedrag, hoe lang ze eraan vast zitten en hoe ze zich kunnen afmelden. Ook moet het duidelijk zijn wanneer ze precies ‘ja’ zeggen tegen het aanbod. Deze stap in het proces moet duidelijk gemarkeerd zijn, bijvoorbeeld via een knop ‘lid worden en betalen’. Als de consument een overeenkomst aangaat voor een bepaalde tijd, bijvoorbeeld zes maanden, dan mag deze daarna automatisch worden omgezet in een overeenkomst voor onbepaalde tijd. Dit betekent vervolgens ook dat hij dit contract op ieder gewenst moment kan opzeggen met een opzegtermijn van maximaal één maand.

Bedenktijd
Een consument die een abonnement op een datingsite afsluit, heeft 14 dagen bedenktijd. Dit moet op de website duidelijk vermeld staan. Als de consument al tijdens de bedenktijd gebruik wil maken van zijn abonnement dan kan dat. Als hij daarvoor een vergoeding verschuldigd is, moet de consument hierover vooraf duidelijk worden geïnformeerd en er expliciet mee hebben ingestemd. Op deze punten hebben de datingsites hun informatie verbeterd. Consumenten krijgen nu op een duidelijke manier en op een duidelijke plaats informatie over de bedenktijd. Het opnemen van deze informatie alleen in de algemene voorwaarden is niet voldoende.

Aanpak consumentenproblemen
ACM heeft verschillende instrumenten tot haar beschikking om consumentenproblemen op te lossen. Bij haar keuze voor een aanpak zet ACM de consument centraal. In dit geval kiestACM voor een snelle, branchebrede aanpak. Hiermee wordt verdere schade voor consumenten voorkomen. In andere gevallen kiest ACM ervoor een boete op te leggen.ACM zal de komende tijd in de gaten houden of de datingsites zich aan de regels houden.

RB 2641

BGH: Facebook functie "vrienden zoeken" ongeoorloofde vorm van reclame

BGH 14 januari 2016, I ZR 65/14 (Freunde finden)
Uit het persbericht. Het BGH Zivilsenat heeft geoordeeld dat de functie “vrienden zoeken” op Facebook een ongeoorloofde vorm van reclame is. Eiser was de Duitse Federatie van consumentenorganisaties (Bundesverband der Verbraucherzentralen und Verbraucherverbände). Zij stelde dat het verzenden van uitnodigingen via e-mail aan nog niet geregistreerde gebruikers van het platform een intimiderende vorm van reclame is. Het BGH oordeelt dat dit inderdaad het geval is. Dat de verzending wordt geïnitieerd door geregistreerde gebruikers van Facebook, via de “vrienden zoeken” functie, doet hier niet aan af.

RB 2616

Prejudiciële vraag: Zijn hogere kosten 0180-servicenummer in overeenstemming met Richtlijn consumentenrechten?

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU, RB 2616; C568/15 (Zentrale zur Bekämpfung unlauteren Wettbewerbs Frankfurt am Main)
Verzoekster heeft verweerster Comtech, een electroniabedrijf, gedaagd (vordering tot staking op grond van DUI BW) omdat verweerster voor contact met haar klanten een 0180-servicenummer heeft ingesteld waarvoor klanten meer betalen dan voor contact via een vast of mobiel nummer. Dat geldt ook voor klanten die reeds een product bij verweerster hebben aangeschaft en nadere informatie over het product wensen. Het 0180-nummer kost € 0,42 per minuut via het mobiele net en € 0,14 per minuut via het vaste net. Deze kosten liggen aanmerkelijk hoger dan bellen via gewoon (geografisch) vast of mobiel nummer. De ‘winst’ gaat geheel naar de door verweerster ingeschakelde telecomaanbieder.

Betreffende bepaling in het DUI BW: “Een afspraak die een consument ertoe verplicht een vergoeding te betalen wanneer hij de handelaar met vragen om uitleg of opheldering over een tussen hen gesloten overeenkomst belt op een nummer dat deze handelaar daartoe ter beschikking stelt, is nietig indien de afgesproken vergoeding hoger is dan de vergoeding die verschuldigd is voor het loutere gebruik van de telecommunicatiedienst.”

Voor de verwijzende DUI rechter (Landgericht Stuttgart) hangt de vraag of hier sprake is van schending van het BW-artikel af van de uitleg van de term ‘basistarief’ van RL 2011/83. De DUI noch de Uniewetgever heeft deze term gespecificeerd. De regeling in het DUI BW is ingesteld om te voorkomen dat consumenten zouden afzien van het vragen van informatie wegens te hoge (bel)kosten. Uit de door de EURCIE uitgebrachte “Leidraad van het DG Justitie betreffende richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten” kan de verwijzende rechter ook geen eenduidig antwoord op zijn vragen halen. Hij legt dan ook de volgende vragen aan het HvJEU voor:

1. Moet artikel 21, lid 1, van richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten (PB L 304, blz. 64) aldus worden uitgelegd dat een consument die telefonisch contact opneemt met een handelaar via een telefoonnummer dat deze laatste ter beschikking stelt opdat consumenten contact met hem zouden kunnen opnemen in verband met een reeds gesloten overeenkomst, geen hogere kosten voor deze oproep mogen worden aangerekend dan die welke hij voor een oproep naar een gewoon (geografisch) vast of mobiel nummer had moeten betalen?

2. Verzet artikel 21, lid 1, van richtlijn 2011/83/EU zich tegen een nationale bepaling volgens welke de consument, ingeval de handelaar een 0180-servicenummer ter beschikking stelt waarop consumenten contact met hem kunnen opnemen in verband met reeds gesloten overeenkomsten, de kosten moet dragen die de telecomaanbieder hem voor het gebruik van die telecommunicatiedienst in rekening brengt, ook wanneer die kosten hoger zijn dan die welke de consument had moeten betalen voor een telefonische oproep naar een gewoon (geografisch) vast of mobiel nummer?

Verzet artikel 21, lid 1, van de richtlijn zich ook tegen een dergelijke nationale bepaling indien de telecomaanbieder aan de handelaar niets doorstort van de vergoeding die de consument aan deze aanbieder betaalt voor de oproep naar het 0180-nummer?

RB 2615

Prejudiciële vraag: Verbod om verkoopprijzen meerdere keren per dag te verhogen in strijd met maximumharmonisatie OHP?

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU, RB 2615; C-565/15 (Ofenböck)
Verzoeker is pomphouder voor BP Austria. Hij is bij beschikking van 24-03-2011 schuldig bevonden aan het meer dan één keer per dag verhogen van de benzineprijs, hetgeen in strijd is met een OOS verordening. Hij dient bezwaar in, waarbij hij arrest C-540/08 aanhaalt waarin het HvJEU bepaalde dat handelspraktijken die ‘alleen’ de economische belangen van concurrenten schaden of betrekking hebben op transacties tussen handelaren van het toepassingsgebied van de RL oneerlijke handelspraktijken zijn uitgesloten. Verweerder (Land Niederösterreich) stelt dat de OOS Vo. is ingesteld om oneerlijke handelspraktijken te verbieden. Het meerdere keren per dag aanpassen van de brandstofprijs leidt tot ondoorzichtigheid van de prijsstelling voor consumenten. Het doet niet af aan de toepasselijkheid van de RL dat de nationale maatregel ook eerlijke ondernemers beschermt tegen oneerlijke marktdeelnemers. Hij wijst met name op de collisieregel van artikel 3, lid 4 van RL 2005/29 waarbij voorrang wordt gegeven aan voorschriften voor specifieke aspecten van oneerlijke handelspraktijken. De rechter wijst verzoekers bezwaar af. Hij oordeelt dat de OOS regeling niet in strijd met de OOS Gw of met EUrecht en dat de RL oneerlijke handelspraktijken geen rechtstreekse toepassing kan vinden. De zaak ligt nu voor in beroep bij de verwijzende rechter.

De verwijzende OOS rechter (Verwaltungsgerichtshof) gaat uit van de volledige harmonisatie van RL 2005/29 (arrest C-421/12) ondanks dat de consumentenbescherming geen algemene Uniebevoegdheid is. Volgens jurisprudentie van het HvJEU laat volledige harmonisatie geen strengere nationale regelgeving toe, ook niet om een hoger niveau van consumentenbescherming tot stand te brengen. De vraag is of het verbod om verkoopprijzen meerdere keren per dag te veranderen als een dergelijke strengere regeling moet worden opgevat. Hij legt de volgende vragen aan het HvJEU voor:

1. Verzet richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad (richtlijn oneerlijke handelspraktijken; hierna: „UGP-RL”), zich tegen de toepassing van een nationale bepaling die de mogelijkheid voor pomphouders om de prijzen van brandstoffen te veranderen ratione temporis zo beperkt dat de verkoopprijs slechts één maal per dag mag worden verhoogd?

2. Wanneer vraag 1 niet zonder meer bevestigend kan worden beantwoord, maar het, volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, bij het onderzoek van de geoorloofdheid van een dergelijke beperking uit het oogpunt van de bepalingen van artikel 5 tot en met 9 van de UGP-RL, op de omstandigheden van het individuele geval aankomt:

Met welke gegevens moet rekening worden gehouden bij het, volgens het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak C-540/08, vereiste individuele onderzoek van de geoorloofdheid van een dergelijke beperking uit het oogpunt van de bepalingen van artikel 5 tot en met 9 van de UGP-RL, in het geval van een regeling waarbij de mogelijkheid tot verhoging van de consumentenprijzen wordt beperkt?

RB 2583

Geen verdergaande mededelingsplicht stofzuigerfabrikant bij voeren EU-energielabels

Vzr. Rechtbank Amsterdam 20 november 2015, RB 2583 (Dyson tegen BSH)
Uitspraak ingezonden door Anne Bekema, Le Poole & Bekema. Centraal staan de EU-energielabels die BSH op haar Bosch en Siemens stofzuigers voert en de marketing hierbij. Volgens Dyson zijn deze weergaven onjuist en is hierdoor sprake van oneerlijke handelspraktijken aan de zijde van BSH. Artikel 6:194 BW legt naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan de fabrikant van stofzuigers geen verdergaande mededelingsplicht op, omtrent hetgeen zij over de aard of technische specificaties van een stofzuiger dient te vermelden dan waartoe zij op grond van de Stofzuigerverordening en de Stofzuigernorm gehouden is. De rechter is het hier niet mee eens, de vorderingen worden afgewezen.

4.6. Uit de SLG en IBR verkregen testresultaten van de VSQ en de BGL8520 blijkt dat deze modellen met een lege stofzak op het gebied van energie-efficiëntie weliswaar een ‘B’ scoren, maar dat het resultaat valt binnen de controletolerantie voor een ‘A’-score. Dat betekent dat de rapporten van SLG en IBR niet ten grondslag kunnen worden gelegd aan de stelling van Dyson dat een A-score voor de energie-efficiëntie van de VSQ en de BLG8520 een misleidende mededeling is als bedoeld in artikel 6:194 BW. De stelling van Dyson dat BSH, ondanks dat de VSQ en BGL 8520 vallen binnen de in de Stofzuigernorm gestelde controletoleranties voor een A-score, gehouden is in haar reclame-uitingen te melden dat het energieverbruik tijdens het gebruik (drastisch) oploopt wordt niet gevolgd. Artikel 6:194 BW legt naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan de fabrikant van stofzuigers geen verdergaande mededelingsplicht op, omtrent hetgeen zij over de aard of technische specificaties van een stofzuiger dient te vermelden dan waartoe zij op grond van de Stofzuigerverordening en de Stofzuigernorm gehouden is. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat inherent aan het maken van reclame is dat de aandacht mag worden gevestigd op de pluspunten van een product terwijl eventuele minpunten van een product in zekere mate onderbelicht mogen blijven. In het licht van het voorgaande ligt het dan ook eerder op de weg van Dyson om het feit dat het energieverbruik van haar (stofzakloze) stofzuiger tijdens het gebruik gelijk blijft als concurrerend element in haar eigen reclame-uitingen te presenteren dan dat zij probeert BSH te dwingen haar reclame-uitingen aan te passen op een wijze die niet met de Nederlandse wet en Europese regelgeving in overeenstemming is.